Inleidende beschouwingen en leeswijzer

De brieven

Beiden waren kunstenaars en romantische zielen, en dat vertaalt zich voortdurend in de briefwisseling. Ook de rol die kunst in het algemeen, en literatuur en muziek in het bijzonder in deze brieven speelt is een niet te onderschatten factor die de lezer uitnodigt om zelf te gaan grasduinen in alle geciteerde werk en op ontdekkingsreis te gaan.

De brieven getuigen ook van een zekere etiquette die ons in deze tijd bevreemdend voorkomt, maar past in de leefwereld van de hoofdrolspelers (waar de vrouwelijke geliefde het wel eens moeilijk mee heeft).

Het is ook een leraar/leerling verhaal: zij kijkt op een bijna aandoenlijk onderdanige en bewonderende manier op naar haar grote beminde, zij gaat in de leer, onderwerpt zich, stribbelt dan weer tegen, het klinkt en botst soms, haar ontboezemingen, in tegenstelling tot de zijne, zijn soms heel emotioneel, een fragment (uit haar brief van 17 oktober):

“Ik huiver om die eigen vreemde wereld die losbreekt in me soms, zeer heftig soms, maar je bent er met je rustige woord. Ja, leer me jouw wereld gans ontdekken de eindeloze tocht naar jou gebied, mijn tijdeloze! Al weet ik me soms zó klein naast je vooral sinds zoveel nieuwe facetten van je werkvermogen me nog dieper hebben ontroerd. Hoe heeft de Heer mij begenadigd dat ik jou ontmoeten mocht en je “mijn” noemen mag! Jij brengt mij alles wat ik ooit kon verlangen. Jij hebt elke droom verpersoonlijkt in jou. Hoe zal ik je steeds liefhebben in een algevend gebaar van alles wat ik heb en alles wat ik ben, toch weet ik dat je nooit alleen mij zult behoren, er is het dwingende gebied van de kunst die je mint, ook dit gebied zal ik begrijpen als jou “weerbeeld” en het aanvaarden in het glas van jou schepping!”

Wat we ook niet mogen vergeten is dat wij, in deze tijd van hoogtechnologische communicatie en de snelheid ervan, ons nog moeilijk kunnen voorstellen hoe het voelt een brief (en zeker een liefdesbrief!) te schrijven op papier, zorgvuldig die brief te plooien en in een enveloppe te bergen (soms met een heerlijk begeleidend parfum…), die brief te gaan posten, enkele dagen te wachten en verlangend uit te kijken naar het antwoord dat de postbode hopelijk snel in de brievenbus zal deponeren: om de haverklap naar die brievenbus buiten lopen en het deurtje openen… zal er een brief zijn van haar/hem? Wij zijn het geduld dat verlangen voedt verleerd, wij kennen de smaak er niet meer van. Maar wat we niet verleerd zijn is de hartstocht, die kennen we, die herkennen we, die voelen we nog steeds. (1)

Tenslotte, zoals vermeld in de “Prelude”: ik werd uit deze liefde geboren. Wat ik over deze brieven schrijf is dus noodzakelijk subjectief en gekleurd. Het gaat om mijn vader, het gaat om mijn moeder. Het weze mij vergeven wanneer hier en daar mijn emoties het overnemen. Toch heb ik zoveel mogelijk geprobeerd een zekere afstand te bewaren, ik schrijf over hen als “Nand” en “Sim”, laat ik mezelf dan een “betrokken” toeschouwer noemen.

Intimiteit en seksualiteit

Deze brieven boden mij de gelegenheid mijn ouders op een nieuwe manier te leren kennen. De hartstocht die uit de brieven spreekt heeft mij verrast. Ik ervaarde tijdens mijn tijd met hen wel een diepe en warme vriendschap tussen beiden, een verbond dat vooral uitgedrukt werd in woorden (en soms rake humor en ironie): moeder die bij het voorbijgaan vader, zittend aan tafel, zachtjes bij de schouders nam, waarop hij dan, wat melancholisch (of was het nostalgisch?) voor zich uitstarend telkens Shakespeare citeerde: “to me, fair friend, you never can be old, for as you were when first your eye I ey’d, such seems your beauty still” (2), soms droegen beiden, bewust dramatisch declamerend, het in koor voor, om dan in lachen uit te barsten.
Maar de passie, zeker ook de lichamelijke, die in deze brieven ademt heb ik bij hen zelden ervaren.  Of toch niet openlijk. Dat past ook wel bij hoe vooral mijn vader daarover dacht: intimiteit en zeker seksualiteit horen thuis in de privésfeer en zijn ondergeschikt aan “ware liefde” die zich uit in zelfbeheersing:

“Liefde is niet een zaak van het gevoel alleen, geen gemoedsbeweging die aan geslachtelijke verkeer genoeg heeft (voor de meesten is het echter zo)… Ware liefde is veeleisend. Zij vergt tucht, inspanning, zelfbedwang”, schrijft hij in zijn brief van 4 december.

Na verloop van jaren sliepen mijn ouders trouwens apart. Vader trok zich dan terug in zijn atelier en had er een slaapbank (zijn “divan”). Hij was een onrustige (luidruchtige!) slaper, gekweld door “de stemmen in zijn hoofd”, en veel van zijn literaire arbeid vond plaats tijdens de nachtelijke uren.

In haar roman “Het Landhuis” zou Sim later schrijven: “Zijn liefdesblijken [waren]  zeer beperkt. “Meer Apollo dan Dionysos’ had ooit een criticus zijn houding beschreven. Wanneer hadden ze voor ’t laatst het echtelijk bed gedeeld… ze zou het werkelijk niet weten. Hij kon haar humor niet waarderen als ze hem ondeugend zei waar in ’s hemels naam hun twee nakomelingen vandaan kwamen. Dan zweeg hij en verdween ’s avonds in zijn atelier…”

Pas als hij op het einde van zijn leven bedlegerig wordt zal Sim twee éénpersoonsbedden naast elkaar plaatsen in de woonkamer gelijkvloers, zodat ze, na zoveel jaren gescheiden slapen, opnieuw de nachten delen.

Zelf was ze ook niet zo gesteld op lichamelijk contact, zo schrijft ze in haar Memoires (19 september 1991): “Ik lach en scherts…  en stel me afstandelijk op bij de belachelijk uit te wisselen “zoenen” waar ik een gruwel aan heb!”

De laatste jaren van haar leven was ik de mantelzorger van mijn moeder. Toen ik haar op een avond eens voorzichtig vroeg naar “onze verwekking” antwoordde ze al lachend en ontwijkend:

“Da(t) weetekik allemaal ni(et) meer ze manneke, da(t) was onder de lakens”

Opmerking:  “preuts” zou ik Nand echter niet noemen. In het archief vond ik enkele aquarellen van Nand die hij tekende in 1947, tijdens zijn internering in Merksplas:

Het begin

Op zondag 6 augustus 1950 “neemt Nand de pen ter hand” en schrijft Sim een eerste brief. Een belangrijke beslissing die beide levens voorgoed zal veranderen en tekenen tot aan hun dood.
Haar antwoord volgt niet veel later, maar Nand was onzeker of die eerste brief wel het juiste adres en op tijd bereikte, dus ‘to be on the safe side’ post hij nog een kaartje naar het juiste adres. Zijn eerste brief was wel degelijk op het juiste adres aangekomen, want Sim schrijft onmiddellijk terug, haar brief kruist zijn kaartje. En daarmee is de toon gezet: een niet aflatende stroom van heen en weer schrijven, soms als antwoord, soms uit ongeduld kruisende brieven.

Leeswijzer: Voor het gemak heb ik de brieven een nummer gegeven, maar de chronologie is verraderlijk.
Soms schrijven beiden op dezelfde dag, bv.: brief nr. 26 volgt op brief nr.25 maar kan er geen antwoord op zijn, want beide brieven zijn gedateerd op 17 oktober, een dinsdag.
En brief nr. 24 is door Nand gedateerd op “Maandagmorgen 18.10.50”, maar 18 oktober is een woensdag. Het is dus soms uitkijken welke brieven elkaars antwoord zijn. Als de data dicht bij elkaar liggen schept dat soms verwarring, dan kan de inhoud uitsluitsel brengen.

Een hulpmiddel is de dag- en maandkalender hiernaast te raadplegen die ik voor het gemak heb ingesteld op het jaar 1950/1951, iedere datum in het rood verwijst naar één of meer brieven op een bepaalde dag. De kalender is zo ingesteld dat hij verwijst naar de maand met de laatst gepubliceerde brief.

De post werkte toen ook verbazend snel: een brief die met de morgenpost vertrekt uit Gistel komt soms ‘s avonds al aan in Schaarbeek, en omgekeerd!
Tussendoor zijn er dan ook nog telefoongesprekken, waarvan de inhoud (of de toon en het effect ervan) soms kan afgeleid worden uit de daaropvolgende brief.

Naast de brieven zijn er ook telegrammen en prentbriefkaarten die niet zijn opgenomen in de nummering, maar wel in de chronologische volgorde.  Zij vormen aparte categorieën (zie “Overzicht”).

Op maandag 28 augustus, de 11de brief in de uitwisseling,  zal Nand Sim voor de eerste keer aanspreken met “Liefste”, en kan niets nog de liefdesstroom stuiten.

“Vandaag heb ik voor het eerst mijn schroom ietwat overwonnen, en er mij rekenschap van gegeven dat jij mijn “Liefste” bent. Liefste, liefste, het ruiste zo plots door mijn denken. Liefste! Zoete zang die zoveel aankondigt. Nog durf ik je niet met al de namen te noemen die in mij opwellen en waaronder de allermooiste: mijn kind, kind van mijn gedachte, van mijn zoeken en twijfelen, van mijn lijden en mijn hele Zijn. Met bevende handen, zo grijp ik dit geluk aan: zo licht breekt dit bezit, wijl al te broos, in onze vingeren zelf.”

Dit is ook de enige brief waarvan een kladversie bewaard is, wat doet vermoeden dat Nand meestal eerst een klad schreef.  De uitroep “Liefste, liefste..” ontbreekt hier nog. Het klad is geschreven op doorslagpapier, zodat ook de achterzijde zichtbaar wordt. Ik heb een uitsnede gemaakt van het gedeelte dat ongeveer overeenkomt met de uiteindelijke versie hierboven:

Een drama vermeden…

Exact wee maanden voor hun huwelijk maakt Nand per brief een einde aan de verloving (zie de brief nr. 81 van 27 juni 1951): “indien ik nu nog moet ondervinden dat ik op mijn verloofde en aanstaande vrouw ook niet kan bouwen en dat zij achter mijn rug de waarden waaraan ik gehecht ben met de voeten treedt, dan heeft het geen zin dat wij nog verloofd blijven.” Sim is radeloos… maar gelukkig kunnen de brokken alsnog gelijmd worden twee weken later!

De stroom komt tot stilstand… 

Na hun huwelijk verdwijnen de liefdesbrieven in een doos die weggeborgen wordt, om pas 40 jaar later opnieuw geopend te worden door Sim, enkele dagen na het overlijden van Nand. In haar dagboek schrijft ze dan:

“Ik heb gisteren een paar dozen uit de ingemaakte kasten gehaald en plots werd ik hevig teruggegooid in de verrukkelijke verlovingstijd. Ik heb vannacht de brieven gelezen, bijna veertig… in je sierlijk handschrift. Het was heel laat of vroeg zoals je wil toen ik onrustig ben ingeslapen. Nu liggen ze hier op het salontafeltje en ik neem ze nu één voor één en herleef intens de dagen van toen, de herinneringen zitten vol zon en zeelucht zodat het me hier in huis te eng wordt.”

Sim, die zeker een begenadigd schrijfster was, legt wat verder uit waarom ze, zeker na zo’n intense briefwisseling en haar ontluikende dichterschap, het persoonlijke schrijven gedurende veertig jaar neerlegde:

“Toen ik mijn latere man leerde kennen betekende de correspondentie met hem het uiten van de hartstochtelijke en beroerende gevoelens die de jonge vrouw in die begenadigde tijd klaar maakte voor die nieuwe levensfase.
Toen de brieven werden opgeborgen legde ik door m’n huwelijk met de bewonderde kunstenaar, dichter, schrijver, schilder, mijn dagboek in de lade. Mijn man vertolkte in zijn werk alle emoties en gedachten die hij veel beter dan ik ooit kon verwoorden. Hij werd mijn klankbord en mijn weerbeeld: alle vormen van welbehagen, vreugden en ontreddering, angst, bewogenheid, ontgoocheling, verwondering, minachting – en machteloosheid. Het zoeken naar het waarom van dit bestaan. De ervaring van het nutteloze pogen om het vooropgestelde doel te bereiken – De droom voor het bestaan, voor de kinderen, voor je plaats in die korte tijdspanne van dit leven. Het gevecht tegen de ziekte en de aftakeling waarvan je weet dat de strijd hopeloos is. Op dàt ogenblik trok ik opnieuw de lade open en nam mijn dagboek. Mijn weerbeeld had immers het schrijfgerei opzij gelegd, de penselen verhardden op het palet –”

Dan volgt een opvallende opmerking: “Het leek me of ik nu maar pas het stadium der volwassenheid had bereikt” (Sim is dan 70!):

“De schakel brak. Ik voelde me stilaan weer belanden in die verwarrende tijd van een adolescentie toen ik met mijn emoties geen blijf wist. Ze aan niemand kon toevertrouwen als aan het bleke blank onder die levende hand. Toen was het de angst voor het leven dat me grijpen zou met alle facetten van mogelijkheden en verwachtingen, de grens tussen de kommerloze besloten jeugd en de grote levensuitdaging. Nu beleefde ik opnieuw  de angst voor die tweede grens: de nieuwe boord die ik alleen zou overschrijden, zonder het beleide houvast. Het leek me of ik nu maar pas het stadium der volwassenheid had bereikt. Ik zou nu zelf moeten beslissen over het verloop van dit verder korte bestaan. De dagen naar mijn eigen ritme indelen. De uren van werk en vertwijfeling van vertrek en aankomst. Blijde bevelen ontberen en de leegte van de avonduren met woordloze gesprekken. De nachtelijke beklemming verschalken door esoterische beschouwingen.
“Wat de mens ge-uit heeft is hij kwijt”, las ik ergens, “wat hij in zich houdt neemt toe aan kracht en macht”. Maar soms wordt deze stuwing in jezelf ondragelijk. Elke mens voelt in zich die drang zich te uiten: de pasgeborene huilt om het verlies van die veilige geborgenheid en uit zijn eerste verzet in de kille wereld. Het kind verwoordt gevoelens en ontdekkingen in tekens – gebaren, gestamelde woorden, de tekens van strepen en onsamenhangende figuren zijn de eerste geschreven uitingen – zoals de nieuwe schilderkunst teruggrijpt naar de zuiverste ongedwongen gevoelswereld van het ongecompliceerde kind zijn –”

Map waarin Sim de liefdesbrieven bewaarde, chronologisch geordend:
“De Roman van een grote liefde. Hoe het begon. Verlovingstijd”:


(1) Een gedicht dat dit mooi verwoordt is “Eerste Liefdesbrief”  van Armand Van Assche (1940-1990)

“De brieven slapen nog
met hun lippen verzegeld
maar ik lig allang wakker
als de postbode komt
de kleppen van zijn tas opslaat
en gevleugelde woorden loslaat.
Op mijn tenen loop ik naar de bus
en leg mijn oor dicht tegen haar aan.
Ik hoor leven bewegen tussen de regels,
gewriemel, hartkloppingen;
ik hoor een klapzoen
en een klein hart in een lichtblauwe omslag.
Voorzichtig betast ik
de halfopen lippen van de brief
en word even rood
zo rood als een postbus
en plooi dan open,
helemaal in de wolken
zwevend op mijn verliefde vleugels.”

(2) William Shakespeare, Sonnet 104:

To me, fair friend, you never can be old, 
For as you were when first your eye I eyed, 
Such seems your beauty still. Three winters cold 
Have from the forests shook three summers’ pride, 
Three beauteous springs to yellow autumn turned 
In process of the seasons have I seen, 
Three April perfumes in three hot Junes burned, 
Since first I saw you fresh, which yet are green. 
Ah, yet doth beauty, like a dial-hand, 
Steal from his figure, and no pace perceived; 
So your sweet hue, which methinks still doth stand, 
Hath motion, and mine eye may be deceived: 
For fear of which, hear this, thou age unbred: 

Ere you were born was beauty’s summer dead.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *