1961 Bernard Kemp (B.F. Van Vlierden)

In het tijdschrift “West-Vlaanderen” (1961, Jaargang 10, 4, nr.58, pp 323-325) schreef Bernard Kemp een bespreking van Nands enige roman “Kapitein Kruyt” (het artikel verscheen ook in “De Linie” van 30 juni 1961).
Bernard Kemp is het pseudoniem van Bernard-Frans Van Vlierden, ‘schrijver, criticus en hoogleraar in de Nederlandse Letterkunde’. In die laatste hoedanigheid mocht ik hem leren kennen toen ik Germaanse Filologie studeerde aan de UFSAL (Universitaire Faculteiten Sint-Aloyisius te Brussel/Koekelberg) eind jaren ’70. De campus is nu verdwenen, en na verschillende overnames maakt die nu deel uit van de KUL. Hij was een minzaam man en zeer bekwaam lesgever, die jammer genoeg veel te vroeg en plots heenging. Zijn voorliefde voor Guido Gezelle was legendarisch, dat bleek keer op keer in zijn colleges.
Ik schreef voor hem een gedicht, onderaan deze pagina te lezen.
Zijn bespreking van Nands roman is eerlijk en treffend.



Romandebuut van Ferdinand Vercnocke

Ferdinand Vercnocke is een geboren Oostendenaar, en, evenals zovele schrijvers uit de ruwe Westhoek, met lijf en ziel aan de zee verknocht. Zoals bij een Gaston Duribreux en bij een Fred Germonprez, speelt de zee een hoofdrol in zijn werk. Hierin staan Germonprez en Vercnocke dichter bij elkaar: terwijl Duribreux in de zee geleidelijk een mystieke waarde ontdekt, zien beide anderen vooral de heroïsch-mystische wereld, die in de zee draagster en oerbeeld weervindt. Fataal wordt men der daardoor toe gebracht een parallel te trekken tussen romans als Kaper Jan Bart van Germonprez en Kapitein Kruyt van Vercnocke1. Niet zozeer zal men tussen beide zoeken naar mogelijke beïnvloeding – die immers ook wel wederkerig kan geweest zijn – maar veeleer naar een gelijkgestemde grootse visie op de zee. Beide auteurs hebben voor hun episch werk een gestalte gekozen, die een belangrijke rol speelde, resp. zou gespeeld hebben, in de marge van een groots historisch gebeuren. Maar hun epiek is dan toch verschillend gekleurd en vertoont heel eigen kenmerken: Jan Bart was meer episch, zijn geschiedenis was meer gebald, terwijl Kapitein Kruyt alles samen genomen, uitvoeriger is, ook decoratiever, met meer aandacht voor de veelvuldige verscheidenheid van de zestiendeeeuwse wereld, zodat de minst historische figuur van de twee paradoxaal genoeg optreedt in de meer historische roman.

Kapitein (Wybo) Kruyt wordt ons voorgesteld als een Oostendse schippersjongen, en hierbij is de auteur wel bij zijn eigen jeugd te rade gegaan, niet zozeer om konkrete gegegevens, natuurlijk, maar wel om de romantisch verdroomde atmosfeer die de afwezige weeft omheen zijn jeugdherinneringen. Kruyt moet vluchten voor de Spanjaarden, en hij vindt voor één dag onderkomen bij zijn oom te Sluis, waarna hij verder moet vluchten naar het Noorden. Hij sluit zich aan bij de Watergeuzen, en zal met hem Den Briel, Vlissingen, Leiden bevrijden. Hij speelt zelfs een rol in dat vreemde schimmengevecht tegen de Armada Invencibile, en zal, op de dag van de val van Oostende, het leven verliezen bij de redding van een knaap. Dit voor de ‘historische’ achtergrond, die waarheidsgetrouw, en met veel zin voor het historisch en kleurrijk detail voor onze geest wordt opgeroepen.

Toch is het de auteur blijkbaar niet in de eerste plaats erom te doen geweest, een bewogen episode uit onze nationale geschiedenis op te roepen, maar wilde hij, in de figuur van kapitein Kruyt, de bijdrage schetsen van een katholieke held in de opstand van een geleidelijk meer naar het Calvinisme overhellende Noorden. Deze verstrakking in het kamp van de prins wordt overigens het duidelijks geïllustreerd door de wending naar het Calvinisme van de prins zelf. Tegenover de onverdraagzaamheid der katholieke Spanjaards en der Hervormingsgezinden stelt de auteur de geest van verdraagzaamheid van de toch ook katholieke Erasmus, maar deze verdraagzaamheid had blijkbaar haar bezieler niet overleefd. De Oom Maarten uit Sluis, de verlate humanist, wordt zelf het slachtoffer van de onverdraagzaamheid waarvoor hij precies uit het Zuiden gevlucht was. – Men kan in Kapitein Kruyt een katholieke versie zien van de Costers Tijl. Het overdadige, heroïcomische en Rabelaisiaanse van de franstalige Brusselaar wordt hier echter vervangen door een zuiverder heroïserende epiek. Zo doet de bijna mystische enigmatische gestalte van de Prins terugdenken aan de mythen die Rodenbach destijds heeft verwekt en die men uit Vercnocke’s dichtwerk kent. Als stilist bereikt Vercnocke niet de hoogte van de Brusselaar. Dat was ook de bedoeling niet, en de geest van zijn werk leende zich overigens niet daartoe. Doch zijn taal is opvallend zuiver, en, gezien het gegeven, nog eenvoudig en ekonomisch, met een lichte voorkeur voor het archaïserende woord en het homerisch adjektief. Zo noteerden wij: een ranke leest, een ranke gestalte, een rank papier, het ranke staal, haar ranke vingeren, en ranke fregatten.

Naast de historische kleur en katholiek-nationale tendens, dient ook de zuiver menselijke tragiek aangestipt, die in de figuur van Kruyt gestalte krijgt: de eerste liefde van de jonge Wybo, het huwelijk met Berta, hun psychologische verwijdering ten gevolge van levensomstandigheden, uiteindelijke verzoening, de kinderen die – anders dan hun vader droomde – het werk zullen voortzetten, en de tragische offerdood, zijn zovele elementen en stadia van een wisselvallig leven, dat echter de rechte weg volgt van een besliste gedragslijn. In het gevecht dat uiteindelijk slechts zou eindigen op een halve overwinning, put Kruyt kracht in het bewustzijn, dat hij zijn plicht vervuld heeft. Hier in herinneren Kruyts gedachten bijna woordelijk aan de spreuk van Oranje: Niet op de verwezenlijking kwam het aan, dat lag meestal in hoger hand, maar op de goede wil, de overgave die het bestaan boven berekening en eigenbaat verheft, en het onaantastbare wijding verleent. Hoofdzaak was, dat men niet versaagde, dat het grote doel niet werd verkwanseld voor laag-bij-de-grondse voordelen, dat de strijd schoon werd uitgestreden, omdat het moest. Zo gezien was er geen nutteloze daad; … (p. 335)

Door zijn inhoud, zijn geest, en zijn stijl is dit werk een verkwikkende lektuur voor allen, vooral wellicht een jeugd, die nog steeds in een groot verleden de moed en de bezieling zal vinden voor haar eigen moeilijke opdracht in een heel andere wereld.

Ferd. Vercnocke. Kapitein Kruyt. De Arbeiderspers (Reinaertreeks) Brussel 1961. 352 pp.


Academiejaar 1975-1976, UFSAL Brussel, Koekelberg: mijn gedicht (origineel manuscript) voor B.F. Van Vlierden. Het was ingegeven door het lavendelparfum dat hem altijd omgaf, evenals het venster van zijn bureau aan de universiteit waardoor hij vaak mijmerend  naar het park aan de overkant keek. Hij apprecieerde het gedicht, en citeerde of parafraseerde vaak in onze gesprekken de laatste versregel met een knipoog.

Laat tussen ons
de tijd vervagen
laat wat onuitgesproken bleef
dit ogenblik volledig maken
lavendel is er
een zoete schijn
en glinsterende ogen
verloren zoon
op zoek naar
vader
ik vind je niet
ik loop verloren
in glas en stenen
deze plaats
ik ken ze niet
ik loop tussen de bomen
van het park
ik zie je venster niet

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *