Zondag 6 augustus Nand 1ste brief

Gistel, den 6de Oogst 1950
Kleine Warande 22

  

Beste Simone,
Ik hoop dat jullie na den “romantischen” (1) nacht goed zijn thuisgeraakt. Jammer dat dergelijke nachten moeten eindigen! Men hoorde zó te kunnen voortleven: “and so live ever…” Ken je Keats’ heerlijk sonnet “Bright Star…” (2) Muziek in den koelen nacht, sterren en maan even boven de duistere bomen… het is een sfeer die met werkelijkheid schier niets te maken heeft en toch zo intens werkelijk is.
Nu heeft de stilte van het alledaagse ons weer ingesloten – een stilte die luid roept hoe leeg zij is. En ik betrap mij erop dat ik zalig in het ijle zit te glimlachen. Na zoveel lijden en eenzaamheid (3) was de Kriekenberg (4) zo ongelooflijk schoon en verkwikkend. Laat ik het rechtuit bekennen: de zacht stille vriendschap die je mij hebt betuigd heeft mij goed gedaan. Ik ben gelukkig dat ik deze ogenblikken beleefd heb. Zij hebben voor mij weerom de diepe heimelijkheid der dingen ontsloten, het contact gelegd met de verborgenheden dewelke leed en wrok en kommer hadden overwoekerd. Nadat ze lang gezwegen hadden (5) hoorde ik weer de zingende ziel der dingen (6), die jij, zo vernam ik gisteren voor het eerst, weleens hebt gehoord.
Ik zal het op prijs stellen eens iets van jou hand te kunnen lezen. Stuur mij bij gelegenheid ’t een of ’t ander op.

Met oprechte, hartelijke groeten, uw
Nand

Commentaar

(1). Na den romantischen nacht: Een verwijzing naar de dag ervoor en het tuinfeest in Villa Kriekenberg waar Nand en Sim elkaar voor het eerst ontmoetten (zie hierover de pagina “Het Tuinfeest“).
Blijkbaar was de avond intiem geëindigd, en Nand neemt onmiddellijk het initiatief om zich dit momentum niet te laten ontglippen.

(2). Het gedicht van Keats, het citaat komt uit de laatste versregel:

Bright Star
John Keats (1795-1821)

Bright star, would I were stedfast as thou art—
Not in lone splendour hung aloft the night
And watching, with eternal lids apart,
Like nature’s patient, sleepless Eremite,
The moving waters at their priestlike task
Of pure ablution round earth’s human shores,
Or gazing on the new soft-fallen mask
Of snow upon the mountains and the moors—
No—yet still stedfast, still unchangeable,
Pillow’d upon my fair love’s ripening breast,
To feel for ever its soft fall and swell,
Awake for ever in a sweet unrest,
Still, still to hear her tender-taken breath,
And so live everor else swoon to death.

Over dit gedicht (zie Wikipedia):

“It is unclear when Keats first drafted “Bright Star”; his biographers suggest different dates. Andrew Motion suggests it was begun in October 1819. Robert Gittings states that Keats began the poem in April 1818 – before he met his beloved Fanny Brawne – and he later revised it for her. Colvin believed it to have been in the last week of February 1819, immediately after their informal engagement.

The final version of the sonnet was copied into a volume of The Poetical Works of William Shakespeare, opposite Shakespeare’s poem, A Lover’s Complaint. The book had been given to Keats in 1819 by John Hamilton Reynolds. Joseph Severn maintained that the last draft was transcribed into the book in late September 1820 while they were aboard the ship Maria Crowther, travelling to Rome, from where the very sick Keats would never return. The book also contains one sonnet by his friend Reynolds and one by Severn. Keats probably gave the book to Joseph Severn in January 1821 before his death in February, aged 25. Severn believed that it was Keats’s last ever poem and that it had been composed especially for him.
The poem came to be forever associated with the “Bright Star” Fanny Brawne – with whom Keats became infatuated. Gittings says it was given as “a declaration of his love.”
It was officially published in 1838 in The Plymouth and Devonport Weekly Journal, 17 years after Keats’s death.”

(3) “Na zoveel lijden en eenzaamheid…”: is een verwijzing naar de tijd die Nand doorbracht in gevangenschap (1944-1949) na zijn veroordeling voor collaboratie (zie uitgebreide info hierover in het website menu, voor de tenlaste legging, zie het hoofdstuk “Dossier Krijgsauditoraat).

(4) “Kriekenberg”: een verwijzing naar “Villa Kriekenberg” in Sint-Martens-Latem, (Deurle aan de Leie), waar het tuinfeest plaatsvond en de eerste ontmoeting van Nand en Simonne. De Villa bestaat nog steeds, maar is in privébezit. Zij werd gebouwd in 1934 door architect André Claessens, informatie zie “Inventaris Onroerend Erfgoed“.
Tekening van de villa op het programmaboekje van het tuinfeest door “Erwalt”:

Villa Kriekenberg jaren ’50, foto met dank aan familie Van den Abeele, Sint-Martens-Latem
Villa en tuin lagen toen nog “in open veld”, nu is alles er volgebouwd (Kriekenbergdreef & Rode Beukendreef, Sint-Martens-Latem.
De eerste ontmoeting, zaterdag 5 augustus 1950, tuinfeest Villa Kriekenberg, Sint-Martens-Latem. Vlnr: Nand, Griet Gonnissen (vriendin van Sim), Bert (broer van Sim), Sim, bevriend echtpaar Cloet-Van Ceulen

(5) Nand verbetert in de uiteindelijke versie nog “hadden” naar “had”: zelf betrapte ik me ook op deze fout bij het nalezen en overtikken van deze brief: je hebt de neiging om “hadden” te zeggen/schrijven, naar analogie met “der dingen”, maar “ze” verwijst naar: “de zingende ziel”, en niet naar “der dingen” dus enkelvoud. Een bewijs dat Nand zijn brieven zorgvuldig naleest.

(6) “de zingende ziel der dingen”: deze woorden verlenen de titel aan dit verhaal.

Dinsdag 8 augustus Sim 2de brief (1ste antwoord)

2de brief (eerste antwoord)

Brussel, 8ste Oogst 1950

 

Mijn beste vriend,

Je schrijven heeft me onzeggelijk verheugd en de herinnering aan een volle zomeravond (1) minder weemoedig gemaakt – klinkt het vreemd? – voor mij zit aan elk geluk een zomeke weemoed vast, zelfs in drukke bezigheden ontgaat ze me nauwelijks. Wat me bijbleef sinds onze “fantasia-avond” (2) zal me lang nog geheugen.
Is het geen schone Godsgave een broze herinnering dagenlang vast te houden: gaaf en steeds opnieuw bereid voor elk ragfijn uitspinnen van elk woord en elk gebaar?
Heeft alle verbittering en ontgoocheling der jongste jaren (3) ons al te ontvankelijk gemoed nog nauwer afgestemd op hetgeen je zo intens waar noemt: “de zingende ziel der dingen” – waar voerde men ons heen indien we in elke dag de aanhef van een nieuw lied niet vermoeden konden en indien we het moeizaam ontdekken in het goed dat we nog dromen kunnen.
Het was een onstuimig vol accoord dat me doorheen de landelijke nachtreis naar de grootstad begeleid heeft (4) en nog nazindert ergens verloren rondom mij in je brief van deze morgen – in de voegen van m’n krakend wagentje (5) – langsheen de Kempische hei, de lommerwegen ver over de mastebossen (6) maar bijna heb ik de weigere woorden vast zó nabij is me ’t geluk vandaag. Zie je Nand, jongen “het leven is schoon en de mensen goed” schreef ik eens overmoedig op de nuchtere celwanden (3). Men heeft me toen met veel meelij bekeken en soms was het zeer hard er naar te kijken en toch is er zo weinig nodig om dit motto als een gangbaar motief met je mee te dragen. Ik had een goeie dag vandaag (7), kwam het met je schrijven, wellicht tussen de zakelijke beslommeringen? Of van de simpel klare zon? Ik hou ervan, die vlakke warmte, m’n gezicht zit er vol van, verblindend! Geluk ligt vandaag overal in een lied en in een dankbaar hart. Mag ik het je zingen ietwat beschroomd met ’n tikje plankenkoorts, hou je er rekening mee? Ben je een strenge critieker? Wees mild – het is een première van uit een eenzame kemenade (8) “und die Muse gewidmet” ! (9) –

Laat nooit Uw woord mijn schaam’le zin ontrijzen
waar hield me deze nood nog aan het leven vast?
Ik keerde dwazer weer van vele reizen
maar ruilde geen verhoor mijn tijdeloze last.

Doch steeds met nieuw en mildere bewijzen
– al werd ik om geen droom nog kinderlijk verrast –
zou ik de oorsprong van elk leed verwijzen
naar het verheerlijkt beeld, waarbij een vreemde gast

Mijn haperend woord verklaart dat aan een vragen trilt
onuitgesproken want – aan d’eerste klank verstild –
Laat mij aan uwe zij de gave reis beginnen
om ’t lastig kommeren der mensen en der zinnen
en voer ter hemelvaart een dwaas bemoederd kind
naar het beheerst gebied dat aan Uw woord begint. (10)

Met n’innige groet!

Je Sim Wolfs

Commentaar

(1) “de herinnering aan een volle zomeravond”: verwijzing naar het tuinfeest in “Villa Kriekenberg” van 5 augustus, dag van hun eerste (bewuste) ontmoeting.

(2) “fantasia’-avond”: zou kunnen verwijzen naar de film “Fantasia“van Walt Disney uit 1940 met bijhorende muziek van bv. Bach, Tchaikovsky, Beethoven etc.

(3) “bittere ontgoocheling der laatste jaren”: Sim werd ook getroffen door de repressie na de bevrijding van België in september 1944. Zij was in de vroege oorlogsjaren gouwleidster geweest voor Leuven van de Dietsche Meisjesscharen -zie hierover de scriptie van Severine Jans (pdf p. 59)- en verbleef tweemaal in voorarrest (oktober ’44 tot februari ’45 in Leuven Centraal en het jaar ’47 in de gevangenis van Vorst).
Uitgebreide informatie hierover in het hoofdstuk “Gevangenschap“.
Sim was zeer goed bevriend met Jetje Claessens, leidster van de Meisjesscharen. Sim schreef voor haar een welkomstwoord toen Jetje op bezoek was in Vlaanderen vanuit haar ballingsoord in Argentinië (1992), dit werd overgenomen op het overlijdensprentje voor Jetje (1995). De idealen van toen blijken nog niet vergeten, en Sim wordt vermeld met “Gouwleidster DMS Leuven”…:

(4) grootstad: Brussel (Schaarbeek). Na de bevrijding verhuisde het gezin van Sim in 1945 noodgedwongen vanuit Sint-Joris-Winge naar Schaarbeek. De Vlaamsgezindheid van het gezin werd hen kwalijk genomen. Dit alles gebeurde trouwens in de nasleep van het drama te Meensel-Kiezegem van augustus 1944, een buurgemeente van Sint-Joris-Winge. Een collaborateur werd door het verzet in onduidelijke omstandigheden neergeschoten en een gruwelijke vergeldingsactie volgde die nog tot op de dag vandaag de gemoederen in deze gemeente beroert. Sim en haar familie kenden vele van de betrokkenen (langs beide kanten) persoonlijk.

(uitgebreide info hierover in het menu “Voorgeschiedenis”)

(5) “krakend wagentje”: een Volkswagen Kever

(met het “krakend wagentje” voor het huis in de Kleine Warande te Gistel waar Nand woont)

(6) mastebossen: Sim verloor haar job in het onderwijs (ze was regentes Frans, Nederlands, Geschiedenis en Aardrijkskunde) omwille van haar betrokkenheid als gouwleidster van de Dietsche Meisjesscharen. Om den brode nam ze verschillende jobs aan (o.a. vertaalster in het Slachthuis van Anderlecht) tot ze een vaste job vond als vertegenwoordigster van koekjes en chocolade voor de firma “Van Loo“, en doorkruiste dagelijks het Vlaamse land, vooral Antwerpen en Limburg. Het zou nog duren tot begin jaren ’60 vooraleer Sim opnieuw vast werk vond in het onderwijs, na 21 interims… “Mastebossen” is een verwijzing naar de bossen in Kapellen (Antwerpen) langs de Kalmthoutsesteenweg.

(7) “ik had een goeie dag vandaag”: kan dubbel zijn: ze voelde zich gewoon goed, of ze had die dag een goed verkoopcijfer gehaald (zie hierboven).

(8) “kemenade”: een warme, gezellige kamer. Een kemenade was in Middeleeuwse burchten de belangrijkste en gerieflijkste ruimte, met open haard en meestal de enige die verwarmd was, zie Wikipedia.

(9) “und die Muse gewidmet!” : letterlijke vertaling: “aan de Muze toegewijd”, de term “gewidmet” is een veel voorkomende beleefdheidsaanspreking in muziek en literatuur.

(10) Dit is één van de laatste gedichten die Sim zal schrijven. Ze zal het dichten slechts – sporadisch – opnieuw opnemen na Nands overlijden., bijna 40 jaar later… De uitleg hiervoor is te vinden in haar Memoires, zie aldaar.

Woensdag 9 augustus Nand 3de brief

3de brief

Gistel, den 9.8.50, Kleine Warande 22

Beste Simone,

Ik stuurde je zondag j.l. een briefje. Vandaag bemerk ik dat ik het naar “Brussel” gestuurd heb (1) – wellicht komt het aldus met vertraging (of helemaal niet) terecht. Daar er geen afzenderadres op staat doe je wellicht best het postkantoor Brussel te verwittigen.
Laat je mij eens weten of je goed thuis kwam – en of mijn eerste briefje je bereikte?
Hartelijk,
Nand

Commentaar

(1) “naar ‘Brussel’ gestuurd”: twijfel slaat toe…  Nand beseft dat zijn brief van gisteren misschien de geadresseerde niet zal bereiken, Sim woont immers in Schaarbeek en hij had op het omslagadres onder de juiste straatnaam ‘Brussel’ geschreven. Omdat hij toch de voor hem ietwat gewaagde stap had gezet om onmiddellijk na de “romantische avond” Sim aan te schrijven, neemt hij het zekere voor het onzekere en schrijft een tweede brief naar het juiste adres. Een telefoontje is op dit ogenblik nog uit den boze, want Nand houdt zich zoals een gentleman aan de regels van de “etiquette”.  We kunnen het ons vandaag, in een tijd van supersnelle communicatie, nog moeilijk voorstellen, maar het is duidelijk dat hij op hete kolen zit. Wat hij niet weet is dat Sim ondertussen al geantwoord heeft op zijn brief (zie het vorig bericht), die wel degelijk op het juiste adres, en op tijd is toegekomen. Beide brieven hebben elkaar gekruist, en, zoals zal blijken uit zijn antwoord van 11 augustus op Sims eerste brief, heeft haar antwoord diepe indruk gemaakt…

Vrijdag 11 augustus Nand 4de brief

4de brief

Gistel, den 11.8.50
Kl. Warande 22

Beste Simone,
Een vreemde gemoedsopwelling dreef mij ertoe je brief niet onmiddellijk te openen. Ik stond buiten aan ’t hekken toen de bode hem bracht, en schoof de witte enveloppe in mijn binnenzak (aan mijn hart, hm!). Ongeopend weggeborgen als een schoon geheim, met lettertekens waarin zoet leven trilt, heb ik hem welbewust laten zitten en rondgedragen, en eerst in een ingetogen ogenblik heb ik de zegels verbroken. En zie – wat ik in openlucht niet zou hebben bemerkt – uit het opengevouwen papier steeg een aroom op als uit de rozentuinen van Ispahan… (1) een geur die mijn studio (2) met een aanwezigheid bevolkte, zo werkelijk en toch onwezenlijk. Zoete pijn van een parfum dat mij sinds dien nacht vervolgt en met zijn beminnelijke opdringerigheid bedwelmt!
Ik ben deze namiddag op mijn fiets gesprongen en heb mijn geliefkoosden rit naar de duinen gemaakt. (3) Ik ben n.l. ook een zonaanbidder, en loop gaarne met mijn worstelaarsromp in de zon… Het gebeurt echter nog zelden, daar ik te ver van het water afwoon. Het zijn fijne uren bij duinen en zee! Maar vandaag voelde ik rondom mij een onbehaaglijk tekort, een gemis. “Was zij maar hier…” zong het in mij. En de zee die mijn hart begrijpt zong ook: “was zij maar hier…”
Het is zoals je schrijft: de felle aandoeningen van de jongste jaren maakten ons gemoed al te ontvankelijk voor pijn en ontgoocheling. (3) Je vraagt mij of ik het vreemd vind dat je weemoed je niet verlaat? Vreemd zou ik het vinden ware het andersom. Jij, een dichteres, leeft dieper dan de anderen – acht jezelf gelukkig dat het maar een “zomeke” is.
Beklaag hen wie het haren kleed der totale eenzaamheid de huid en het hart vervreet, die te midden van drukte en vertier koud en vreugdeloos blijven, die weten, pijnlijk-helder, dat al wat begint een einde hebben moet, en beseffen, hoe ze ook meelachen en zingen, dat alles op den duur bitter smaakt omdat de smart onontkoombaar is en nutteloos. Hoe zou ik het vreemd vinden dat weemoed je overal vergezelt? Wie wezenlijk diep leeft kan dit gezelschap niet ontgaan. Hem vreet, gelijk bij Prometheus, een arend de lever op. (4) Maar den sterken is het gegeven om den barsen snavel te lachen, en trots hun smart, ja dank zij hun smart te groeien. Smart maakt elke vreugde heviger en rijker – uit smart schept de kunstenaar louter vreugde. (Beethoven!) (5)  En zo geleefd (daar zijn wij het eens) is leven schoon.
Het leven is een verbazend en huiveringwekkend wonder, en boeit uitermate. Een blik, een woord kan ons ineens de bodemloosheid van de ons omringende raadselen en het raadsel in onszelf doen aanvoelen, en zo vervoeren dat elke gereedgemaakte waarheid er armelijk en beklagenswaardig tegen afsteekt. Doch zulks te doorgronden is een genade waaraan weinigen deelachtig zijn..?. Zondag j.l.  (6) met jou gelaat zo dicht en vreemd tegen het mijne was het mij gegeven dit te beleven – en het werd tot een vers dat je hierbij vindt.
Ik moet je nog wat zeggen over je sonnet. Er steekt wel lyrische adem in, en het wint aan beweging en vaart naar het einde toe; het woordje “onuitgesproken” staat er treffend op zijn plaats. Wat mij vooral bekoorde en… ontroerde was het “beschroomd” gebaar waarmee het werd geschonken, en waarvoor ik slechts één antwoord ken, dat niet per brief kan worden verstuurd!
Wanneer zien wij elkaar weer? Brussel ligt zover van Gistel! Ben je vrij in de week, of alleen de zondag? Kan je alléén weg? Een rustige namiddag in Brugge, ver van alle drukte, bij Memling bv. ware niet slecht. Wat denk je ervan? Of ergens in een keurige dansgelegenheid? Vroeger was de Kursaal in Oostende voortreffelijk: nu is er niets meer. Is jou Knokke bekend? In Oost-Duinkerke wordt eerlang nog een feestje in ’t vooruitzicht gesteld. (7) Laat mij eens weten wat je het liefst hebt.
Met genegen groet, je
Nand

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.

Commentaar

(1) “de rozentuinen van Ispahan”: Isfahan, de tweede grootste stad van Iran (ook bekend door het gedicht “De Tuinman en de Dood“, van P.N. Van Eyck). Maar vooral bekend om zijn vele rozentuinen, met o.a. de “Rosa ‘Ispahan“.

(2) “mijn studio”: Nand schilderde al van jongsaf (autodidact), het was na zijn vrijlating de enige mogelijkheid om wat inkomen te verzamelen, vermits hem al zijn burgerrechten ontnomen waren door de rechtbank (proces dagblad “Volk en Staat“). Zijn studio, die hij ook gebruikte als atelier, bevond zich te Gistel in het ouderlijk huis waar hij inwoonde.

(3) zie opmerking 3 bij zijn (eerste) brief van 6 augustus.

(4) “Prometheus”: Griekse mythe, zie het verhaal hier

(5) “Beethoven”: een verwijzing naar diens “Ode an die Freude

(6) “Zondag j.l.”: Nand vergist zicht, de ontmoeting vond plaats op een zaterdag (5 augustus 1950), tenzij het al voorbij middernacht was toen…

(7) “In Oost-Duinkerke wordt eerlang nog een feestje in ’t vooruitzicht
gesteld”: Het tuinfeest van 5 augustus was georganiseerd door het Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond. Op de uitnodigingsbrief werd melding gemaakt van nog enkele feesten: “Verder is voorzien: Een gezellige bijeenkomst aan de kust te Oostduinkerke op Zondag 3 september a.s. In de wintermaanden zullen 3 diners ingericht worden, waar H.H. Lilar, oud-minister, Herman Vos, oud-minister en minister P.W. Segers zullen uitgenodigd worden hun standpunt inzake Amnestie te komen uiteenzetten”.

Albert Lilar: (liberaal) Minister van Justitie (o.a.  1946-1947, 1949-1950, 1954-1958 en 1960-1961)
Herman Vos: “Belgisch Vlaams-nationalistisch en socialistisch politicus.”
Paul-Willem Segers:  “Belgisch politicus. Hij was onder meer minister voor de CVP. Hij was ook een van de vooraanstaande leiders van de christelijke arbeidersbeweging in België.”

Zondag 13 augustus Sim 5de brief

5de brief

Zondagavond, 13de Oogst,

Beste Nand,

Het is goed alleen te zijn vanavond, geen rekenschap vragen om dit zwijgen noch om het steeds opnieuw herlezen van een correspondentie uit Gistel.

Je heerlijke brief die me reddeloos verwart en waarvoor ik je, spijts die groeiende onrust, zalig dank! Niets beredeneren maar met een duizelen van herinneringen knoop ik de uitbundige roes van onze ontmoeting vast aan een ander oogstweekeinde – jaren terug – waarin je uitgenodigd werd op een D.M.S. Gebiedsdag te Leuven(1) en jij, ondanks m’n jammerlijk hiaat, heel simpel de situatie redde. Toen heb ik gedroomd, gelukkig bakvisje – (dat bleef ik jammerlijk heel lang) van “een Dietse(2) bard” in een romantisch geruite hemdsblouse (juist??). Het kwam toen ook tot een vers maar hulpeloos en zeer “weltschmerz”(3)!

Voel ik me meisje en vrouw tesaam – ik weet niet waar me dit onrustig verlangen zal begrenzen. Jij kunt het bevrijdend zeggen, jij, de genode bij duinen en zee! Moest ik naar het dwaze meisje in me luisteren, ik was reeds sluiks naar je toegekomen – “maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezwaren”(4) – en toch huiver ik reeds om dit nabije wonder naast je te mogen zwerven in zon en wind en naar de stilte te luisteren die jij hebt gevuld. Laat me nog romantisch zijn en nog een klein meisje en dwaas in dit schrijven, zó dat je er om glimlacht. Kan het zijn dat ik je reeds veel vroeger heb ontmoet, dat we mekaar niets woordelijks meer hebben te zeggen, zelfs van elk gebaren los tot die rust zijn gekomen die aan het geloof in het leven en het besef van recht op geluk, begint?

Alleen de droom zou ons vergezellen, want : is het de droom niet alleen die ons alles geven kan en dit “raadsel” in ons hart verklaart? En leidt de daad niet tot de droom en niet omgekeerd, of vult ze hem slechts aan. Is het hunkeren, dit steeds opnieuw verlangen, schoner dan de daad, die begrensd is en gebonden aan ons zelve aan de menselijke omstandigheden,… de droom het “weerbeeld” van een oneindigheid die we betrachten.

Is het die drang, die gestadige drang die ons onrustig afmat zo dat we er lichamelijk schier onder lijden? Toch ben ik gelukkig deze avond. Wanneer was ik ooit nog zó bewust dat ik verlangend naar een volgende dag uitstaar. Waar ligt de schakel aan mijn droom in deze gestalte die tastbaar bijna nadertreedt. Ligt onze ontmoeting binnen een rand van het onwezenlijke omdat het zo’n godsaanduidend toeval was?  Ik weet niet of ik me klaar uitdruk, Nand. Ik zou je zeer veel willen vertellen maar waarom is het woord soms zó klein, zó koud, zó nietszeggend. Kom, jij hebt het klaar omlijnd, het blijft beter verstaanbaar: onuitgesproken.

Voel ik me vrouw vandaag zeer teer en zeer verlangend.  Heeft men het in het huiselijk kringetje ondervonden? “Ons Sim is zó stilletjes”, zegt broerlief: “zo’n lastig karakter (hm) veel goeie wil, waarvan we jammer nooit veel merken” – Dat is natuurlijk schromelijk overdreven!! –

Je vers voor me is een zeer kostbaar kleinood. Geen schrijn bewaart het beter dan dit hart, al is het boordevol reeds van een bloesemdroom –

Ik wou je heel gaarne ontmoeten. Wat vertelde ik je over m’n bedrijvigheid? De ganse week “rots” ik (in de volstrekte betekenis van het woord!!) de Prov. Antwerpen af voor de “zoete” Firma Van Loo Biscuit & Chocolade, Brussel(5). Zo ben ik alle dagen zeer zakelijk alleen weg! Jammer ligt Antwerpen nog verder van Gistel. Het gebeurt minder zeldzaam de laatste tijd dat ik op week-end de zee groet. Op dit ogenblik staat de wagen in “ruilreparatie” en het zal denkelijk ’n paar weken aanlopen voor ik over een nieuwe beschik. ‘k Ware anders reeds stiekum Brugge gaan ontdekken. Ben je een veilig onderlegde gids? Ik voorzie einde dezer week vrijdagavond of zaterdagmorgen, reis naar Diksmuide. Zal je misschien te Brugge of aan de kust treffen? Vanwaar ik naar Nieuwpoort afreis waar kennissen me oppikken voor de bedevaart(6). Mijn 1ste sedert 39!

Laat je me weten waar en wanneer we ons treffen?

Heel innig groet je

Sim

Commentaar

(1) D.M.S. Gebiedsdag te Leuven: Het gaat hier om een gouwdag van de “Dietsche Meisjesscharen Leuven” die plaatsvond te Leuven in augustus 1942. Nand was er als gastspreker uitgenodigd (andere gastsprekers waren Remi Piryns en Edgar Lehembre die later ook een veroordeling opliepen wegens collaboratie). Sim was toen korte tijd gouwleidster van het gewest Leuven. Het “hiaat” waar Sim naar verwijst is waarschijnlijk een verspreking of een verkeerde aankondiging die ze maakte van Nand als spreker. Daarna was er een koffietafel in het Vlaams Huis aan de Bondgenotenlaan (waar nu de kledingwinkel H&M is gehuisvest en daarvoor het studentenrestaurant “Alma”). Vaak hoorde ik haar de anekdote vertellen hoe een vriendin haar toen toefluisterde: “Sim, ziedaar nog een man voor u” (doelende op Nand).
Over de gebeurtenissen die dag vertelde ze nog het volgende:

(uit een interview met Sim dat ik afnam in 1993)

Hieruit blijkt dat Nand op 5 augustus 1950 Sim niet herkende, maar toen Sim hem op het voorvalletje van 8 jaar eerder wees, herinnerde hij zich dat wel.

(Uitgebreide info hierover zie de pagina “Sim / DMS Dietsche Meisjesscharen” en “Eerste ontmoeting met Nand“.)

(2) Dietse: “Diets” stamt af van het Middelnederlandse “diet”, dat “volk” betekent. Het woord wordt gebruikt “om te verwijzen naar de Middelnederlandse regio-talen tussen ca. 1200 en 1550”. In het Vlaams-nationalisme van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog gebruikte men het “om te refereren aan de gezamenlijke of gedeelde oorsprong van de Nederlandse volkeren en zo het streefdoel van een Heel-Nederland van een half mythische, half historische naam te voorzien: ‘Dietsland’.”

(3) “weltschmerz”: diepe droefheid en melancholie

(4) “maar tussen droom en daad…”: het bekende vers uit het gedicht “Het Huwelijk” (1910) van Willem Elsschot:

“Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard
en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard. 

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond. 

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. 

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.”

(5) Firma Van Loo Biscuit & Chocolade, Brussel: was gelegen in de Paul Devignestraat 72 te Schaarbeek. Het gebouw is nu afgebroken.

(6) bedevaart: Het betreft hier de 23ste IJzerbedevaart van augustus 1950

Woensdag 16 augustus Nand 6de brief

6de brief

Gistel den 16.8.50

Beste Simone,

Je zondagavond-briefje lezend, dacht ik aan het vers van Dante Gabriel Rossetti: “I have been here before, But when or how I cannot tell… You have been mine before…”(1) Zo dikwijls hebben wij dit gevoel: dat wij herinneringen meedragen aan een vorig bestaan, ervaringen beleven vroeger reeds aan een verloren overzijde – en zalig – genoten. Atavisme?(2) Belevenissen van lang gestorven vaderen die in ons bewustzijn naleven? De eindelijke vervulling van eigen hartstochtelijke verlangens? Wie zal het zeggen… Zeker is dat men zich in dergelijke ogenblikken opgetild weet boven de aarde en haar begrenzingen, dat men beweegt op de deining der oeverloze dingen. Onze ontmoeting – een zonderling toeval, inderdaad! Indien “toeval” bestaat… “Alles ist Gesetz” zei mij eens een astrologe, “Zufall gibt es nicht”(3). En ware het zo, zou deze ontmoeting niet zoveel wonderlijker zijn – ergens voorbestemd en uitgetekend in den onbegrijpelijken en onverbiddelijken gang van den tijd? Of lag de dwingende wet in onszelf, sloeg ons eerste samentreffen in het ongeziene zulk een vonk, dat wij “zwervend” door den tijd naar elkander zijn teruggedreven? Is het je kreet die ik toen niet hoorde, die dan toch tot mij doordrong(4)?

Ik zie verlangend naar zaterdag uit. Ik zal te Brugge aankomen omstreeks 10.40u. Indien je ervoor voelt, dan zetten wij uit voor een zwerftocht naar het land van Tijl Uylenspiegel(5). Wij eten gezellig en “sans gène”(6) in Damme. Op den toren(7) heb je een prachtig gezicht. ’s Namiddags de rustige musea, ’s avonds de verlichting van de reien(8) en torens.

Zeer genegen, je Nand

Commentaar

(1) Dante Gabriel Rossetti: Engels schilder, dichter en vertaler, 1828-1882. Het loont zeker de moeite de biografie van deze begaafde kunstenaar te lezen, evenals die van zijn twee zussen en broer die ook gevierde kunstenaars waren.
Het gedicht dat Nand citeert (zie hetzelfde ciraat in ‘Tweede Brief aan een kind’) dateert uit 1854, Rossetti was toen 26

“Sudden Light

I have been here before,
But when or how I cannot tell:
I know the grass beyond the door,
The sweet keen smell,
The sighing sound, the lights around the shore. 

You have been mine before,—
How long ago I may not know:
But just when at that swallow’s soar
Your neck turn’d so,
Some veil did fall,—I knew it all of yore. 

Has this been thus before?
And shall not thus time’s eddying flight
Still with our lives our love restore
In death’s despite,
And day and night yield one delight once more?”

Schilderij dat Rossetti schilderde op 20-jarige leeftijd “The Girlhood of Virgin Mary”. Zijn zus Christina (die ook dichteres was) als de Maagd Maria (rechts) en zijn moeder (midden) als de moeder van de Maagd zaten hiervoor model. Bij het schilderij horen ook nog twee sonnetten die een verklaring geven voor het werk. Dat was toen een gangbare gewoonte. Meer over dit schilderij en over alle werk van Rossetti vind je in deze archieven.

Nand heeft dit gedicht ook opgenomen in zijn Poëtisch Celdagboek, de pagina is gedateerd op 11 april 1947, hij was toen geïnterneerd in de gevangenis van de Begijnenstraat te Antwerpen in afwachting van zijn proces in beroep dat pas in januari 1948 werd afgehandeld. Zie het gedicht onderaan de pagina:

Enkele pagina’s vroeger schreef Nand ook een gedicht van Christina Rosetti over, “Sleeping at last”. In zijn weergave zijn de twee eerste versregels van plaats verwisseld, misschien kan dit erop duiden dat hij het gedicht uit het hoofd kende, en zich vooral de regel “Sleeping at last, the struggle and the horror past” herinnerde omdat die hem in gevangenschap uitzicht bood op hoe hij later, eenmaal vrij, zou terugkijken op deze tijd:

Sleeping at last, the trouble and tumult over,
Sleeping at last, the struggle and horror past,
Cold and white, out of sight of friend and of lover,
Sleeping at last.

No more a tired heart downcast or overcast,
No more pangs that wring or shifting fears that hover,
Sleeping at last in a dreamless sleep locked fast.

Fast asleep. Singing birds in their leafy cover
Cannot wake her, nor shake her the gusty blast.
Under the purple thyme and the purple clover
Sleeping at last.

(2) Atavisme: uit het Latijn: “voorvader”, Nand legt het woord in de volgende zin zelf uit. Zie ook: “een nieuwe verschijning van eigenschappen die wel aanwezig waren in een bepaalde tijd in het verleden, maar die in tussenliggende generaties afwezig waren.”

(3) „Alles ist Gesetz, Zufall gibt es nicht”: alles is wet, toeval bestaat niet

(4) „je kreet die ik toen niet hoorde”: Nand verwijst naar hun eerste ontmoeting op de gouwdag in augustus 1942, zie voor de anekdote de vorige brief bij noot (1)

(5) Tijl Uylenspiegel: “is een personage uit onder meer de Nederlands-Duitse folklore. Volgens de sage was Uilenspiegel een deugniet die vrij als een vogel in de veertiende eeuw door de Nederlanden en Duitsland (in het Duits bekend als Till Eulenspiegel) trok en iedereen voor de gek hield met zijn streken”. Hij werd een echte Vlaamse volksheld door het werk van Charles De Koster “die in het Frans schreef maar een grote sympathie koesterde voor de cultuur en volkstaal van Vlaanderen.”

(6) sans gène: zonder schaamte, ongegeneerd, vrijelijk

(7) de toren van Damme:


(foto @ Martine Bonehill )

later zou Nand er een gedicht over schrijven:

“Damme 

‘t Is een zeeschelp die de vloed vergat,
een meeuw ver van de zee gevallen;
als tomben omringen oude wallen
Damme de doode stad.

Een schoone doode bij ‘n molen en een vaart
waar zware booten als schaduwen drijven;
ze ligt op golving van zachte weiden,
de doode heeft haar ziel bewaard.

Stok-oude huisjes, het dak als een kaproen,
rijzen gearmd uit verre eeuwen,
de scheeve vensters geeuwen
de deur is een oud blazoen.

‘t Stadhuis is de stille schrijn
der dorre beendren van ‘t verleden;
de dood bewaakt de oude treden,
Maerlant zoekt eeuwig naar een rijm.

De jonge kerk liet den toren alleen
met trouwe puinen uit het schip gebannen;
hij schouwt, laatste der vrije mannen,
slank en kranig, onberoerd naar de zee.

Waar doolt gij, stervensvrij geslacht,
Tijl en Nele, frissche Dietsche droomen?
Wie doet de vloed terug naar Damme stroomen?
De verre zee verzucht, héél zacht.”

(8) reien en torens: grachten en torens van Brugge

Woensdag 23 augustus Nand 7de brief

Beste Simone,
Ik heb een paar dagen moeten wachten eer ik kon schrijven. Zoveel hebben wij in die korte uren beleefd, zoveel heerlijks en minder heerlijks dooreen (niet onze schuld!) dat ik alles heb moeten laten bezinken. Vanavond dan, waart er een ingetogen schemering rondom het huis, uit de lampekap valt een intiem licht op mijn papier en handen, ik hoor gedempt Tjaikovsky’s Pathetische Symfonie (1) met haar levensdronkenheid en huiveringzware doodsgedachte door de kamer ruisen, en ik denk aan jou. Ik heb dan maar mijn tekengerief weggelegd… Je begrijpt het vers niet dat ik voor je schreef? Kon je hier met mij zitten luisteren naar deze grootse en sombere muziek, hier aan mijn zijde, of dichter nog, het zou mij niet moeilijk vallen het je uit te leggen. Het mensenhart, dieper en zwarter dan de nachtelijke stroom – is dat niet duidelijk? Het hart met zijn hunkeringen, zijn angst, zijn twijfel, zijn ongeneeslijke eenzaamheid maar ook zijn plotse en onverklaarbare verrukkingen, het lévende hart – wat is daarneven het levenlooskoude water? Is ons hart, raadsel der raadselen, niet zwarter dan het water, dat zijn duisterheid niet kent? Zijn wij, jij en ik, niet daarenboven een gemeenschappelijk lijden rijk, dat achter slot en grendel dit zwarte hart nog tot zwarter diepten heeft uitgegraven(2) ? En de bloesem aan deze diepte ontstegen – wat is zij anders dan het plotse licht dat je in een paar onvergetelijke ogenblikken zaterdag j.l. het hele gelaat verheerlijkte? Nu weet ik ook waarom ik ineens een “ander” gezicht vóór mij zag. Denk aan het hoektafeltje onder het brandglas in “eine kleine Conditorei”(3) . Je spontaan gevoel had je trekken als het ware vergeestelijkt. Dit duurt evenwel niet. Zo’n intense communie (4) verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik. De gevoelsgolf verebt: het aangezicht wordt weerom mens, mond en oren. Het baat niet dat wij ons wat voorliegen: het is niet meer spontaan, de betovering, de extase is weg. Het zijn ogenblikken van genade die wij zelf niet kunnen oproepen. Deze gedachte kwelde mij bij de “moka” te Westende (5)  . Ik had een smaak van proza (6) in den mond, en was blij weerom zeelucht in te ademen… Proza waren ook de omstandigheden waarin ik je voor het eerst hoorde zingen. (Ik hoop intussen dat de zaak in orde kwam?) Ik wenste dat ik eerstdaags voor mensen die het waarderen kunnen, jou stem kon laten horen in bv. Een wiegelied van Mozart (7) , “Solveig’s lied” (8) of “Ich liebe dich”… (9) met het spontaan gevoel waaraan je zo rijk bent, doch stijlvol en beheerst. De muziek, zie je, is voor mij die heel eenzaam leef, dé grote aanwezigheid. Ik kies ’s morgens de keurige programma’s uit voor heel den dag, en als ik zit te tekenen of te schilderen, luister ik naar Mozart, Schuman, Rimsky-Korsakoff…
Jij draagt goed voor, vermoedelijk? Ik zie met vreugde het ogenblik te gemoet waarop jij mij eens iets van mij zult “zeggen” – ik hou nl. niet van akademische declamatie, een vers moet m.i. schier gepreveld worden, niet door overdreven articulatie gescandeerd (10) d.w.z. van zijn zingende macht ontdaan. Daar zijn voor ons, als ’t God belieft, zoals de mensen hier zeggen, nog veel zalige uren weggelegd.

Je, Nand

Commentaar

(1) “Pathetische Symfonie”: “Symfonie nr. 6 in b-mineur, Pathétique, opus 74 uit 1893 is de laatste symfonie van Pjotr Iljitsj Tsjajkovski, en tevens zijn laatst voltooide werk. Hij droeg de symfonie op aan zijn neef Vladimir Davydov.”

(2)  Verwijzing naar de jaren in gevangenschap 1944-1949, zie uitklapmenu “Voorgeschiedenis

(3)  “eine kleine Konditorei”: bekend liedje van de Oostenrijke komponist Fred Raymond (1900-1954), ook titel van een film uit 1930.

(4)  “communie”: Nand bedoelt ‘vereniging’ hier niet in seksuele zin, maar als intense spirituele verbondenheid (zie ook volgende brief van Sim, opmerking (2)

(5)  “moka te Westende”: een koffietje

(6) “smaak van proza in den mond”: Nand bedoelt dat hij zich benauwd begon te voelen in de voor hem verstikkende ruimte van het cafeetje, hij had ‘zeelucht’ nodig, of het verschil tussen ‘proza’ / de schrijver en ‘poëzie’ / de dichter

(7)  “Mozart Wiegelied”: “Schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein” (“Sleep, my little prince, fall asleep”) is perhaps the most famous Wiegenlied (German lullaby), dating from the 18th century. The words are by Friedrich Wilhelm Gotter. For many years, the common view was that the melody was composed by Wolfgang Amadeus Mozart. Attribution for the melody has since shifted to either Bernhard Flies or Johann Friedrich Anton Fleischmann.”

“Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
Schäfchen ruh’n und Vögelein,
Garten und Wiese verstummt,
auch nicht ein Bienchen mehr summt,
Luna mit silbernem Schein
gucket zum Fenster herein,
schlafe bei silbernem Schein,
schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Auch in dem Schlosse schon liegt
alles in Schlummer gewiegt,
reget kein Mäuschen sich mehr,
Keller und Küche sind leer,
nur in der Zofe Gemach
tönet ein schmachtendes Ach!
Was für ein Ach mag das sein?
Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Wer ist beglückter als du?
Nichts als Vergnügen und Ruh’!
Spielwerk und Zucker vollauf
und noch Karossen im Lauf,
Alles besorgt und bereit,
dass nur mein Prinzchen nicht schreit.
Was wird da künftig erst sein?
schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein,
schlaf ein, schlaf ein!”

(8)  “Solveig’s lied”:


“Das Laub, eh es fällt, leuchtet feuerbunt und schön,
leuchtet feuerbunt und schön.
Die lange kalte Nacht wird wohl irgendwie vergehn,
sie wird irgendwie vergehn.
Ich werde auf dich warten, egal wo du grad bist,
egal wo du grad bist.
Zurückkehr’n kann nur der, der einmal fortgezogen ist,
der fortgezogen ist.

Gespeist von Bach und Quell mündet jeder Strom ins Meer,
mündet jeder Strom ins Meer.

So führt dich jeder Pfad, jede Straße zu mir her,
jede Straße zu mir her.
Dieselbe Sonne wärmt uns, egal an welchem Ort,
egal an welchem Ort.
Und bist du schon im Himmel, so treffen wir uns dort,
so treffen wir uns dort.”

(Musik: Edvard Grieg, 1843-1907;
Originaltext: Henrik Ibsen, 1828-1906;
deutsche Textadaption: Holger Saarmann, Juli 2010)
© by Holger Saarmann, 2010

(9)  “Ich liebe dich…”:  Edward Grieg, (1843-1907):

Ich liebe dich (Jeg elsker dig)

Music by Edvard Grieg (1843-1907)
Original Lyrics by Hans Christian Andersen (1805-1875)
German lyrics by Friedrich von Holstein (1937-1909)

“Du mein Gedanke, du mein Sein und Werden!
Du meines Herzens erste Seligkeit!
Ich liebe dich wie nichts auf dieser Erden,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!
Ich denke dein, kann stets nur deine denken,
Nur deinem Glück ist dieses Herz geweiht,
Wie Gott auch mag des Lebens Schicksal lenken,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!”

(9) “gescandeerd”: ‘lettergreep voor lettergreep voordragen, uitspreken, uitroepen’

Woensdag 23 augustus Sim 8ste brief

Woensdagavond, 23/8/50

Beste Nand,
De avondpost was mild. Nu ik zeer traag je brief herlees, ben je onhoorbaar tot mij gekomen… tastbaar bijna. Hoor ik je zó eigen korte dromenlach. Ja, alle ondefinieerbare onrust van deze drukke lome dagreis is weggedreven – Ik sta naast je vanavond, buiten jou slechts aanhankelijk van een weigerig woord en een bestendig verlangen, je te bekijken en je te zeggen: mijn jongen. Toen jij me gisteravond schreef mijmerde ik om Beethoven’s “Fidelio” (1), tijdens de uitzending tekende ik ’n paar herinneringen neer. Was dit het ogenblik onzer “communie” (2)? Het moet bevrijdend op je inwerken elk gevoelen in de minste nuance te kunnen vertolken in de muziek. Ik hoefde maar de ogen te sluiten en je ging voor me uit, zó dat ik je peinzend hoofd telkens opnieuw ontdek: groot en getekend – en zo zacht terzelfdertijd. Heeft het geluk in mij een tweede gestalte gekregen dat ik alle dagelijkse handelingen anders zie. Ik hoor me zelve een ganse dag praten, laat me glimlachen ook om dàt zielloos practische van dit leven maar plots rijpt het beeld in mij… en hoe groeit de pijn om een gemis zelfs tot vreugde uit omdat jij ze “gemeenschappelijk” noemt. Ja Nand, hoe zou ik het niet begrijpen, want zelfs de pijn om elke onrust om elk verlangen wordt overstelpt door de beheersing van je woord. Wanneer je beeld mij een ganse dag vergezelt – het is vreemd – is het minder vaak een facet van onze tastbare ontmoeting. Neen, ik zie je aan het werk met je kleuren gezelschappen ik voel me zeer klein worden bij je en zeer stil onderga ik de wijding van je “oneindigheidsdrang” die aan geen persoon noch tijd gebonden slechts je schepping beoogt. Het doet me pijn – ben ik nog te fel geklonken aan klein-menselijke verlangens aan uiterlijk vertoon? Leer me deze eenzaamheid aanvaarden en het raadsel in mezelve gedogen. Laat jou visie van die kleurensymfonie in me doordringen tot ik zelf gans vastgezogen wordt op je palet in een heftig rood maar dat jij uitborstelt en mengt en herwerkt met elke nieuwe penseeltrek zó dat je elke schakering weervindt en ik je gelukkig weet al ware het maar vluchtige ogenblikken een enkele “extase”. Ik had niet vergeefs een leven lang op dit wonder gewacht. Jij hebt een floers gelicht over een wereld waarin ik me zelf volledig verloor, mag ik het je simpelweg bekennen – hoor ik je lach weer ergens om m’n dwaze hoofd?
Ik zong je straks “Mozarts Wiegelied” (3) zeer weifelig omdat je bezig was. Ik meen dat je luisterde al keek je niet op. Ik ben gelukkig! Zag ik de glans over de donkere diepten van je verlangen eveneens?
Om de woorden die rond mijn “weigerige” naam beginnen groet ik je heel innig
Je meisje

In deze veilge avondschoot
zijt gij me ver… zijt gij me na?
O, zeg me waar ik henenga
De grens van leven en van dood

bereikt me nader in dit uur.
Waar groeit Uw wenk, waar Uw bevel
in dagen die ik eenzaam tel
en bij de nacht ter wake stuur

gekomen aan de laatste tij
was het de vrouw of nog het kind
gedreven naar Uw mild bewind
of glorierijke heerschappij

Ik noem Uw naam rond dit gemis
en wenk het beeld in mijn bereik
nog dronken van zijn donker rijk
maar aan geen tijd gebonden is

Slechts aan de rand van Uwe droom
vraag ik de gunst Uwer genā
Ik weet U ver… en toch zo nā
aan deze avondlijke zoom –

Commentaar:

(1)  “Fidelio” (Opmerking: belangrijk in dit verband is de inhoud van deze opera, zie aldaar)

“Fidelio” oder Die Eheliche Liebe (opus 72) is de enige opera die Ludwig van Beethoven schreef. De uiteindelijke versie kent twee actes, de oorspronkelijke versie, getiteld “Leonore”, kent er drie. Het Duitse libretto werd geschreven door Joseph Sonnleithner op basis van de Franse tekst van Jean-Nicolas Bouilly (Léonore, ou l’amour conjugal) geschreven voor een andere componist: Pierre Gaveaux.

De première vond plaats op 20 november 1805 in het Theater an der Wien in Wenen, onder leiding van de componist; bij deze uitvoering werd de ouverture Leonora nr. 2 (in C-groot) gespeeld. De eerste gereviseerde versie werd op 29 maart 1806 in hetzelfde theater voor het eerst uitgevoerd, opnieuw onder leiding van de componist, met de ouverture Leonora nr. 3 (eveneens in C). De tweede gereviseerde versie ging ten slotte op 23 april 1814 in het Kärntnertortheater in première, met de Fidelio-ouverture in E-groot.

Inhoud: De opera verhaalt hoe Leonore vermomd als gevangenbewaarder genaamd “Fidelio” haar echtgenoot Florestan van de dood redt in een politieke gevangenis.

Fidelio was de eerste opera die in Berlijn gespeeld werd na de Tweede Wereldoorlog.
Wikipedia: In the wake of World War II
“Fidelio was the first opera performed in Berlin after the end of the World War II, with the Deutsche Oper staging it under the baton of Robert Heger at the only undamaged theatre, the Theater des Westens, in September 1945.[6] At the time, Thomas Mann remarked: “What amount of apathy was needed [by musicians and audiences] to listen to Fidelio in Himmler’s Germany without covering their faces and rushing out of the hall!”

Not long after the end of World War II and the fall of Nazism, conductor Wilhelm Furtwängler remarked in Salzburg in 1948:

“The conjugal love of Leonore appears, to the modern individual armed with realism and psychology, irremediably abstract and theoretical…. Now that political events in Germany have restored to the concepts of human dignity and liberty their original significance, this is the opera which, thanks to the music of Beethoven, gives us comfort and courage…. Certainly, Fidelio is not an opera in the sense we are used to, nor is Beethoven a musician for the theater, or a dramaturgist. He is quite a bit more, a whole musician, and beyond that, a saint and a visionary. That which disturbs us is not a material effect, nor the fact of the ‘imprisonment’; any film could create the same effect. No, it is the music, it is Beethoven himself. It is this ‘nostalgia of liberty’ he feels, or better, makes us feel; this is what moves us to tears. His Fidelio has more of the Mass than of the Opera to it; the sentiments it expresses come from the sphere of the sacred, and preach a ‘religion of humanity’ which we never found so beautiful or necessary as we do today, after all we have lived through. Herein lies the singular power of this unique opera…. Independent of any historical consideration … the flaming message of Fidelio touches deeply.

We realize that for us Europeans, as for all men, this music will always represent an appeal to our conscience.”

On 5 November 1955, the Vienna State Opera was re-opened with Fidelio, conducted by Karl Böhm. This performance was the first live television broadcast by ORF at a time when there were about 800 television sets in Austria.

The first night of Fidelio at the Semperoper in Dresden on 7 October 1989 on the occasion of the 40th anniversary of the DDR (East Germany) coincided with violent demonstrations at the city’s main train station. The applause after the “Prisoners’ Chorus” interrupted the performance for considerable time, and the production by Christine Mielitz (de) had the chorus appear in normal street clothes at the end, signifying their role as representatives of the audience. Four weeks later, on 9 November 1989, the fall of the Berlin Wall signalled the end of East Germany’s regime.”

(2)  “communie”: Sim bedoelt “vereniging” hier niet in de seksuele zin, maar wel als “intiem spiritueel samenzijn”, verwijzend naar de opmerking van Nand in de vorige brief: “Zo’n intense communie verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik.”

(3) “Ik zong je straks ‘Mozarts Wiegelied”: zie vorige brief (5)

.

Zondag 27 augustus Nand 9de brief

9de brief

Gistel den 27.8.50
Beste Simone,
De schikgodinnen (1) die onze bestemmingen weven (en hoe onnaspeurbaar grillig!) waren mij gister avond niet gunstig toen ik je opbelde. Het nieuws dat je deze week vermoedelijk niet naar de kust kwam trof mij niet onverwacht, daar je broer’s wrijving met de gastheren niet zonder gevolgen zou blijven. Het is mogelijk dat ik heden avond nog eens de heldenmoed bezit naar de telefoonhaak te grijpen, maar ik wil bij jou familie den indruk niet wekken dat ik vrijpostig ben. Ik schrijf je in elk geval opdat je zondagmorgen wat nieuws zou hebben, en meteen weten hoe verlaten de avond ineens was. Ik heb gepoogd nog wat te werken, maar vermits de pen weerbarstig was, heb ik “den ouden beminden”, mijn stok (triestige Ersatz (3), helaas..) ter hand genomen. Door de leeggehaalde akkers heen ben ik gaan wandelen in de richting van de ondergaande zon. Een schone, doch zeer avondlijke avond. Zelfs het riet langs de intieme vaart welks water mij lief is, stond stom en zuchtte zijn medevoelen niet. Een praatje met een boer (een Saksische neus..(3) die juist zijn koeien was gaan melken, was mij een welgekome afleiding. De rest van den avond heb ik de schetsen gemaakt om later uit te werken – dat vraagt zoveel geen aandacht – tot zowat 10.30u. dan ben ik in mijn eenzaam bed gekropen. Buiten was het een zomerachtige sprookjesmaan, en Venus, ongenadige hartendief, hing stil en vervoerend klaar boven de populieren. . “Ich bin bei Dir, Du seist auch noch zo ferne, Du bist mir nah…”(4)

Commentaar

(1) “schikgodinnen”: “Schikgodinnen zijn in diverse mythologieën drievoudige godinnen die het levenslot bepalen van mensen alsook vaak van andere goden.

(2) “Ersatz”:  ‘iets van een mindere kwaliteit of geschiktheid wat gebruikt wordt ter vervanging van iets anders’

(3) “een Saksische neus..”: hoekige neus (“Aquiline nose“: also called a Roman nose or, derogatorily, hook nose) is a human nose with a prominent bridge, giving it the appearance of being curved or slightly bent. The word aquiline comes from the Latin word aquilinus (“eagle-like”), an allusion to the curved beak of an eagle. While some have ascribed the aquiline nose to specific ethnic, racial, or geographic groups, and in some cases associated it with other supposed non-physical characteristics (i.e. intelligence, status, personality, etc., see below), no scientific studies or evidence support any such linkage. As with many phenotypical expressions (e.g. ‘widow’s peak’, eye color, earwax type) it is found in many geographically diverse populations.”
Zie ook: “The Anglo-Saxon male

(4) “Venus, ongenadige hartendief”: Venus is de liefdesplaneet

(5) “Ich bin bei Dir… Du bist mir nah “:

Johann Wolfgang von Goethe
“Nähe des Geliebten”

Ich denke dein, wenn mir der Sonne Schimmer
Vom Meere strahlt;
Ich denke dein, wenn sich des Mondes Flimmer
In Quellen malt.
Ich sehe dich, wenn auf dem fernen Wege
Der Staub sich hebt;
In tiefer Nacht, wenn auf dem schmalen Stege
Der Wandrer bebt.
Ich höre dich, wenn dort mit dumpfem Rauschen
Die Welle steigt.
Im stillen Haine geh ich oft zu lauschen,
Wenn alles schweigt.
Ich bin bei dir, du seist auch noch so ferne,
Du bist mir nah!
Die Sonne sinkt, bald leuchten mir die Sterne.
O wärst du da!

Zondagnacht 26 augustus Sim 10de brief

Oostende, zondagnacht, 26/8/50

Mijn jongen!

Jij moet ongeveer thuiskomen van de nachtelijke fietstocht. Ik heb je zeer trouw – nauwkeurig gevolgd langs de heenreis, en ‘k voel me niet eenzaam. Jij bent zó ongewoon dicht bij me en ik weet met zaligvaste zekerheid hoe klaar me dit geluk is – elke onrust elke verwarring wordt me slechts nader in die vrees om dit geluk..

Laat het mij herhalen, Nand, ik beleef en onderga het wonder. Het heerlijke waarop elk mensenhart wacht. Je brief hou ik in mijn handen als een innige nachtgroet: “Ich bin bei Dir – Dus bist mir nah” (*).
Ik laat nu deze avond weer zeer traag in me bezinken. Ik vrees van niet klaar te komen, zo schoon en innig was hij – en mild; en mijn avondbeē, Nand bestaat hier slechts in: de Heer te danken omdat alles terecht kwam. Om die zegevaste zekerheid dat jij mijn jongen, ik

Je meisje ben!

(*) “Ich bin bei Dir – Dus bist mir nah”: zie opmerking 5 vorige brief.

Maandag 28 augustus 11de brief Nand

Opmerking: Na drie weken is het ijs gebroken en spreekt Nand Sim voor de eerste keer met “Liefste” aan… Een grote stap, zo blijkt:

   

Gistel den 28.8.50

Liefste,
Maandag avond, thuiskomst na twee belevenisrijke dagen.. Mijn aangezicht en nek zijn bruin gebrand door de zon, in mijn herinnering zingt een zoete “melancholia” (1). Dezen morgen deed ik nog een wandeling langs het water: groot en glimmend lag het er in haast roerloze rust. Ver, onwezenlijk ver aan de kim, de vissersvloot. De mailboot die ’s avonds te voren zo aan haar meertrossen rukte, voer uit.. Ik heb mij neergezet, ietwat vermoeid, stil, uiterlijk stil: ergens onder de stille oppervlakte bewegen heimelijke stromingen. De storm is niet geheel gaan liggen (ligt hij wel ooit helemaal stil?) Ik zie voor mij uit: niets dan verte, tot ik niéts meer zie. Er gaat een andere verte open: die in ons. Hoe goed is het de wereld-in-jezelf te voelen woelen, te luisteren naar haar gestadige golfslag, naar haar ebbe en vloed zonder einde! Het lijden dat met een ijskorst zoveel had toegevroren is machteloos gebleken. Ik hoor het knallen van de schotsen, de wateren zijn bevrijd: het is voorjaar, het is lente. Het hart is sterker dan het lijden. Ik weet dat ik nog aarzel, dat ik schrik heb voor dit plotseling ontwaken. Vandaag heb ik voor het eerst mijn schroom ietwat overwonnen, en er mij rekenschap van gegeven dat jij mijn “Liefste” bent. Liefste, liefste, het ruiste zo plots door mijn denken. Liefste! Zoete zang die zoveel aankondigt. Nog durf ik je niet met al de namen te noemen die in mij opwellen en waaronder de allermooiste: mijn kind, kind van mijn gedachte, van mijn zoeken en twijfelen, van mijn lijden en mijn hele Zijn. Met bevende handen, zo grijp ik dit geluk aan: zo licht breekt dit bezit, wijl al te broos, in onze vingeren zelf. Je zegt mij dat je eindelijk vond datgene waarnaar je heel je leven hebt verlangd.. Hoe groot moet je geluk zijn, Liefste; welke genade is dan je leven te beurt gevallen! Ik sta en wacht, en huiver om wat een zalige belofte is, een nabije zekerheid, een onnoemelijk geluk.
Zie, het geluk is veeleisend. Het wil dat wij voor het bezit van zijn verrukkingen, bereid zijn onszelf veel te ontzeggen… Zullen wij boven dit alles heen onze “communie” bewaren, zullen wij ons eigen bestaan weten te dwingen naar de ascese van het volledig één-zijn?
… Ik heb mijn pen een wijle neergelegd. Is het volledig één zijn wel mogelijk? Deze vraag althans kan ik met “ja” beantwoorden. De geschiedenis toont ons voorbeelden van twee mensen, lijf én ziel, tot één verbonden wezen. Ken je de sonnetten van Elizabeth Barret, “Sonnets from the Portuguese”? Zij zijn gericht aan den dichter Browning en zingen hun beider grote, levenlange liefde. “I love thee with the breath, smiles, tears of all my life”.. (2)
Wie zoiets zeggen kan, weet wat liefde is.
Het is nu stil in mijn studio. Een onweer trok boven ons hoofd voorbij. Ik heb er zeer weinig van bemerkt. Maar de plotse stilte na het den ruisenden regen, brengt mij ineens zo dicht bij jou. Het moet schoon zijn te zitten in eenzelfde stilte met de geliefde. Elk is bezig met zijn werk. Ik zie je zitten onder de schemerlamp, lezend, misschien naaiend aan heel kleine kleertjes..
Ik zoen je innig, Nand

Ps: Ik weet niet wáár en voor welk publiek je optreedt zondag a.s.

Commerntaar

(1) “melancholia”: “Mild und leise wie er lächelt (Isoldes Liebestod)” uit: „Tristan und Isolde“, Richard Wagner (1813-1883)

(ondertiteld, de zang begint op 10:00 min.)

Mild und leise
wie er lächelt,
wie das Auge
hold er öffnet —
Seht ihr’s, Freunde?
Säht ihr’s nicht?
Immer lichter
wie er leuchtet,
stern-umstrahlet
hoch sich hebt?
Seht ihr’s nicht?
Wie das Herz ihm
mutig schwillt,
voll und hehr
im Busen ihm quillt?
Wie den Lippen,
wonnig mild,
süßer Atem
sanft entweht —
Freunde! Seht!
Fühlt und seht ihr’s nicht?
Höre ich nur diese Weise,
die so wundervoll und leise,
Wonne klagend,
alles sagend,
mild versöhnend
aus ihm tönend,
in mich dringet,
auf sich schwinget,
hold erhallend
um mich klinget?
Heller schallend,
mich umwallend —
Sind es Wellen
sanfter Lüfte?
Sind es Wogen
wonniger Düfte?
Wie sie schwellen,
mich umrauschen,
soll ich atmen,
soll ich lauschen?
Soll ich schlürfen,
untertauchen?
Süß in Düften
mich verhauchen?
In dem wogenden Schwall,
in dem tönenden Schall,
in des Welt-Atems wehendem All —
ertrinken,
versinken —
unbewusst —
höchste Lust!

(2)  “Elizabeth Barrett Browning (Coxhoe Hall, nabij Durham, 6 maart 1806 – Florence, 29 juni 1861) wordt beschouwd als een van de belangrijkste Engelse dichters van het Victoriaans tijdperk. Ze werd bewonderd door tijdgenoten als William Makepeace Thackeray, Edgar Allan Poe en Alfred Lord Tennyson, was een bekwaam vertaler van Griekse teksten en een gepassioneerd abolitionist en feminist. Haar liefdessonnetten Sonnets from the Portuguese, waarin de bekende versregel ‘How do I love thee? Let me count the ways’ voorkomt, zijn nog steeds populair.”

Sonnets from the Portuguese, geschreven in 1845-1846 en oorspronkelijk uitgegeven in 1850, is een verzameling van 44 sonnetten over de liefde tussen haar en haar man Robert. Verreweg het beroemdste gedicht uit deze verzameling is nummer 43:

How do I love thee? Let me count the ways.
I love thee to the depth and breadth and height
My soul can reach, when feeling out of sight
For the ends of Being and ideal Grace.
I love thee to the level of everyday’s
Most quiet need, by sun and candlelight.
I love thee freely, as men strive for Right;
I love thee purely, as they turn from Praise.
I love thee with the passion put to use
In my old griefs, and with my childhood’s faith.
I love thee with a love I seemed to lose
With my lost saints,—I love thee with the breath,
Smiles, tears, of all my life!—and, if God choose,
I shall but love thee better after death.

Manuscript:

Zie ook:

https://en.wikipedia.org/wiki/Elizabeth_Barrett_Browning
en
https://en.wikipedia.org/wiki/Sonnets_from_the_Portuguese

Robert Browning:

https://en.wikipedia.org/wiki/Robert_Browning

Hun zoon: (bewaarde artistieke erfenis van zijn ouders… )

https://en.wikipedia.org/wiki/Robert_Barrett_Browning


Opmerking: Dit is de enige brief waarvan ook een kladversie bewaard is. Hij is geschreven op doorslagpapier, waardoor het handschrift op de achterzijde zichtbaar wordt. Waarschijnlijk begon Nand zijn brieven meestal eerst in het klad, het past ook bij zijn karakter: enkel een “net geschreven” brief is het verzenden waard…
De verrassende ontboezeming “Liefste, liefste…” ontbreekt hier:

 

 

Dinsdag 30 augustus Sim 12de brief

(nvdr: 30 augustus is een woensdag, Sim dateert de brief op een dinsdag, en begint met te schrijven “Maandagmorgen…)

Dinsdag, 30/8/50 –

Mijn beste Nand,
Maandagmorgen… de stuifregen koelde mijn warm gelaat. De mailboot groette me.. het was een zeer drukke morgen om mij, deze keer voelde ik, en bijna hoorbaar, het bonzen van mijn hart. Heb je het gevoeld.. de ganse reis bleef één “communie”. Te halftien thuis. De oudjes vonden het zeer verstandig dat ik de nachtelijke reis niet eenzaam had ondernomen.. Met een forse lichamelijke inspanning, stond ik om twaalf reeds te Lier op zaken. De zakengodinnen zijn ons zeer gunstig gestemd… of zijn ze minstens op mij niet ijverzuchtig. ’t Begon dus maandag en zoëven kwam ik thiuis met éénzelfde zakencijfer op drie dagen dan een gewone zomermaand. Het maakt me dubbel gelukkig je dit te kunnen schrijven. (noodzakelijk practisch – hm!)
Nand, kan ik je schrijven hoe je me overal volgt – zie je ben ik mezelf nog? Neen – ik denk aan je en voel me steeds zeer dicht bij jou. Een dagreis lang hoor ik je stem om mijn hoofd… Wanneer je plots zwijgt vraag ik je antwoord… en ook jij wijkt niet van me. Is er een pijn vast aan het niet te kunnen overschouwen van een te groot geluk aan het ontroerend bewijs dat ik je brief hier in mijn bevende handen hou en als het ware mijn handen weer om je hoofd mag heenslaan zó beduidend teer en aanhankelijk. Ik heb behoefte aan een krachtig accoord te slaan het uit te jubelen – Nee, dàt niet, Nand, te mijmeren dan, zeer stil en onhoorbaar je woorden te herhalen ze voor me uit te prevelen. Was ik ooit zó bewust gelukkig vrouw te zijn? Ik heb je ontmoet. Waar brak plots al mijn sluimerend verlangen in me wakker in een gans nieuwe wereld? Ben jij dan mijn jonge God, die scheppend die onstuimigheid in me levend riep. Het is onuitstaanbaar heerlijk vrouw te mogen zijn… Voor jou Nand, voor mijn geliefde – Ik dank in jou de Grote Architect!
Is het geluk veeleisend? Maar schakelt onze liefde die “veeleis” niet automatisch uit. Wat ligt nog buiten ons? Wat is er anders nog in ons dan deze eindeloosheid die we in ons hebben uitgepuurd en aanvaard? Mijn leven begon in jou en onbewust reeds vergroeid ligt het klaar verbonden ja zó getekend van alle tijden…
Wijl je me schreef, zocht ik maandagavond in Goethes Werke het vers op waar we vergeefs naar bladerden zondag herinner je? – Het is zó schoon, en… pas ontdek ik de volheid ervan. “Mein Busen drängt sich nach ihm hin, Ach dürft ich fassen und halten ihn. Und küssen ihn, so wie ich wollt! An seinen Küssen vergehen sollt”! (*)
Mag ik mij vanavond noemen, Nand,

Jouw weerloos Gretchen?

Ps: Ik vind het jammer dat ik geen uitweg zie je te ontmoeten. Mijn eerste reis met de nieuwe wagen in de proefrit op de “autostrade” tot Jabbeke dat loopt nog tien dagen aan – ‘k Gaf ontslag bij de toneelgroep – ben anders hoffelijk verplicht zondag te offeren.. (**) Openluchttheater te Maaseik. Davidsfonds geloof ik…
Ik hou van je – ik verlang naar je – Nand – Nand –

 

(*) “Mein Busen drängt sich nach ihm hin…” uit “Gretchen am spinnrade” :
Een lied gecomponeerd door Franz Schubert op een fragment uit “Faust” van Goethe. Nand zal in zijn volgende brief wijzen op de wat lugubere connotatie (informatie over lied en tekst via blauwe link hierboven)

“Gretchen at the Spinning Wheel) is one of the most famous songs that Schubert wrote and he accomplished this feat at the tender age of 17! Listen to the spinning in the piano part and when she sings of his kiss, the movement stops and little by little starts up again, as a spinning wheel would. Goethe, the poet of these words, never heard this song, but I’m quite sure he would have liked it, despite his dictum that the mind’s ear shouldn’t be distracted from the words.”

Versie gezongen door Kiri Te Kanawa, met bladmuziek en tekst:

Tekst (Sims citaat in het blauw):

Meine Ruh’ ist hin,
Mein Herz ist schwer,
Ich finde sie nimmer
Und nimmermehr.
Wo ich ihn nicht hab
Ist mir das Grab,
Die ganze Welt
Ist mir vergällt.
Mein armer Kopf
Ist mir verrückt,
Mein armer Sinn
Ist mir zerstückt.
Nach ihm nur schau ich
Zum Fenster hinaus,
Nach ihm nur geh ich
Aus dem Haus.
Sein hoher Gang,
Sein’ edle Gestalt,
Seine Mundes Lächeln,
einer Augen Gewalt,
Und seiner Rede
Zauberfluß,
Sein Händedruck,
Und ach, sein Kuß!
Mein Busen drängt sich
Nach ihm hin.
Ach dürft ich fassen
Und halten ihn,
Und küssen ihn,
So wie ich wollt,
An seinen Küssen
Vergehen sollt!

Engelse vertaling:

My peace is gone,
My heart is heavy,
I will find it never
and never more.
Where I do not have him,
It is like the grave to me.
The whole world
Is bitter to me.
My poor head
is deranged.
My poor mind
distracted.
For him only, I look
Out the window
Only for him do I go
Out of the house.
His tall bearing
His noble form,
The smile of his lips,
His eyes’ power,
And his talk’s
Magic flow,
The clasp of his hands,
and ah! his kiss!
My heart yearns
for him.
Ah, might I grasp
And hold him!
And kiss him,
To my heart’s content,
Under his kisses
to swoon!

(**) ” ‘k gaf ontslag bij de toneelgroep”: waarschijnlijk op aandringen van Nand of omdat de voorstellingen steeds in het weekend vallen en zo ontmoetingen verhinderen. In ieder geval een toegeving van Sim, het was immers voor haar een leuke bezigheid…, zie ook Nands commentaar op het einde van volgende brief.

Woensdag 31 augustus Nand 13de brief

Gistel den 31.8.50

Liebes Gretchen (*)!
Laat je dierbare Faust eerst en vooral de Aardgeesten danken dat zij je zo’n schoon zakencijfer hebben gegund. Dat zal zijn als beloning omdat je zo mild een dichter hebt gelaafd en gespijsd.. Had ik het je trouwens niet voorspeld? Las ik niet in je hand-je (o lieve Gretchen handje!) dat de commerciële lijn heel duidelijk was ingegrift?.. deze en ook de andere op den Venusheuvel onder den wijsvinger , in den vorm van een verrukkelijk helder kruis, zinnebeeld van een vurig en liefderijk hart? Bij mij is de Mercurius-lijn slechts wat duistere en cynieke broebeling.. De god met de gevleugelde hielen houdt al levenlang met mij den gek, en ontvlucht mij.. vliegensvlug.
Dat heb ik deze week proefondervindelijk ervaren toen ik met mijn twee schilderijen uit het Gents Kunstsalon werd buitengewipt.. Hebben zij mijn waren naam ontdekt? Het is mogelijk. In alle geval, op zo’n wisselvallige broodwinning een huisgezin bouwen, dát durft zelfs de toverkunstenaar Dr. Faustus niet aan. Ik heb naar een paar adressen geschreven met de hoop ergens een voet in huis te krijgen – en wacht de antwoorden af.
Liebes Gretchen, met een flinke trap jaagt je Faust den spottenden Mefisto van zich af. Hij wendt zich (Hij = Faust) met al den gloed van de twintig jaar hem door de Aardsgeesten geschonken naar je toe. Wij zijn beiden twintig jaar en ervaren de duistere en verlokkende bedwelmingen van het leven voor het eerst. Wij roepen tot het vliedend heden: “weile doch, du bist so schön!” (**) Elke ademtocht werd voor ons een wonder. Zo jong is nog ons gevoel voor elkaar, nog geen maand, en reeds is het als een heel verleden..
“Van alle tijden”, schrijf je roekeloos en ik begin het te geloven. Zo rijk is het aan genegenheid, zo rijk aan verlangen – ja ook verlangen maakt rijk. Het vult ons tot den boord zoals fonklende rode wijn den roemer; het druivensap van het verlangen maakt ons bestendig dronken, het herschept alles met zijn tintelende toverkracht (o St. Emilion!) Ik geef er mij goed rekenschap van, dat ook mijn bestaan gewijzigd werd. Verloren-gewaande gevoelsdraden verbinden mij weer met het leven. Ik kende alleen nog de wereld in mijzelf, ik leefde meer en meer naar binnen toe.  Doch de grenzen zijn verlegd. Jouw wezen liep als een vergezicht rondom het mijne en ik stel vast dat ik geen genoegen meer beleef aan wat ik schrijf of teken, indien jij er niet deelachtig aan wordt.. Ik wou dat ik je de tekeningen kon tonen voor Streuvels’ boek (***). Zij zijn voor mezelf een verrassing – ik wist niet dat ik het kon! Wanneer kom je eens alhier voorbij? Je weet dat mijn oudjes evenals ikzelf je bezoek gaarne tegemoet zien. Het zal niets “officieel” zijn, zij gerust. Je bent al door de mijnen als door Faust zelf geliefd, al kennen ze van jou slechts een snapshot. Het prentje staat hier trouwens vóór mij, in afwachting dat ik iets beters krijg!
En mijn gedachten dwalen weg ons “verleden” in. Het tuinfeest, de plotse versmelting van ons innigste zijn, zo onverwacht, zo overrompelend… Je kleine hand met de ranke, nerveuze vingeren, als het ware met gevoel geladen, in mijn grote pol.. en zie: onzichtbare wateren namen ons op, onweerstaanbaar, en wij ademden naasteen in den nacht met het zalig bewustzijn van zijn beloftevol mysterie..
En dan kwam het eerste rendez-vous. Zoals je plots voor mij stond daar te Brugge, ietwat beschroomd, een schoon inwendig licht over, neen, in je gelaat, vergeet ik je nimmer. Hoe lief ik je in dit ogenblik had, durf ik mij nog niet voor te stellen. En toen ik, dicht tegen je aan, vóór Memling gezeten, voelde hoe de levende bloedgolf in jou arm zich met de mijne verwarde, wist ik dat wij een wonder beleefden, waarnaast alle kunst slechts een afbeelding is. Het schilderij is doek en kleur, wij leefden, diep en bewust: onze harten klopten dooreen; één adem, één ziel doortoog ons beiden.
Zo waar was het dat toen ik je te Damme (bij brood en boerenhesp..) de foto reikte, je tot tranen toe bewogen was. Schoner ogenblik heb ik zelden beleefd. Dit plotseling opwellen van louterende tranen liegt niet. Woorden, gebaren kunnen – Godweet hoe! – misleiden; doch spontane vreugdetranen, omdat zij de dauw zijn van den weemoed, komen recht uit het hart. Dankbaar gestemd ben ik als ik op deze ogenblikken terugdenk – en op andere die nog iets te dicht bij ons liggen.
Het stemt mij ook tot dankbaarheid dat je bij den toneelgroep ontslag hebt ingediend. Ik hoop dat het voor jou geen al te grote beroving zal betekenen niet meer op de planken te verschijnen? Ik zal mij inspannen om je dit verlies veel-veelvuldig te vergelden.
Vooralsnog wordt het een eenzaam week-end. Maaseik ligt ook te ver voor mij. (+/- 400 fr voor de treinreis) Mocht je desalniettemin (!) je “man” staan vóór het voetlicht. Ter gelegenheid van de proefrit zal er van een ontmoeting ook wel niet veel in huis komen denk ik – je houdt mij wel op de hoogte. Kun je mij volgende week niet eens telefonisch oproepen – dan praten wij. Hier volgt mij jongste gedicht: Liefste mijn,
ik ben dijn!  Je Nand (die met ongeduld wacht op de practische toepassing van Goethe’s vers)


(*) “Liebes Gretchen”: een verwijzing naar de vorige brief van Sim waarin ze schrijft over een tekst van Goethe uit zijn werk “Faust”. Nand zal daar in deze brief voortdurend op zinspelen, daarom is het interessant meer over dit werk en betekenis te lezen.

(**) “(ver)weile doch, du bist so schön!” (“blijf nog wat, je bent zo mooi”): beroemd citaat uit “Faust”, met deze woorden verkoopt Faust zijn ziel aan Mefisto, de duivel…

(***) “Streuvels’ boek”: Het betreft een heruitgave van Stijn Streuvels’ “De schoone en stichtende historie van Genoveva van Brabant” die in 1951 zal verschijnen. De eerste uitgave dateerde van 1919/1920.

Illustratie door Nand: Sigfried neemt afscheid van Genoveva en trekt ten strijde.”

De volledige reeks kan je vinden op de pagina “Voor Stijn Streuvels“.

Vrijdagnamiddag 1 september Sim 14de brief

Mechelen, vrijdagnamiddag 1/9/50

We spraken niet af, nochtans Jij bent hier.. Dag Nand! Ik ben verrast.. ik merk  alleen op dat ik zit in “onze” kleine Conditorei – en in éénzelfde sfeer. Brugge – Damme – Oostende – gebaar ik niet onbeholpen om dezen hete filter. (*) Waarom schrijf ik plots de bestellingen niet verder in?.. Ik kan niet, Nand, ik kom wat met jou hier zeer stilletjes zitten kijken – Het is hier zeer vertrouwd. Een paar mensen – ook reizigers – vermoed ik dromen voor zich uit er hangt een zeurend straatliedje om ons heen. Ik zit bij het raam, de middag ligt glanzend ver open herfstmaand. Ik hou van die komende herfst. Ik heb er altijd zeer veel van genoten van toen ik nog kind was. Zal ik nu maar pas de volte begrijpen van deze milde bezonkenheid na hevige aandoeningen, bij de heerlijke alles omvattende weerglans in me zelve van jou? – En dat bezit – het menselijke besef – hoe leefde ik voor een paar weken al die voorbije jaren? – Ik weet het niet, geloof me, Nand, ik weet het niet meer. Kan ik dat geluk nog afmeten of vergelijken – neen er is niets meer in die tijd door een huiverende ijlte waarvan ik nu pas de leegte vermoed –
Het is goed, Nand, dat je niets zegt en maar voor je uitkijkt. Ik zie je ogen en voel m’n bevende handen in de jouwe. Ik sta niet op maar wacht tot jij zegt dat het tijd wordt dat ik verder zal gaan nog ’n paar kliënten hier bezoeken. ‘k Reis wat vroeger huis toe vandaag. (De zaken gaan crescendo!) Tegen 10 september heb ik de nieuwe wagen (groene kleur) ‘k verkoos “wijnrood” maar ook thuis kregen ze een woordje mee te praten!!
Kom, Nand, ik zie je stellig toekomende week (Gent?) misschien – –
Ik wou dat jouw schrijven, dit kruiste? –
Zoen me, Nand, ik leg mijn handen om je peinzend hoofd en weet dit hart zo eindloos wijd en schromend mild…
Jouw liefste


(*) “Conditorei”: zie de zevende brief van Nand op 23 augustus.

Zondagnamiddag 3 september Nand Prent met gedicht

(Hans Memling, 1480, “Sibylle Sambetha”, Sint-Janshospitaal Brugge) (1)

Gedicht: “Oogst” / “aandenken 5 oogst-5 september”
(Opmerking: Nand schreef dit gedicht in 1947 (zie onderaan de kaart) dus in gevangenschap (2), zie manuscript hiervan infra)

De merel praat niet meer
en in de moe-gebloeide tuinen
weegt nu het zaad ;
in ‘t slepend ladgewaad
van zware boomgaardkruinen
bloost nu het bol gelaat
van zuiver ooft.
Ik buig het hoofd :
ik hoor den herfstwind loeien..
Maar is elk blad geteld
en ieder aar in ‘t korenveld
herfstbloemen gloeien
met den gloed van vuur
van bloed en robijn ;
de druiven aan den muur
fonkelen rood als wijn.
o Maak mij, nu het jaar haast vlood ,
maak mij o herfst,
tot zon, voortijdlijk groot
die in de kantelende vesten
van ‘t smeulend Westen
zwijmelt in ‘t avondrood.
1947

 

Commentaar

(1) “Sibylle Sambetha”, Memling, 1480: een gedetaillerde analyse vind je hier (“De XVIe eeuw heeft in haar één van de sibillen gezien, legendarische profetessen die de komst van de Verlosser voorspelden, doorgaans als jonge vrouwen voorgesteld“).

(2) Manuscript “Oogst”, geschreven in gevangenschap, Cel 34, Gevangenis Begijnenstraat Antwerpen, oktober/november 1947:

Zondagnamiddag 3 september Nand 15de brief

(Hans Memling, 1480, “Sibylle Sambetha”, Sint-Janshospitaal Brugge)

Gedicht: “Oogst” / “aandenken 5 oogst-5 september”
(Opmerking: Nand schreef dit gedicht in 1947 (zie onderaan de kaart) dus in gevangenschap (2), zie manuscript hiervan infra)

De merel praat niet meer
en in de moe-gebloeide tuinen
weegt nu het zaad ;
in ‘t slepend bladgewaad
van zware boomgaardkruinen
bloost nu het bol gelaat
van zuiver ooft.
Ik buig het hoofd :
ik hoor den herfstwind loeien..
Maar is elk blad geteld
en ieder aar in ‘t korenveld
herfstbloemen gloeien
met den gloed van vuur
van bloed en robijn ;
de druiven aan den muur
fonkelen rood als wijn.
o Maak mij, nu het jaar haast vlood ,
maak mij o herfst,
tot zon, voortijdlijk groot
die in de kantelende vesten
van ‘t smeulend Westen
zwijmelt in ‘t avondrood.
1947

Gistel zondagnamiddag. 3.9.50

Liefste,
Herken je dit gelaat? Wij stonden ervoor in Sint Jans Hospitaal te Brugge. De Sybille (1) schouwt de toekomst in: wat ziet zij? Zij zegt het niet, maar wij schouwen mede, en peilen haar geheim: alles vergaat, alles verdwijnt, alles wordt met herfst bedreigd. Er stijgt een lucht van vergankelijkheid uit alles op; vergankelijkheid zingt in ons haar meewarig lied.. Laten wij ons spoeden om schoon, schoner nog te leven. Doch leven is vergankelijk zijn, laten wij de vergankelijkheid liefhebben. Ja, wij zijn het eens: de herfst is schoon. Herfstbloemen zijn vuriger dan haar zusters in de lente; het nabij zijn van de ontbinding schept wilder extasen. Nergens heb ik dat zo aangevoeld als in Cel 34, ver van bos en bomen (zie keerzijde foto!)(2) Weinig heb ik toen bevroed dat in de zomer van mijn bestaan, op de rand van de herfst, ik nog eenmaal tot “zon” zou worden omringd en omstraald met de voortijdelijken gloed van een ontvankelijke ziel, als een Westerhemel bij avondrood. Liefste mijn, is dit werkelijkheid, en duurt het al een maand, eenendertig zalige dagen? Wat is het lot ons mild, ons die zo weinig gewend zijn aan geluk! Van smart en eenzaamheid en ”ijlte” kregen wij zoveel toebedeeld, dat wij haast dachten dat er voor ons niets anders was weggelegd, dat wij deze werkelijkheid nauwelijks durven te aanvaarden. Hoe ik je dank om ieder van-gevoel-trillend, waarlijk lovend woord dat mij je brieven brachten, om elke wonderbare kus, mond aan mond, een wezen aan wezen. Ik dank je omdat je bestaat, en mij deze gave hebt geschonken, omdat elk verlangen een belofte is en elk heden de zekerheid brengt dat morgen nog komt, dat elke verrukking werderkeren kan, vuriger wellicht.
Terwijl ik schrijf, en dikwijls door het venster staar (een koekoek spelemeit er vrolijk met zijn liefste, en ik zit hier alleen te koekeloeren..) valt mijn blik op het boek waarin ik las, “Penthesilea” van Kleist (3), en dat open ligt aan deze woorden:

Penthesilea : Prothoe! Meiner Seelen Schwester! Willst du mir folgen?
Prothoe : (mit gebrochener Stimme)   In den Orkus dir!
Gieng’ ich auch zu den Seeligen ohne dich?
Penthesilea : Du Bessere, als Menschen sind! Du willst es?
Wohlan, wir kämpfen, siegen mit einander..

Het is een vreemd en heerlijk spel. Ik zag het eens opgevoerd in Hamburg (4). Penthesilea (Konigin der Amazonen) had een ziel-zware altstem en benen van een godin.. Wij moeten saam nog veel schoons beleven: concerten, balletten, toneel, alles wat ons verrijken en verruimen kan.
Ik schreef nog niet dat ik van je gedroomd heb. Zo duidelijk zag ik je vóór mij, doch je ging van mij weg. Je had de grijze tailleur aan en je haar hing los, en tussen de lokken door zag ik het bruine driehoekje van je hals, zeer geschikt om te zoenen. Doch zover kwam het niet, het gezicht duurde één ogenblik slechts. Ik heb er heel den dag zitten over nadenken. Wat heeft dat te betekenen? Een angstvisioen ingegeven door de vrees je te verliezen? Of eenvoudig een bijgebleven beeld uit onze wandeling naar Damme, toen je liep voor de bus? Het is wel eigenaardig dat juist dit beeld zich in mijn onderbewustzijn heeft vastgezet: jou, den brui gevend aan conventies, trippelend als een schoolmeisje, spontaan en opgewekt.. Zo zie ik je ook liefst. Maar om de ter neer drukkende herinnering aan den droom uit te wissen, ware het zeer wenselijk dat je me algauw eens in den lijve tegemoet trad. Kan je een dezer dagen niet naar Gent wegglippen? Verwittig mij op tijd. Een zoen als voorschot,
Nand

P.S. Verontschuldig de vlek!

Commentaar

(1) “Sibylle Sambetha”, Memling, 1480: een gedetaillerde analyse vind je hier.

(2) Manuscript “Oogst”, geschreven in gevangenschap, Cel 34, oktober/november 1947:

(3) “Penthesilea”:  een tragedie uit 1808 van Heinrich von Kleist (177-1811). Het is een bewerking van het Grieks-mythologische verhaal van de Amazonen koningin Penthesilea in de Trojaanse oorlog die door Achilles gedood wordt. In Kleists tragedie zijn de rollen omgedraaid en wordt Achilles door haar gedood.

Vertaling:
-Prothoe! Mijn zielezuster! Wil je mij volgen?
-Tot in de onderwereld! Zou ik naar de zaligen gaan zonder jou?

-Jij bent beter dan de mensen! Wil je dat? Wel, dan zullen we strijden en winnen met elkaar.

(4) “… ik zag het eens opgevoerd in Hamburg”: waarschijnlijk bedoelt Nand zijn bezoek aan Hamburg in 1935 en daarna verder naar de Lüneburger Heide waar hij Stijn Streuvels ontmoette, die daar toen een lezing gaf. Zie deze pagina.

Dindsagavond 5 september Sim 16de brief

Dinsdagavond, 5e Sept 1950

Mijn Heerlijke!
Je brief ligt naast de peinzende Sybille voor me (1). Ik ben zeer laat huis-toe gekomen (zeer voordelige dag). Ik wou je schrijven juist vanavond. 5e September. Alle zaken zijn afgehandeld ik ben klaar en kom naast je zitten – Leg je werk neer Nand, toe, hier bij de schaduw van de rozenvaas. De avond sluit ons beiden in, “de Kriekenberg” (2) ligt in de rille avondlucht… het wonder herleeft in ons.. een maand geluk.. ik dank je met de stilte en zeg je vers… “we buigen saam het hoofd…”
Jij bent mijn heerlijke geliefde! Alles buiten ons ondergaat de “vergankelijkheid” ze glijdt over ons heen en omringt ons in elk beeld.. ons beroeren? O neen Nand ik lach ze uit zoals jij met Mephistopheles (3) het me voorzei. Ze kan ons niet genaken, al worden we voelbaar verteerd.. de geest genaakt ze niet. Onze Liefde, een Godsstuk, Nand, jij hebt ze in mij geboetseerd. Hoe lang reeds was ze klaar voor jou zo lang maar onbewust.. onaangeraakt als het bereide doek gespannen op het dromend raam van al mijn kinderhopen en jonge meisjesverlangens. Wees bij mij glorierijk ontvangen en laat ons lachen om de tempelheren van dit “ivoren” kunstsalon. Ik sta ontroerend voor dit beeld jouw scheppend beeld in mij. Jij bent mijn heerlijke geliefde! –
Jij sprak me over dit vers te Blankenberge. Over die merel die je elke dag kwam groeten. Ik dwaal af.. 1947. Ik mijmerde ook dit herfstseizoen te Vorst, cel nr 2. Is het vreemd.. vanavond wou ik met jou zo’n cel betreden.. voor het tralieraampje zitten staren.. achter de grijze grendeldeur afgesloten van die wereld buiten ons. Jij zou me zeggen: “Liefste, dit is het uur waarop voor ons de eeuwigheid begint – hier zullen we zijn  altijd… de sterrenhemel is onze genode en de wereld in ons zelf het onbegrensd gebied der onuitputtelijke ontginning!” Waarlijk ik zou het doen met jou. Je glimlacht om mijn “overmoed”?
Ik weet niet of ik van je gedroomd heb…? Vannacht ben ik plots wakker geworden, ik hoorde mijn stem: “ik ben zó gelukkig” – ik kon niet inslapen en toch was het zeer rustig in me.. ik dacht aan jou en aan zóveel beelden verscheidene en wel bepaalde – ik weet niet aan welke me het meest vasthouden. Soms verdwijn je geheel dat ik moeite heb je weer voor me te bepalen, maar ik heb je fotobeeld.
Ik moet je ontmoeten Nand, kan je donderdagmorgen (7e) tot Gent komen? Ik kom “omstreeks” (hm) 9.30.. Deze keer met de trein althans. Van uit Brussel (In geval ik nog opgeroepen wordt bij de Firma zal het later worden dus laten we zeggen vanaf 9.30 treinen uit Brussel tot ’s middags !!
Lieve groeten aan je ouders !
Ik verlang je en zoen je Gretchenhaft!
Simone


(1) zie vorige brief:

(2) “Kriekenberg”: zie het tuinfeest van 5 augustus

(3) “Mephistopheles” uit Faust’ van Goethe, zie opmerking Nand in 13de brief

Woensdag 6 september Nand modefoto “voor intieme avonden”…

Nand in potlood: “Mevrouw F. V-W. als “Yonnie”. Toilette voor intieme avonden met haar man”

Deze foto komt uit een krant (1950), waarschijnlijk reclame voor een kledingmerk of in een artikel als illustratie bij “wat te dragen bij het uitgaan”… :

“Satijn is zeer in de mode. Jasje in schelp-rose satijn bedoeld als avondkleed met rose en wit borduursel op kraag en manchetten. Daaronder wordt een eenvoudige doch zeer wijde zwarte taffelas rok of kleed gedragen.”

Bemerk het vraagteken dat Nand plaatst bij “schelp-rose”.

Woensdagavond 6 september Gedicht Nand

De nacht waart om ons beiden,
de nacht houdt ons gescheiden;
mijn lippen murmlen zacht:
Kom uit de nacht.

Ver in ’t geluidloos duister
hoort gij mijn schuw gefluister?
Voelt gij mijn donkre macht
ginds in den nacht?

Waar toeft mijn hartsbeminde?
Ik zoek en kan niet vinden,
en zucht en zwijg en wacht
hier in den nacht.

Naar U in nacht verloren,
naar U uit nacht verkoren,
wiekt mijn manend gedacht,
wiekt door den nacht.

Maandag avond, voor jou
                                6.9.50.
Nand.

 

Maandag 11 september Nand 17de brief

Maandag 11 sept. 50.

Liefste,
Gister avond heb ik bij het licht der sterren (“langs de sterren” ware beter gezegd..) mijn weg naar het Noordstation gezocht. Ik vlood, licht als de lucht en als het ware geheel ontaardst. Boven mij, altijd weer tussen de daken opduikend, zag ik het klaar gelaat van Venus, dat door het gebladerte heen, ons zo stralend had toegelachen. En voor mij uit, zag ik je aangezicht met de gesloten ogen, vreemd belicht, vreemder nog overtogen met onrustige schaduwen van bladeren in den avondwind. Wat was je schoon, Liefste, hoe geheel vervuld van een inwendige, voor mij onzichtbare aanwezigheid. Een glimlach, neen het was geen glimlach, veel minder en toch veel meer, een innerlijk licht doortrok je voorhoofd, je wangen, je mond: zij leefden voor mij vergeestelijkt in den nacht, stil, zonder een woord, zo nabij, zo rustig in hun onrust. Altijd nog zie ik je in een nieuwe gedaante. Altijd verras je mij door een nieuwe gave, door de openbaring van een onbekend facet in jezelf waarvoor ik je dankbaar ben. Werd je het gewaar gister avond hoe een nieuw gevoel mijn woord en gebaar heeft verinnigd? Het is – sedert ons gesprek in de “Horloge” (1), een gevoel van bewondering voor mijn Liefste, van ontzag en van schroom. Reeds heel den dag hoor ik altijd hetzelfde woord in mijn zingen: dapper, dapper kind. Ik wist het reeds, na ons gesprek in de Bodega te Oostende (2)(Ballet-avond..) hoe je voor iemand kon “vechten”. Ver van je die houding en zelfs je genegenheid euvel te duiden, heb ik toen beseft dat er in jou een grote reserve aan kracht moest schuilen. Jij hebt den wil van hen die veroveren als zij eenmaal verwonnen werden, en stand houden, wat het ook koste. Zwak ben je (herinner je mijn woord?) maar sterk in je zwakheid. En nu ik dit woord van je vernomen heb, ben ik eerst gaan beseffen hoe juist ik je had gepeild. Met stillen eerbied kijk ik voortaan naar je op, naar jou die mij je “heerlijke geliefde” noemt, en die zelf zo heerlijk bent, zo moedig, zo klaar, dat ik je met nog meer schroom benaderen moet. Het is niet moeilijk sterk te zijn als men niet weet wat zwakheid is, en vér van het gevaar zal men niet licht in gevaar verkeren. Maar wie honger en weifeling en zielenood heeft gekend, wie door zijn hart hartstochtelijk heen en weer werd gerukt, en toch dat hart bedwong, die is het waardig dat men als bij de geheel-verhevenen, den zoom van zijn kleed kust. Liefste, dapper kind, ik kus de zoom van jou kleed. Ik heb je niet meer lief. Het is veel meer geworden. Onthou goed: ware het anders geweest, het zou niets hebben gewijzigd. Het verleden bestond niet meer – alleen onze toekomst. Doch nu gaan wij die toekomst in met een verheven glans op je gelaat. Je bent mij onzeggelijk schoner én kostbaarder geworden. En nu ik je in den huiskring zag, ietwat overstuur, het is waar, maar in de aanwezigheid van je geliefden, ben ik veel dichter tot jou genaderd dan langs de weg der liefkozingen. Ik moet het niet meer beklagen dat ik den zomer aan zee met mijn bruine, blonde lief niet heb mogen beleven.. In de grote sofa bij het rustig klokgetik, met jou hoofd op mijn schouder, beleefden wij de voorafbeelding van wat oneindig bestrevenswaardiger is dan dat alles: het eigen tehuis.
Wil je ouders danken omdat zij mij zo hartelijk, zo eenvoudig-oprecht ontvingen – je ouders, je zus, je broer, en hen zeggen hoe gelukkig ik mij achtte in jullie liefderijken kring te worden opgenomen, en met evenveel liefde te worden bejegend. Heb ik het na dit bezoek verdiend dat ik je mag noemen met den naam die ons inniger bindt dan voorheen, dat ik je “mijn verloofde” mag heten? Mag deze brief je de eerste kus brengen van
je verloofde?

P.S. zakelijke mededelingen!
1. Ik was aan ’t hotel in 35 minuten. Te 1 uur stipt.
2. Ik weeg nog slechts 112 kilo (zonder schoenen en pak ware dat 112 – +:- 3 = 109 kilo.) (word normaal!)
3. Ik heb dezen morgen mijn opwachting gemaakt bij J. de Spot (hoofdredacteur “Nieuwe Gids”) Hij zal mij verwittigen als er “iets” is – wij zijn n.l. ook bekenden. Maar de zaken gaan slecht met de Gids, die eerlang versmelt met “ ’t Volk” Daar is dus niet veel te verwachten – lacy!
4. Je wordt hier verwacht zaterdag a.s. voor het middagmaal. Je laat me nog wel weten of je er zijn kunt.
5. Op keerzijde een van mijn kinderversjes (geen tijd meer.. post!)
6. Memento: hier liggen voor ons beschikbaar 5 paar.. lakens!


(1) “Horloge”: brasserie (Brussel/Schaarbeek)

(2) “Bodega”: brasserie met dansgelegenheid op de dijk te Oostende:

prentkaart jaren ’20:

jaren ’50:

Woensdagavond 13 september Sim 18de brief

Woensdagavond, 13/9/50.

Mijn eerste en enige Verloofde!
“Hoor, alles spreekt, hoor, alles zingt: wij hooren wind en water, hooren alles.”
Elke avond prevelt m’n gebed een vers van jou. Ik sla het boek open ergens onbepaald en mijmer om een beeld een idee van jou en het is goed, want de avond maakt me rustiger, Nand, minder gejaagd. Wat dagen door me heen wentelen! (een prijslijst was mij een bladwijzer voor “Ask en Embla”) Ik moet zeer diep aadmen naar een bevrijdende lucht bijna. Weet je zó ondraaglijk is me een pijn lichamelijk tastbaar om dit immer groeiende geluk. Het klinkt weer zeer bevreemdend misschien en toch is het zó, is elke dag een langzaam dieper verteren en word ik in ziel en leden onuitwisbaar getekend… een sacramenteel merkteken hetwelk me in ons zelve pijnlijk griffen? Was ik nog niet bereid om dit heerlijk bezit of is het steeds die angst, die glimmend donkere menselijke angst.. Nochtans ben ik gans gestorven aan wat me voor een zestal weken nog een schijnbaar vertrouwde wereld was. Ik ben de aflijvige van mezelve! Jij werd uit dit verscheiden in mij geboren, Nand, en alles concentreet zich om jou, om jou alleen… Jij bent mijn eerstgeborene? Nu de ruimte ons gescheiden houdt ontleed ik deze weemoed om die schone uren die we bewust bezaten, maar aan de rand van deze herinnering slaat weer even snel de branding van het hartstochtelijk verlangen om die jonge dag van morgen!
Ik ben verheugd omdat je schrijven een schaduw wiste uit ons zondagmorgengesprek: de zekerheid dat je begreep wat je pijnlijk vernam. Ik zelf ben beschroomd om wat je me zó heerlijk toebedeeld. Waar ligt de verdienste?  Ik wist toch dat je komen zou als mijn jonge god uit die wereld van mijn kinderdromen, mijn jongemeisjesverlangens, dat je eindelijk komen zou glansrijk en klaar uit mijn verwarrend tastend zoekend vrouw-zijn, uit de dodende schijn van een hopeloze luidruchtigheid.
Ik dank je mijn leven. Elke gave wil ik je brengen. Mijn hele zijn ligt gestrekt op de sterke pateen van je handen. Jij mijn hogepriester. Zal de Heer dit blije offer zijn zegen ontzeggen?.. Twee mensenkinderen gaan in mekaar Zijn God-zijn zelf benaderen (voor mij schrijden hand in hand Ask en Embla.. schoon!)
De huiskring deelt mijn vreugde om jou. Sedert je komst werden de dingen hier om mij eéns zo vertrouwd. Jij hebt ze beroerd met je eerste aanwezigheid. Vader vond het alleen jammer dat dat hij niet al te flink was, en niet vertellen kon zoals hij dat gewoonlijk doet!
Met onverwoordbare ontroering beantwoord ik je verlovingskus!
Je liefste
P.S. Practische (hm) antwoorden!
1. Een prestatie die 35 minuten van hier naar ’t N. Je klopt de “Marathon”!
2. Kan ik die dankbare gewichtsafname op mezelve overnemen?
3. Doet niets, Nand, Mijn zaken schieten nog steeds op dus… 1-1 time!..
4. Ik verheug me zeer op dit nakend week-end. De wagen is te Brussel bij de douane. Indien ik (zoals beloofd werd) hem vrijdag afhaal kom ik zaterdag. ‘k Verwittig nog telegrafisch. Plaats en tijd. Voor de Plaats zouden we kunnen zeggen: jij wacht in of aan de “Tourmalet”(1). Ik kom van de autostrade uit Jabbeke.
5. Hier bijgevoegd een “critiekrijp” vers!
6. “Ik ben de wereld te rijk!!”
7. Het is te laat ik kan de grote post niet meer bereiken – Je bekomt mijn brief pas vrijdagmorgen dus..


Ik heb in grage greep behoort
geluk, waaraan geen grenzen groeien,
nog wijlend om het tere bloeien
der blijde boodschap van uw woord.

Waarom ik U nu nadertreed
in een bekennen vrij van schromen?:
ik kan dit ritme niet ontkomen
waarvan gij ’t eerste zijn bekleed…

en in het schrijn verworven dromen
gaar ik Uw woorden nu, gelijk,
nog bevend in een bleek bereid,
een bloesem op de najaarsbomen.

in laten licht tot bloei verkoren
vermetel trots om elk verwijt
dat gij mijn traag bezit bereidt
maar dankbaar om elk nieuw bekoren.

Annuntiatie van uw woord
Puur uit dit vers de warmste schijn
ben ik versteekling aan uw boord?…
dan, “Licht het anker, Kapitein!”

Je Liefste


(1) “Tourmalet”: Brasserie “O’Tourmalet” te Gistel werd verkocht en in december 2018 gesloopt. Het werd vroeger uitgebaat door de wielrenner Sylvère Maes (1909-1966), tweevoudig Tourwinnaar. De naam verwees naar zijn overwinning op de legendarische col.

Google streetview 2017:

december 2018:

 

Donderdag 21 september Nand 19de brief

Donderdag 21 Sept 1950.

Ik heb den helen morgen gewacht.. Een paar regels op de schrijfmachine.. (1) een blik door ’t venster naar den weg met de wind-gebogen bomen waarlangs de bode komt.. En de morgen duurde lang. Om 11.45u. kreeg ik eindelijk je brief in handen. Zij gezegend, lieve, liefste Embla, om het opgetogen antwoord op de vragen die ik gisteren stelde – en die je bij voorbaat hebt bevestigd. Zie hoe liefde vanzelf den weg heeft gevonden! Hoe moet ik je danken omdat je mij lief hebt, zó lief hebt. Kan ik het beter zeggen dan met een vers dat onverwacht en zuiver uit mij “sprong”? Hier is het, den eersten dag van dezen, onzer herfst, voor jou.

Ik zal U beroeren
als een speeltuig broos en oud
van uitgelezen hout,
welks bevende snaren
diepe stilte vervoeren
en, na zalig ontroeren,
huiverend bedaren.

Een zwevend zachte toon
als uit voorbije tijden
zal door den schemer glijden,
weemoedig schoon.
En onze zielen zullen zingen
in één bedwelmd akkoord,
dat trilt in trage kringen
door ons alleen gehoord.

Liefste, de dag verstilt,
hoor, het snaartuig rilt.
Gij zijt de zuivre zang
die aan mijn vingren beeft,
en uit mijn zoeten dwang
ijl en tijdloos leeft.

Voor mijn zoete verloofde,
met een innigen zoen, je
Nand.


(1) “schrijfmachine”: deze “Remington” Model 12 sn BK88136, nog steeds in familiebezit (het serienummer verwijst naar een fabricagedatum van februari 1929):

Serienummer:

Maandagavond 25 september Sim 20ste brief

Brussel, Maandagavond 25/9/50.

Mijn Tijdeloze! (1)
Toen ik vanmorgen wegreed uit de ringlaan hielden er mij geruime tijd twee herfstblaren op de ruit gezelschap. De toch ging over Willebroek – Puurs – Bornem. St. Amands (Verhaeren!) (2) over Dendermonde – Assche bereikte ik de hoofdstad weer. Hoe hartsgrondig beneed ik de auto’s die in de tegenovergestelde richting voorbijzoefden. Ik noem je, Mijn Tijdeloze. Nu vooral in deze herfsttijd waarin ik, door jou, treden mag lichtend van jong herwonnen leven, besef ik dit nog beter wellicht wanneer de regenende mistdagen het leven om ons beslotener maken. Ik heb de weemoed van me voelen wegglijden, elk uur, elke dag bestendig, gelijk de vrees is heengegaan. Elk woord van je, elke brief brengen me deze zekerheid nader: “Ik heb om niets geleefd” maar om jou, voor jou, in jou, Nand.
Ik weet dat ik uit de bekentenis onzer liefde gans herboren uittreed, dat ik deze metamorfose uitstraal; is het daarom dat ik steeds “veranderd” voor je treden mag?
De weg is lang een ganse dag, zonder jou, hoe zijn al die jaren voorbijgegaan zonder jou in mijn leven; hoe heb ik mijn wilde onstuimigheid om de ijlte, nog aan elke rand kunnen remmen? Jij kwaamt op het middaguur Nand!, jij ontmoette me op de tocht naar het hoogland, ik zou het zonder jou nooit hebben bereikt, geloof me. Het is dodelijk geen droom meer te kunnen dragen wanneer we het geloof er in verloren of knaagt de eenzaamheid zelf hem verder uit? Ik had behoefte de mensen op te zoeken, met hen te praten, hoe dikwijls hing ikzelf er het sprookje rond van mijn kinderlijke verbeelding. Hoe kwam het dat ik telkens ijler van hen ben teruggekeerd. Was het mijn eigenwaan of was het “gesetzt”(3)?
Toen ik jou eerst ontmoette, acht jaar terug, in die “overmoedige droomwereld” was ik nog het kleine meisje, licht beroerbaar. Tussen de velen, bewonderde ik je met schroom: de stoere dietse Bard! Jij was de zeemeeuw verruimd van zee en wind. Wie noemde onze D.M.S. dagen “mussengekwetter”? (4)
Jaren moesten er over heen nog. Misschien ben ik niet eenzaam genoeg geweest, niet ten volle de bittere levenspijn gekend. Ik zei je reeds dat de afzonderingstijd me niet zó diep getroffen heeft. Er zijn momenten geweest, nu weet ik het klaar en duidelijk, die me terug deden verlangen naar de kleine donkere cel.. Nochtans zie je, Nand, ik hield van een feest, van een wilde dans tot ik moe en verdwaasd mezelf niet meer begrijpen kon. Ik was dankbaar en ongelukkig om een hard woord, dat me kans liet eens flink uit te huilen.
“Nand V., zit aan onze tafel” zei me Tine op de haar eigen schalkse toon (5). Ik zat voor jou, jij kende me niet, er was een wereld die ons gescheiden hield. De indruk die je me gaf, alles staat me vanavond zó klaar voor me. Je was verbitterd. Het deed me pijn. Je antwoordde zonder enthousiasme. Het ging ja bliksemsnel. Jij was voor me de Ziener, de begenadigde Zegger van een strijd waarin ik eenmaal zó heftig naïef had geloofd. Jij was voor me de gehuwde man… (geen ring!!) verlaten misschien… Weet je waaraan ik dacht? Ik zou je niet verlaten hebben, ik zou je bezocht hebben. Je geschreven al die jaren. Ja.. ik dacht aan de vrouw van je; en toen we in de late avond elkaar benaderden bleef het een pijnlijke “idylle” voor me. Ik meende te weten dat hetgeen ik op dat moment beleefde van geen tijd was en elk woord van je, elke blik wist ik toen in me vastgeklonken al trachtte ik mezelve te overtuigen dat het voorbijgaand was. Ik dierf me niet bekennen welke indruk ik op je maakte, nooit vermoedde ik dat je me zo nauw had gepeild. Neen, ik geloof je, indien je me niet herkent op de photo aan de tafel (5). Tussen het kleine meisje van ’42 en 5e oogst 50! Ik treed uit die tijd naar je toe.
(Je hebt me zoeven opgebeld het is halfacht…).
Ik had je zaterdagavond reeds geschreven ’n paar woorden, gisteren voerde ik mijn ouders naar Winge bij Finneke. Het was tamelijk laat toen we keerden. Het was ’n zware dag voor me. Ik vond het triestig dit week-end. Heb je het gevoeld? Wanneer zie ik je? Je weet dat je volgend week-end hier verwacht wordt? Daarom bleef ik haperen aan ’t telefoon daarstraks. Ik zou zó graag nog eens naar Gent glippen. De oudjes die hier glimlachend in de kamer zitten zouden niet begrepen hebben waar ik vóór dit week-end nog er op uit trek! Ik zou donderdagmorgen “omstreeks” half-tien Gent Station zijn met de wagen dus een dag met mogelijkheden! Wanneer ik hier zoals gewoonlijk 8 uur vertrek ben ik zeer goed op tijd (geval defect uitgesloten!) Verwittig je mij of het gaat?
Groet je familie zeer hartelijk van me!
Ik geloof dat ik Venus door het raam zie kijken, jij hebt hem stellig op je avondwandeling ook gegroet. Nand, ik moet je zien en voelen. Het duurt weer zó lang, zó lang.
Ik zoen je zeer innig goē nacht!

Je Liefste!


(1) “Mijn Tijdeloze!”: is een verwijzing naar “Ask en Embla” (blz 23) waar Woen, de Alvader tot Ask spreekt: “Ik geef U ‘t tijdeloze / Leven des geestes…”.

(2) “Verhaeren”: Emile Verhaeren (1955-1916), “Franstalig Belgisch auteur en een vertegenwoordiger van het symbolisme. Hij was dichter, schreef kortverhalen, kunstkritiek en toneel. Zijn werk is vertaald in 28 talen… Pas in 1927 kreeg Verhaeren zijn monumentale grafmonument in een bocht aan de Schelde te Sint-Amands.”

(3)  “gesetzt”: voorbestemd, vastgelegd

(4) “D.M.S.”: Sim verwijst naar hun eerste ontmoeting in augustus 1942 te Leuven op de gouwdag van de “Dietsche Meisjesscharen”, zie de pagina D.M.S.

(5) “Nand V., zit aan onze tafel” zei me Tine” (…) “ik geloof je, indien je me niet herkent op de photo aan de tafel” : de ontmoeting op het tuinfeest, Villa Kriekenberg, 5 augustus 1950.

“de photo”: Nand links, Tine naast hem, Sim 3de van rechts:

Dinsdag 3 oktober Nand 21ste brief

Gistel den 3.10.50

Liefste,
Het schoot mij gisteravond door de gedachte (ik was eventjes van je weg .. je zag er treurig uit, alleen in het wagentje .. ) dat ik, als ik je brief moest afwachten, je niet meer tegen de 5e (onze familieverjaardag) zou bereiken. Ik haalde dan maar mijn notaboekje voor den dag en schreef – ziehier wàt ..
Heb ik je al gezegd, Liefste mijn, dat ik een vreemde gewaarwording ondervind sedert ik jou ken? Het is mij dat ik jou op straat, en overal waar er gedrang is, meen te ontdekken en onwillekeurig uitkijk of jij het werkelijk niet bent .. Soms heb ik den indruk dat je mij, door de mensen heen, tegemoet komt, stralend en mededeelzaam, met een schone, vreemde vrouwelijkheid die mij deugd doet aan ’t hart. Zo leef je in mijn geest en bewustzijn dat jou beeld mij schier tastbaar nabij blijft, en inderdaad onder de gestalten rondom mij herleeft. In de jongste weken, nu wij dieper en dieper in elkaars eigen wereld doordringen, ervaar ik je, elk ogenblik, obsederend nabij – obsederend en pijnlijk terzelfdertijd, omdat ik weet dat wij door zoveel verte gescheiden zijn.
Wat woon ik niet te Brussel, zodat wij elkander niet telkens door een onwillige afstand voor dagen moeten kwellen! Ik troost mij met de gedachte dat het gescheiden zijn elk beleven een afstand verleent in den tijd; elk samenzijn wordt door zijn “voorbij-zijn” zelf, met een glans van louterende schoonheid overtogen en doorstraald, die het verlangen scherpt en maakt tot nieuwe kracht. Liefste, ik ben twee dagen met je samengeweest, en elk opgetogen ogenblik ben ik je innig dankbaar. Wat was het schoon op het gladde dansvloertje in de “Caroussel”(1) waar zelfs mijn voortijdelijk gewicht scheen op te zweven .. Geen drukte, stemmingen, voorname atmosfeer. Dat was een vorm van communie waarvan wij sedert 5 oogst van droomden .. (Waarom kunnen wij er den 5e oktober niet heen? Omdat een nijdig “Schiksal” (2) mij geen betrekking gunt. Er lag hier weer zo’n brief: ik ken al de formule van buiten: “veel vriendelijkheid, veel spijt..”) Wij hadden in alle geval een schone voorsmaak van onze huwelijksreis. Onbekommerd, onbezwaard, langs landse wegen, over de deinende heuvelen van jou geboortegrond, jou klare ogen en je zonnige lach aan mijn zijde, als was het maar voor een paar uurtjes .. het was een droom, een droom ..
Nu zit ik weer voor mijn vensterke .. “Onze” vulhaard heb ik zoeven aangemaakt, voor jou, want mijn liefste komt zaterdag .. Ik zal haar tegemoet reizen tot in Brugge: dat maakt voor haar den weg wat minder eenzaam. Ik zal op haar wachten zowat “omstreeks” het middaguur aan, vermoedelijk? (Heb je bemerkt, Liefste, dat ik deze zinnen al zingend heb neergeschreven? Zoals mijn zonnige verloofde wel eens doet?)
Ik zoen je op den mond voor den 5e

jeNand

P.S. 1) Ik vond hier een fijn doekje voor Mr. Claes. En behoorlijk ingelijst, zodat je geen kosten zult hebben. Moet ik het opsturen of neem je het zaterdag mee?
2). Ga deze week vroeg slapen!
3). Bedank je lieve moeder voor haar bezorgdheid – niettegenstaande zij het zo druk had. Ik hoop dat je mij zaterdag zult kunnen berichten dat vader heel wat beter is. Ik heb van hem geen afscheid kunnen nemen, groet jij hem dan voor mij, zoals jij dat alleen kunt.


(1) “Caroussel”:  waarschijnlijk is deze foto daar getrokken (het menuboekje  voor Sim op de tafel vermeldt “Cabaret Dancing”‘):

(2) “Schiksal”: noodlot

Dinsdagavond 3 oktober Sim 22ste brief

Dinsdagavond, 3e Oct 1950.

Geliefde Nand!
Langs de herfstlanen ben ik zoeven uit de drukke “Voedingssalon” (1) weergekeerd. Ik voel je nog in mij spreken en .. zwijgen. Ik beleef het wonder dat ik in het leven ontdek in dit stervend seizoen. Hoe heb je in jou geconcentreerd, alles wat ik ooit verlangde en elk nieuw verlangen dat me sedert onze ontmoeting overweldigt, verbaast en verrukt terzelfdertijd!
Jij leert me bewust te leven, ons leven: het eeuwige? Ik kan je niet schrijven wat ik je te zeggen heb. Meer dan een leven lang zal ik nodig hebben je te danken om de ontroering die me, om jou, nog zó hevig doorrilt. Ik wou het kunnen uitzingen … “en nimmer zal ik rusten meer totdat ik rust in jou”. Ik kon zó moeilijk van je weg gisteren. Leef ik nog volledig nu je weer heenging? Elk afscheid is een nieuwe pijn. Ik voel me eenzaam en toch zó verbonden. Ik ben er ook bewust van hoe een leven lang niet zal volstaan je te bewonderen, je te vereren als mijn eigen heilig bezit – is dat geen begrijpen Nand? – omdat ik in je werk mag staan, in je verzen leven mag, omdat je me waardig acht dit oneindige gebied te betreden, omdat ik je voel, je benaderen mag, omdat je zo heerlijk bestaat. Daarom mag ik jou “de Grote Architect” aanbidden en danken om elk gevoel ook dat in mij ontwaakt en heersend rijpt!
Jij bent de herfststorm, die me heeft losgerukt van de boom der hunkering, der eenzaamheid, der oppervlakkige aanhankelijkheid van het dwaalwoud heb je me neergehaald, voortgewenteld, een wilde kastanje ligt weerloos voor je voeten! Ik weet hoe je kunstenaarshand ze heeft opgenomen, ze heeft beroerd met een ontroering machtiger nog dan de herfststorm die ze had afgerukt.
Ik dank je om de aaneenschakeling der onwezenlijke momenten die ons waren, tijdens dit week-end..
Ik breng de “remloze” wagen naar de garage. Ik hoop dat zaterdag ons mild zal wezen. Ik moet rekening houden met vaders toestand (2). Hij schijnt lichtjes aan de beterhand. Ik hou zó innig veel van hem en hem te zien lijden, hem te zien hunkeren naar dit leven doet me pijn vooral op dit ogenblik. Het is hard zó lief te hebben.
Telefoneer me in elk geval vrijdagavond op. Dan weet ik bepaald of afreizen kan. Elkeen groet je innig van hier uit.
Groet je ouders zeer hartelijk van me!
Ik zoen je goēn nacht, Nand, en noem me van jou in deze herfstavond,

Jouw weerloos-wilde kastanje!


(1) “Voedingssalon“: Jaarlijkse beurs op de Heizel in Brussel. Sim was aanwezig als vertegenwoordigster van de firma waarvoor ze werkte “Van Loo-Biscuits & Chocolade.

(2) “vaders toestand”: Sims vader was al een tijdje verzwakt, waarschijnlijk ging het om een longontsteking. Hij zou overlijden op 9 oktober van dat jaar, slechts een tiental dagen na het huwelijk van Nand en Sim.

Donderdag 5 oktober Nand Prent met Gedicht “Wilde Kastanje”

(afbeelding: “Rogier van der Weyden (1399-1464): ‘Portret van een jonge vrouw’ (Berlijn) )

(Opmerking: deze prentkaart is een antwoord op Sims brief van 3 oktober)

Aan een wilde kastanje.

Ik vond U in het woud,
ik vond U in de dreven,
waar broze blaadren zweven
van oud en kostbaar goud.

Een vrijgeboren vrucht,
die kwistig in de lanen,
en langs beboste banen
gloeit onder lauwe lucht.

o Hartje rond en rood,
ik hield U in mijn handen,
een herfstlijke offerande,
een avondlijk kleinood.

Want gij zijt wild en boud,
gij groeit niet in de tuinen,
maar hoog in eedle kruinen
van oud en eenzaam hout.

En ‘k schonk, kastanje wild,
U, lauw van mijn beroering,
aan haar die met vervoering
zoet aan mijn zijde rilt.

Aan mijn liefste opdat
zij ten allen tijde  mijn
(1)  “weerloos-wilde kastanje”
zou blijven.
Nand.
(1) Haar brief van
10.3., onderaan.

Donderdag 5 oktober Nand Prent met gedicht “Boreling”

Prentkaart “Memling. La Vierge à la Pomme (1) / Gedicht

Boreling (Een kinderversje)

– Een moeder zingt –
Uw mondje is een klaproos rood,
uw krullen zijn als wol zo wit;
gij lacht uw éne tandje bloot,
o wat een lief gebit!

Mijn rode roos, mijn witte lam,
gij slaapt, ik dek U toe met schroom ..
gij balt uw roze vuistjes gram :
wat ziet gij in uw droom?

Ik wieg U zachtjes, wang aan wang,
uw koontjes zijn zo koel en fris ..
en ‘k hoede met mijn zoet gezang
U voor benauwenis.

Voor mijn Liefste
ter gelegenheid van 5 okt. 1950
Nand


(1) Memling: “The Diptych of Maarten van Nieuwenhove is a 1487 painting by Hans Memling, showing on the left side the Virgin and Child, and on the right side Maarten van Nieuwenhove. It is now kept in the Old St. John’s Hospital in Bruges. It is unsigned, but has invariably been attributed to Hans Memling since the middle of the 19th century”

 

Donderdagavond 12 oktober Sim 23ste brief

Donderdagavond, 12/10/50

Nand mijn!
De eerste twee werkdagen dezer week heb ik gisteren en vandaag moeten goedmaken met hard doorreizen! Ook dinsdag bleef ik de ganse tijd nog moeder helpen. Maandagavond gaf de dokter nog bitter weinig vooruitzichten en toch is vader merkelijk aan de beterhand. We verademen allen. We hebben een kwade nacht doorgemaakt. We ontwaken in dees zonnedagen.  Het is goed mekaar weer te vinden in de schemeravond bij vaders bed. Hij lacht ons weer toe en vraagt naar de dagelijkse loop der zaken. Hij spreekt me telkens over jou, Nand, . Ik vind het zalig-goed!
Ik wachtte ’n paar avonden op een telefoon: “Men vraagt U uit Gistel” in vervanging verraste mij  je “kastanjevers” (1) bij de mooie jonge vrouw die me vanavond tijdelijk gezelschap houdt. Ik dank je, kon je bij me zijn om te voelen te zien en te horen hoe gelukkig ik ben. Het spijt me dat ik zó weinig moedig voor je was maandag, ik heb je zó nodig, Nand .. Ik heb gevoeld hoe ik me aan jou vergroeid weet en dat geen enkele gevoelsgolf me nog beroeren kan zonder dat jij er ook deelachtig aan wordt.
Gisteren schreef ik je een paar woorden ergens op weg door de Kempen (Oostmalle – Zoersel) Ik kon je bijna voelen omdat de dag zó helleklaar en herfstelijk was. Ik denk steeds aan jou, intenser wanneer ik wat schoons te zien krijg, omdat ik weet hoe jij van schoonheid genieten kunt. Jij moet me later dikwijls vergezellen. Onze wandeling door het bos maandag voor je afreis bracht me een toekomstbeeld voor ogen…
Je schilderij is door Bert hier tot morgen ten toongehangen. (ik zal ze morgen plechtig afgeven bij de fam. Cl.!) Iedereen is opgetogen over je werk. Het maakt me fier en ontroerd en weer bereikt me een toekomstbeeld…
Dank je ouders nog zeer innig van me. Spijtig dat die week-ends te Gistel zó onnoemelijk snel verlopen!
Wanneer kan ik je verwachten zaterdag? Misschien kruist je brief weer dit schrijven. Ik kijk verlangend uit!
Lieve groeten aan nichtje Simone (2).
Ik weet je op dit ogenblik in je studio zitten bij de schemerlamp en de behaaglijke haard. Ik lees je vers traag voor me uit, zo leef je steeds in mij.
Je liefste


(1) “kastanjevers”: zie prentkaart van Nand van 5 oktober

(1) “nichtje Simone”: dochter van de zus van Nands moeder.

Maandagmorgen 16 oktober Nand 24ste brief

Maandag morgen 16.10.50
Liefste,
Het is maandagmorgen. Mijn voorgenomen werk stel ik tot vanavond uit – jij ben nog te veel hier .. Het is een grauwe morgen. De zonnebloemen kijken nog altijd in de richting waarin wij samen van hier zijn weggegaan, zij zien je zonnig en treurig na .. Mijn ogen en mijn hart staan als de zonnebloemen naar jou gericht. En zoals aan hun gouden petalen de regendruppels hangen als klare, bevende tranen, zo zie ik ook ontroerd mijn kamer rond, naar den zetel en de werktafel en het gezellig hoekje waar jou lichte ogen schitterden en je frisse mond en tanden in een helderen glimlach glinsterden .. Je bent nog te veel hier, te veel, en te weinig o Liefste mijn! Het zijn de rode najaarsbloemen aan het raam en vóór mijn zwijgenden Beethoven (1) (bloemen voor jou gelezen en gegaard .. ) die het mij toeroepen. Wat zal hij schoon zijn, deze herfst, zoveel te schoner om al wat wij hebben gemist, schoner dan ooit een lente zijn kan, omdat de lente geen lijden kent, geen vergaan, geen “ijlte”. De vreugde die ons bindt en ons beiden doorhuivert als een zeldzame dronk doet ons bloed tintelen met een gloed de jeugd onbekend, omdat zij gekruid is met veel gemis en eenzaamheid. Slechts wie werkelijk dorstte weet wat het betekent gelaafd te worden. En daar is niets in mijn leven waarnaar ik zó gedorst heb als naar een schone liefde, de liefde die jij mij schenkt, mijn eindelijke, zonnige Embla (2), de liefde die jij in mij hebt gewekt, waarvoor ik je ontroerd en innig dank. Ik herleef in gedachte de intieme uren van dit week-end. Vervoerend was het jou levende aanwezigheid tastbaar te voelen in de eenzaamheid van mijn gewonen werkkring. Ik heb je reeds zo menigen avond hier gewenst als de grote stilte van te lande alle dingen zo doet zwijgen dat ons binnenste heftig en diep aan het leven gaat. Het was tot nu toe niets dan verlangen. Gister is het werkelijkheid geweest. De plaats waar ik werk en denk en droom is door jou tedere en aanhankelijke vrouwelijkheid gewijd. En zó heeft je spontane mededeelzaamheid allen geboeid dat vandaag hier een grote leegte in huis is, en wij over niets anders praten dan over mijn Simone en haar innemende aanminnigheid. Je hebt het hart van de mijnen stormenderhand veroverd, van mijn moeder die je jou een lieve dochter vindt, van den ruigen zeebonk mijn vader die trots bij vrienden en bekenden over mijn aanstaande spreekt. Bij de boeren in het ronde – dat heb je zelf kunnen vaststellen, is het een hele gebeurtenis dat ik met een “meisje jong” wordt gezien .. Dit alles is nog niets, het is maar een begin. Een hele wereld, mijn wereld zal ik met je her-ontdekken .. Weet je, Liefste mijn, wat het aller kostbaarste ogenblik was van dit voorbije week-end? Het was toen wij zaten voor de grauwe, ontketende zee, met de wilde grillige wind om ons heen, de brekende baren vóór ons, de smaak van zee-zout op onze lippen. In dat moment, met jou in mijn arm, vreemd en levend element onder de bewegende en kampende elementen, leefde ik volledig en opgetogen. Zee en wind en de geliefde vrouw: zij zijn voor mij de hoogste vervulling, en God weet dat nooit iemand in mijn leven zo het kind van mijn verlangen geweest is als jij. “Ik zie U, in mijn handen voel ik U bewegen: gij zijt mijn.”
Ik zoen je zacht. Nand.

P.S. Laat mij eens definitief weten of je in ’t wit trouwt. Dan laat ik onmiddellijk een habijt maken, en dan ga ik fier met mijn blonde lief (ja, zo wird es bleiben ..) naar ’t bal v. VEV. (3) (In de radio hoor ik: “in eine kleine Konditorei …” Tango ..) (4)


(1) “Beethoven”: borstbeeld van Beethoven

(2) “Embla”: zie “Ask en Embla

(3) “V.E.V.”: Vlaams Economisch Verbond

(4)  “eine kleine Konditorei”: bekend liedje van de Oostenrijke komponist Fred Raymond (1900-1954), ook titel van een film uit 1930.

Dinsdag 17 oktober Nand 25ste brief

Gistel den 17.10.50

Liefste,
Stilte rondom mij .. De vulhaard was uitgegaan, het is hier koud. Het duurt weer een paar dagen eer ik mij in deze nochtans zó vertrouwde omgeving op mijn plaats gevoel – zo werd ik door schoon beleven eruit gerukt. En – zeldzame en kwellende verrassing! – op dit ogenblik is er een heldere en hartstochtelijke sopraan in London, die mij Grieg’s “Ich liebe dich” doet horen (1). Ik luister en mijn herinnering zingt mee: ich liebe dich, ich liebe dich .. Liefste mijn laat mij je altijd vuriger, altijd dieper, altijd schoner liefhebben. Ik weet dat ik het kan: maak jij dat het zo worde, dring in mij door: jij hebt alle sleutels in handen. Open de meest verborgen kamers, de heimelijkste gangen waar nog de stilte heerst van voortijdelijke en onbetreden grotten, ontsluit er de luiken: daar zijn brandvensters, hunkerend naar licht, die zullen gloeien met den hartstocht van het avondrood, voor jou en jou alleen .. En uit de stilten zullen stemmen opgaan die haken om te zingen, de schoonste zangen die de aarde ooit hoorde, voor jou en voor jou alleen. Daar zijn vreugden die ik nog moet uitspreken, hunkeringen die als vormeloze materie in mij te wachten liggen. Eén woord, één gebaar, één oogopslag kan deze sluimerende krachten opwekken tot verheerlijkt leven voor allen tijd. Jij kúnt dat – ofwel, wat God verhoede, ze voor immer doen zwijgen, want jou heb ik lief met een gave, volkomen liefde. Reeds heb je veel donkerte in mij tot licht gemaakt. Ik dank je om al wat je mij gedurende dit week-end hebt gegeven en dat nu in mij als levend bezit blijft nazinderen .. In Brugge liep ik verleden week rond, met het heimwee naar onze eerste ontmoeting – broze, innige uren met geluk doortogen. Ik was ontgoocheld, vertwijfelde: er hoeft niet veel om het doorzichtige porselein van het geluk tot scherven te slaan .. Ten slotte heb ik mezelf overtuigd dat je in een ogenblik van radeloosheid had gehandeld, en zeker niet de bedoeling had één wig te drijven in onze liefde – wat ons noodzakelijkerwijze van elkaar zou vervreemden. Het week-end dat wij thans te samen beleefden heeft mij in deze overtuiging bevestigd. Ik dank je om deze schone en innige uren die ons weer dicht bij elkaar brachten. Heb je gevoeld hoe vast ik je in mijn arm vasthield ginds te St Amands vóór het graf van Verhaeren? (2) Daar lag nu de dode dichter, beroemd de wereld door: een koud, stenen metselwerk, vuil van ebbe-slijk, verlaten en troosteloos vóór een modderig vergezicht .. Wat is de arme dichter in zijn tombe van beton en ijzer te beklagen! Ik heb mij afgewend, jou arm in de mijne … Laten wij leven, Liefste, schoon leven eer het te laat is. Blijf voor mij wat je was in de herfstige dreef, toen je de bruine bladeren tot een ruiker bijeenbracht: een rijpe, rijke vrouw die niets bedingt, wier gave het is met verrukking weg te schenken. Nog ligt de opperste communie niet in ons bereik, maar reeds de belofte bedwelmt, zoals ook rode wijn met zijn geur bedwelmt, vóór den zaligen dronk. Laten wij verbonden blijven (zoals een dichteres weleens schreef ..) door een gevoel waaraan “geen grenzen groeien” (3). Jij moet mij terzijde staan in het grote gevecht voor mijn “goddelijke verbeeldingen” tegen de dorperen en de dommen, de ijlhoofden en botte genieters. Jij bent ook een getekende en geroepene, een uitverkorene. Jij hebt de ijlheid en de voosheid van de luidruchtige kudde gepeild: wij zijn bestemd, wij beiden, tot groter dingen. Om het bezoek aan Antwerpen ben ik je dankbaar: schepen en havendrukte dat is voor mij eten en drank. En nog bedwelmt mij de lauwe geur van roerloze dennebossen .. Liefste mijn, ik zoen je, zoals op de heide, zacht in je lieve hals.
Nand.


(1)   “Ich liebe dich…”:  Edward Grieg, (1843-1907):

Ich liebe dich (Jeg elsker dig)

Music by Edvard Grieg (1843-1907)
Original Lyrics by Hans Christian Andersen (1805-1875)
German lyrics by Friedrich von Holstein (1937-1909)

“Du mein Gedanke, du mein Sein und Werden!
Du meines Herzens erste Seligkeit!
Ich liebe dich wie nichts auf dieser Erden,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!
Ich denke dein, kann stets nur deine denken,
Nur deinem Glück ist dieses Herz geweiht,
Wie Gott auch mag des Lebens Schicksal lenken,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!”

(2) “Emile Verhaeren”: zie ook 20ste brief van Sim

(3) “waaraan geen grenzen groeien”: Nand verwijst naar het gedicht van Sim uit haar brief van 13 september.

Dinsdagavond 17 oktober Sim 26ste brief

17/10/50.

Ask mijn ! (1)

Het is dinsdagavond. Je verwachte brief hou ik in mijn handen. De ganse dag verlangde ik naar dit avondlijke nieuws – of kan ik dit gevoelen nog verlangen noemen en is het al reeds niet een bereikt bezit? Een bezit steeds groeiend en vollediger, Nand, sinds onze laatste ontmoeting ben ik veel rustiger geworden is het omdat de vrees stilaan wijkt van me en plaats maakt voor een jubelende overmoed om jou. Ik mocht je ontmoeten bij je thuis! Weet je hoe helkaar ik je nagaan kan een hele dag lang in je werkkamer voor het raam, in je huiskring, op het land. Het was goed dit week-end. Ik ben niet hier, ik ben bij je vanavond. En werd onze ontmoeting hier afgebroken – ik weet hoe een heel leven nog te vullen met een werkelijk tastbare droom van al het schone wat we saam mochten beleven: die zeldzame broze uren die de onze waren waarrond ik niets meer wensen kan. Ik schrijf je en om mijn  wijsvinger schittert de ring ontroerend schoon, ik weet niet hoe ik je danken moet en je ouders om die dagen bij hen doorgebracht. Zeg hun hoe gelukkig ik er om ben. Hoe blij en fier dat ze mij hebben aanvaard, en dat het mij gegund werd in hun leven te treden naast jou, Nand, ook hun kind te mogen zijn. Ik dank hen. Je ingoede vader en je vroom moederke.
“Dit alles is nog maar een begin.”, zeg je. Ik huiver, Nand, om die eigen vreemde wereld die losbreekt in me soms, zeer heftig soms, maar je bent er met je rustige woord. Ja, leer me jouw wereld gans ontdekken de eindeloze tocht naar jou gebied, mijn tijdeloze! Al weet ik me soms zó klein naast je vooral sinds zoveel nieuwe facetten van je werkvermogen me nog dieper hebben ontroerd. Hoe heeft de Heer mij begenadigd dat ik jou ontmoeten  mocht en je “mijn” noemen! Jij brengt mij alles wat ik ooit kon verlangen. Jij hebt elke droom verpersoonlijkt in jou. Hoe zal ik je steeds liefhebben in een algevend gebaar van alles wat ik heb en alles wat ik ben, toch weet ik dat je nooit alleen mij zult behoren, er is het dwingende gebied van de kunst die je mint, ook dit gebied zal ik begrijpen als jou “weerbeeld” en het aanvaarden in het glas van jou schepping!

Woensdagavond

Het was een zeer zware dag gisteren en ik kon mijn brief vóór de morgenpost niet klaar krijgen. De eerste ritten met de nieuwe wagen zijn niet prettig. Ik ben met vader, Finneke gaan bezoeken op het dorp (2). Vandaag was ik te Lier en Antwerpen waarom ligt Gistel zó ver!.. Zondag moet ik terug naar dat eenzaam dorp ! dus van dit week-end is weinig zonkant te bespeuren. Ik rits in de week naar Gent. ‘k Verwittig je tijdig ! Morgenavond mijn “zwanezangoptreden” of hoe noemt men zo’n laatste optreden… Denk je aan mij? Groet je lieve ouders zeer hartelijk van me ook van mijn nestje hier ! Vergeet het bezorgde nichtje Simonne niet. (voor de beloofde chocolade zorg ik!) Je photo’s omringen me (er ligt er eentje in de wagen bij me!!) dat is minder eenzaam – ik zie je glimlachen – Ja, die glimlach van je ! Ik was zeer blij verrast met het telefoontje van je. Ik rij vlug naar de grote post om deze velletjes te verzenden. Kon ik je zeggen of verwoorden althans hoe zielsgraag ik bij je was, misschien zou ik je niets dan bekijken gans stil en sprakeloos. Zou je begrijpen, Ask mijn
Je kleine Embla (1)


(1) Ask/Embla: verwijzing naar Nands episch gedicht “Ask en Embla“, de eerste mensen.

(2) “op het dorp”: waarschijnlijk Sims geboortedorp Sint-Joris-Winge bij Leuven.

Woensdag 18 oktober Sim 27ste brief

Woensdag 18/10/50

Mijn lieve Nand !

Van al de keren dat je weer heenging, viel het me maandagvond zó zwaar. Kan je me uitleggen waarom? Jij kunt dat, Nand! Jij bent de ziener en kunt zo ongelooflijk diep zeker en terzelfdertijd zó juist peilen. Ik kon je precies volgen op je weg huistoe. Waarom verliezen we tijd in afscheid nemen. Waarom gingen we van elkaar weer weg die lange eenzame dagen, en kon ik niet mee met jou naast je in de trein, naast je huistoe keren bij je altoos bij je door de milde herfstavond nog warm van de heilucht die in onze kleren bleef haperen. Ik bleef nog zeer laat bij vader zitten maandagavond enkel voor me uitdromen om elk beeld van de voorbije dagen in me te laten herleven steeds klaarder en intenser. Ik weet dat dit de schoonste najaarsdagen van mijn leven zijn (of is dit nog maar een begin?) – een najaar dat vol lentegloed en hopen zit. Zelfs gisterenavond in de regenstorm die duister en wild tegen mijn raam zwiepte, zong in mij de hevige vreugde, veel heftiger in mij dan de stormwind, Nand! Ik had zo liefst door de regen gelopen. Jij naast me, ons gelaat lekend, doorstriemd zo dat het me pijn deed, bijtende pijn om dit begeren te bedwelmen en dit hijgende grijpen naar de bodemloze verrukking waarnaar ik gezogen word als de weke bladeren naar de glimmende aarde, huiverend van pijn en genot. Klinkt het onbeheerst, dat ik je dit schrijf, ik mag het je zeggen, ik mag je alles zeggen, jij bent meer van mij dan ik van me zelve ben jij kunt mijn houding bepalen vóór ik ze zelf bewust werd. Al kan je niet altoos beamen wat ik je dwaas-kinderlijk voorhou, en maant je mijn stijfhoofdigheid. Je was me zo na zondag in het “ongezellige” hoekje waar de stilte van een zwijgen machtiger gensters sloeg.
Waar onze vereniging op houden zal, zal ik niets meer verlangen nog hopen meer maar sterven aan een leven dat ik nauwelijks ervaren mocht maar nooit heerlijker en zaliger vollediger in hart en geest had kunnen dromen. Maar ook zulke belevenis al duurt ze een extase is een leven waard.
Ik dank je, Nand, dat ik van je houden mag zoals niemand ooit je zal benaderen, wat is het goddelijk lief te hebben… jou lief te hebben! (glimlach Nand! Zoals jij dat ook maar alleen kunt.)
Ik zoen je hartstochtelijk met de geur van bos en hei in mijn “weerbarstig” haar!
je liefste

 

– Ik kom je afhalen kwart na één zaterdag  Zuid

– Het bal VEV (1) gaat door zaterdag 18 Nov (dus… alle tijd!!

– ‘k Verwachtte je schrijven vandaag !

– lieve groeten aan je ouders & familie

– ik hou van je!

je heidekind!


(1) “VEV”: Vlaams Economisch Verbond“.

Vrijdag 20 oktober Nand 28ste brief

Gistel den 20.10.50

Het is woensdagavond. Ik wacht niet meer op je brief, en zet op papier het nooi-eindigende gesprek dat ik met jou den dag door, en in de wakende uren van den nacht met jou voer. Ik heb een paar boeken ter hand genomen en weer weggelegd, mijn gedachten dwalen weg, terug in den tijd, een beloftenrijke toekomst in ..
Ik geef ze dan maar den vrijen teugel – en wij draven ..
Vandaag had ik op het land een gesprek met een van mijn “boeren”; hij kwam mij gelukwensen (!) en vond het best dat ik eendelijk een vrouwtje “genomen” had! Ik ben thuis gekomen van mijn wandeling, en stelde vast dat zijn woord vreemd in mij was blijven natrillen. Heb ik jou “genomen”? Heb ik aan jou leeftijd of aan gelijk welk andere omstandigheid gedacht, dien milden avond aan de Leie? Het valt mij niet moeilijk daarop te antwoorden. Ver van jou om een of andere reden te “nemen” heb ik jou als een verrukkelijk onverwacht geschenk “gekregen”.
Een plotse zekerheid had mij aangegrepen, de zekerheid dat jij levend en tastbaar in mijn leven getreden was om niet meer eruit te worden weggeschakeld. Het onherroepelijke was gebeurd.
Een macht machtiger dan mijn wil dwong mij ertoe je adres op het programma te doen schrijven (1) – en daarna was (hoe ver wij ook van elkander verwijderd waren) onze gemeenschap in het tijdeloze voltrokken. Reeds waren wij, zonder haast een woord te hebben gewisseld, één. Ik wist dat ik naar jou schrijven moest, dat ik deze vrouw, die mij zo onverwacht in de armen geworpen was, niet meer zou loslaten. De dansen nadien brachten ons dichter bij elkander, maar dat was geen begin meer, doch reeds een vervulling. Het was de sprong, de duizelende grote sprong in de toekomst, en zie, wij zijn beiden op vasten bodem geland, duizelig nog en bedwelmd, doch naast elkander, hand in hand, hart aan hart.
Wij hebben elkander ontmoet op het psychologische uur (De Duitser zou spreken van “Schicksal”). Wij waren inderdaad rijp voor elkaar – en juist het gemis waaraan wij leden zou voor ons een voltooiing betekenen. Ik was, trots allen schijn van zelfzekerheid en gulheid, zeer eenzaam, eenzaam tot vertwijfelens toe; jij, “désabusé” (2), geen raad wetend met je bestaan.
Konden wij beter op elkander afgestemd zijn? Ik geloof het niet.
Wel zullen er – ik geef mij er goed rekenschap van – nog problemen oprijzen. Wij zullen onze zielsinstrumenten volledig op elkander moeten afstemmen, maar dit weten wij: het zal in liefde gebeuren – want het is een schone zeldzame liefde die ons bindt.
Eén kloof reeds hebben wij overbrugd.
Je weet thans dat ik zéér religieus leef, doch dat een zonsondergang, een sappige vrucht, de ogen van een kind, mij dichter brengen bij God dan alle confectie-gebeden van de wereld.
In den grond sta jij veel dichter bij mij dan ik aanvankelijk, zelfs nog te Gent, kon vermoeden. Wij zullen  – dat is onvermijdelijk – ook nog op andere versperringen stoten.
Dat mijn schilderijen voor jou een ietwat gesloten wereld betekenen, was voor mij een minder prettige vaststelling. Om deze reden is het, dat ik slechts met schroom jou in mijn artistiek werk inleid.
Binnen de grenzen van mijn scheppenden arbeid leef ik zeer intens; het ware voor mij een ontmoedigende ervaring te moeten ondervinden dat ik er tot eenzaamheid gedoemd blijf.
Zo gaarne zou ik jou aan mijn zijde trekken voor de dingen die mijn leven zijn. Wat zeg ik, aan mijn zijde .. neen, veel meer: één met mij als de noodzakelijke, natuur-gewilde aanvulling van mijn streven, van heel mijn gegroeide persoonlijkheid.
Waar dit niet mogelijk is, leven gehuwden naast elkaar, als vreemdelingen, als doden. Ik zou de gedachte niet kunnen verdragen dat mijn Liefste buiten het Heilige der Heiligen zou blijven staan, en dat ik er alleen mijn “goddelijke verbeeldingen” zou moeten beleven ..
Expressionistisch? Alle spontane, primitieve Kunst is het, ook de Egyptische, de Assyrische, de Gothiek, de barok. Elk naïef kunstenaar is expressionistisch. Zie naar de vervormingen, de opstelling, de figuren, het perspectief bij de z.g. Vlaamse Primitieven, naar Vandergoes, Bosch, Breughel, El Greco, Grünewald (voorbeeld van Servaes, eeuwen vóór zijn geboorte!).
Ik ben expressionist, ja, maar dan in den traditionelen zin: dat de kunstenaar geen copiist is van de natuur, maar het natuurbeeld weergeeft door zij eigen psyche heen, en “schep” in de eigenlijke betekenis van het woord. Het impressionisme is kleinkunst, stemmingskunst.
Luministen, pointillisten hebben geen contact met de tragische, heroïsche diepten van dingen en mensen. Zij blijven geheel aan de oppervlakte. Het impressionisme groeit niet boven het onderwerp, het gegeven, het “model “uit, is trouwens lang voorbijgestreefd.
Echte kunstenaars, zij die wat te zeggen hebben, scheppen uit eigen visie. Neem Rembrandt, die geen realist is, doch met zijn “clair-obscur”(3) veel dieper dan het reële grijpt, en een wereld schept duister van raadselen en tragiek, als zijn eigen ziel …
Ik zou kunnen voortschrijven – het zou een brochure worden!
Bij de eerste gelegenheid gaan wij in het Gents museum staan vóór de “Kruisdraging” van Hieronymus Bosch (4).
Je zult zien dat mijn “Anno Santo” uit een dieper vergezicht stamt dan Ensor, en terzelfdertijd méér van onzen tijd is d.w.z. meer sociaal, meer levensverbonden dan deze laatste. Ik geloof dat ik, na jaren zoeken een “moment”  gevonden heb waar traditie en avant-garde elkaar kruisen – daar waar de klassieke kunst aanvangt.
Liefste mijn,  hebben deze regelen mijn inzichten en opvattingen een “bitteke” verduidelijkt? Heeft deze brief ons nader bij elkander gebracht? Het zou mij verdrieten mocht het anders zijn. Aan duizend kleine dingen geef ik mij nu eerst rekenschap hoe lief ik je gekregen heb.  Den dag door denk ik met een huivering aan het gevaar dat mijn Liefste loopt op God’s banen en wegen achter het stuur .. Zij voorzichtig, kind. Ik lees ongaarne dat je gejaagd bent en zou je gaarne telkens in het oor fluisteren: “Ruhig Liebchen..” Daar is geen reden meer om gejaagd te zijn: die tijd is voorbij. Doch let goed op je gezondheid: ik heb bemerkt dat je aan temperatuur-schommelingen zeer gevoelig bent: zorg ervoor dat je in de komende dagen warm gekleed bent. Ikzelf heb hier “onzen” vulhaard aangemaakt, en het is hier al te gezellig zonder jou ..


(1) “jouw adres”: zie beschrijving hiervan op de pagina “Het Tuinfeest

(2) “désabusé”: gedesillusioneerd

(3) “clair obscur”: “techniek uit de schilderkunst, film en fotografie waarbij de licht-donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid vaak zijn”

(4) “Kruisdraging” van Hieronymus Bosch:

 

Dinsdagavond 24 oktober Sim 29ste brief

Dinsdagavond, 24 October 1950

Mijn Heerlijke!
Nog onder de indruk van onze dolle-zwijgzame rit  door de herfstavond en het “blitzafscheid” kwam je telefoonroep me verrassen. Het is goed dat je opbelde, er lag zoveel weemoed naast de vreugde die vastzat aan de uren die ik beïnvloedde door mijn zakelijke en dwaze bekommernissen daar waar jij tastbaar wezenlijk naast me ademde. Ik voel het dubbel aan nu ik het je niet hoorbaar kan zeggen noch bewijzen kan. Je zou het ogenblikkelijk in me zien, Nand – aanvaard mijn kleine momenten en rijg ze aan onze extasen vast. Ik weet dat de tijd komt dat elke moeilijkheid dragelijker worden zal wanneer we steeds bij elkaar deze in mekaar oplossen. De gedachte hieraan beheerst deze dag. Het is heerlijk er aan te denken steeds verder te dromen. Wie kan mijn geluk beseffen dat ik je uitverkorene mocht zijn, dat ik je verlangen mag aanhoren zó zuiver en volledig, ik  vrees dat ik het zelf niet genoeg kan beseffen, anders moet ik de kregeligheid afleggen en toch voel ik, weet ik dat je alles voor me betekent, hoor je alles wat me vreugde geeft en goedheid, liefde.
Toen je maandag van me heenging, hamerde je vers in me na “Ik droomde, droomde dat ik je verloor..” (1) Het gebeurde bliksemsnel, ik geloof dat ik sneller stormde dan het wagentje naar je weer toe. Het was overweldigend nog je gebaar te kunnen opvangen. Voel ik nog het luide bonzen van mijn hart? Heb je het ook aangevoeld.. Dit moment leeft tastbaar in me voort.
Je vraagt me hoe dit komende week-end zal geregeld worden. We moeten rekening houden met 1ste November. Het afscheid ging zó snel dat we niets bepaalds overeenkwamen. Zou ik zaterdag overkomen of met het verlies van een werkdag (ach zakelijke bekommernis!!) Bel je me vrijdagavond even op? Ja?
Ik wens je zeer innig goede nacht,
Je Liefste
– Zeer hartelijke groeten aan je familie
– De zondagavondecho bracht me een evangelisch woord voor ons: “Zie, hoe lief ze mekaar hebben!” (2)


(1) “ik droomde…”: lees het gedicht in volgende brief.

(2) “ziet hoe lief”: is een verwijzing naar Tertullianus (kerkvader, ca 160-ca 230) (Apologeticum 39, 7 / PL1, 471) die over de christenen schreef: “Zie hoe lief ze elkaar hebben”, een echo uit het Evangelie volgens Johannes, 17, 20-26: “Uw naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en Ik in hen.”

Donderdag 26 oktober Nand 30ste brief

Gistel, den 26.10.50

Zaterdag namiddag “zwierf” ik door het open herfstland toen volgend vers mij “verrast”, als het ware gelaarsd en gespoord ..

Ik droomde, droomde dat ik U verloor,
en zoekend vóór een eenzaam water stond,
een poel van roerloos grauw, en zonder grond,
bij duister riet dat huiverde in de smoor ..

En dat ik vlood, de klamme velden door,
alleen, en liep de moede voeten wond,
en doolde in bar geboomt, en niemand vond,
niets dan dor loof, en mijn verloren spoor ..

Toen zag ik, vreemd nabij, uw zuivere ogen,
zwaar van een warend leed, en mild bewogen,
en elke rand was van lang wenen rood.

Zo wist ik dat ik dwaalde, wreed verlaten,
een bittre schaduw lustloos en verwaten,
door deemstrende gebieden van den dood.

Moet ik nog zeggen hoe het den dichter te moede was? Hij schreef dit zaterdag. Je kan je wellicht voorstellen wat het zondag was. En hoe het den maandag met hem verging, na dat bevreemdende telefoon-gesprek (ik raadde wel dat er iemand mede-luisterde ..), dat zal je in eeuwigheid niet vermoeden .. Wat schreef Boutens ook weer: “Liefde, liefde die als lijden zijt ..” (1).
Een dichter liep hier rond met kwellende visoenen van het eiland Walcheren, waarboven schitterde de heldere Stella Maris .. (2) En in de plaats daarvan beleefde hij motregen, killige wind, een luidruchtige dorpskermis en eenzaamheid te midden van blonde schonen met hun vrijer ..
Het nobele cello-concerto van Bocherini met zijn haast onaardse rust-in-de-vreugde, heeft hem wat zielsgezelschgap gebracht .. (3) maar Liefste mijn, bezorg mij zo weinig mogelijk dergelijke week-ends !
Ik zie naar Gent uit. Aankomst van een afgrondelijk-somberen dichter te 9.08 u ! Hij zal op je wachten aan het station ! Intussen kust hij éen voor éen je lieve ranke vingeren … Kom, en verstrengel ze rondom “het peinzende hoofd” van
je Nand


(1) “P.C. Boutens”: de dichter Pieter Cornelis Boutens (1870-1943):

“O liefde, liefde, die als lijden zijt,
Rijs in mijn oog met iedren nieuwen dag,
Dat ik de wereld en haar kindren mag
Zien in uw licht, een kind dat u belijd.

En laat mij niet alleen, maar in den nacht
Daal in de schaduw van mijn koele borst,
Dan zal ik veilig slapen als een vorst,
Die rust in ‘t midden van bevriende wacht.

Zoo moog ik zijn als dun albasten vaas,
Boordevol bloed van uwen rooden wijn;
In ‘t nachtehart als een weekgele schijn,
In donkre nis weenlichtende topaas;

Maar in den dag een levende fontein,
Die stroomt den dorstenden zijn zoet solaas.”

(2) “Stella Maris”: Nand bedoelt waarschijnlijk de Poolster, maar in zijn gedachten zal zeker ook de “Sterre der Zee” spelen, een naam voor Maria, moeder van Jezus.

(3) “Boccherini”: bv Cello Concerto in D Major:

Donderdagavond 28 oktober Nand 31ste brief

Gistel Donderdagavond 28.10.50

Liefste,
Nog te Brussel heb ik enige regelen voor je neergegriffeld die “ik”, thuisgekomen, voor je overschrijf.
Ik laat je eerst weten dat de trein waarmee ik vorige keer kwam, niet meer loopt. Ik kom dus in het Zuid aan te 17.44 u. Ik kon ook later komen doch als wij naar den ballet-avond gaan, is het beter wat vroeger aan te zetten.
Nu zit ik hier te wachten op mijn trein, doch ergens door mijn bewustzijn jagen beelden, en laten mij niet los: aanzoevende limousines met gedrochtelijk starre ogen borend door den nacht, vunzige achterbuurten en dan weer de brede, bevrijdende baan…
En dan ineens zie ik weer hoe het begon : glimmend water van een stille meer, kleurige schuitjes, en aan de kim een zweem van rustige bossen. Ik herademde in open, zuivere lucht. Uit jou ogen was de kregeligheid verdwenen. Het was net of het leven in deze zuivere ruimte heel anders was dan ginder in de stad: wij werden gedragen door een gevoel van opgewekte en jeugdige zorgenloosheid.
Hoe geheel anders dan de afreis was dan de verdere rit : schilderachtige landse wegen, de halte in de intieme doch dood-stille kapel .. Ik ben heel dicht bij het Lieve Vrouwke gaan staan – die beeldjes hebben soms zo’n vreemde uitdrukking .. (achter mij in de roerloze ruimte wist ik jou klare ogen als een levende aanwezigheid) Wat zei mij het beeldje? Het staarde ver over ons weg, met een bewustzijn van onverstoorbaar weten, doch koud en ongenaakbaar. Ik onderga telkens een onbestemde angst als ik voor beelden sta; de gelijkenis met het leven die toch evenwel star en levenloos blijft, doet mij onweerstaanbaar denken aan den dood.  Zij zijn zo kil en eenzaam .. De onbewegelijke kleren, die geen ademtocht aan ’t bewegen brengt, roepen in mij gezichten op van opgebaarde doden.
Het stemde mij droef, maar o Liefste mijn, hoe onzeggelijk dichter was ik bij de diepe essenties van het bestaan, bij het geheimzinnig tijdeloze van het Al, met jou in mijn arm, met je zoete mond tegen mijn lippen !
Moet ik het overige nog onder woord brengen?
Schaduw-koele dreven, zacht-aansluipende schemering, de levende lijn van een rilde origine (Brabantse gothiek ..), parelen glimmend om jou hals met den heimelijken tover van Duizend en éen Nacht .. (o lieve Scheherazade!) (1) – hebben wij geen uren beleefd die jaren zoeken en lijden waard zijn? Hebben deze bescheiden vervoeringen, doortogen als zij zijn met een verheven en verheffend gevoel, niet de betekenis van een lofzang aan het Zijn? Stijgt ons wezen niet naar omhoog zoals het gezang van een vogel opstijgt, uit geheel zijn aardse toevalligheid tot haast onaardse vreugde? Wat is het goed te leven, bewust te leven, te leven op de aarde!
Liefste dit zij mijn gebed, mijn dankgebed na deze schone dagen. Ik zoen je op je lachenden mond,
je Nand

P.S. Wat was ik gelukkig dezen morgen naast mijn ouden vriend St. Rombouts te staan .. de plechtige ruimte van de Kathedraal om mij te voelen, den gloed van oud brandglas te weten op mijn aangezicht… (2) Dank, Liefste dat je mij medenam !


(1) “Scheherazade“: is de vertelster van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht.

(2) Sint-Romboutskathedraal te Mechelen:

Maandag 30 oktober Nand 32ste brief

Gistel den 30.10.50

Liefste,
Ik heb zoeven mijn schilderijen weer eens kritisch bekeken.
Na ons bezoek aan het museum dat mij veel stof tot nadenken gaf, is zo’n confrontatie wel nuttig. Ik ben van mijn kant ook gelukkig dat ik er eens mijn neus binnen stak. Het is duidelijk dat de levende schilderkunst aan het zieltogen is. Den dag waarop de mens alleen maar kleurtjes naast elkaar uitsmeren kan, en alle gedachte en zingeving angstvallig schuwt, daar vervalt hij tot het peil van wat een ietwat slimme aap ook zou kunnen.
Ik blijf geloven dat de kunstenaar in wezen is wat hij reeds duizenden jaren geleden was: een magiër. Een mens die leeft in contact met de ziel der dingen en deze in zekeren zin beheersen kan. Hij heeft wat te zeggen, wat te openbaren over het leven en de dingen. De kunstenaar is meer mens dan de andere mensen. Hij leeft intens van aardse leven én intens naar den geest – gave en voorrecht van den mens. In de grote worsteling van de geest over de stof heeft hij een zending .. te getuigen van den geest, tijdeloze, bovendierlijke waarden te scheppen. Hoevelen tussen al de kladderaars in dat museum zijn werkelijk kunstenaars? Het schilderen is een ambacht geworden, een bezighouding voor een chemicus: onthutsende kleurpartijen over een doek te strijken. Ik wil heel wat anders. Geleerd door elk voorbeeld uit het verleden: luisterend naar boodschap van elk nieuw geluid, poog ik een synthese te vinden waarin persoonlijkheid steekt én zin.
Ik schrijf: poog ik, maar ik meen dat ik nu reeds schrijven mocht: poogde ik, want ik besef dat ik mij een eigen uitdrukkingswijze heb veroverd, zij dient nog uitgediept, gelouterd, voltooid.
Den dag waarop ik weerom wat verdien zet ik mij echter aan het werk, sterk in mijn geloof, opgetogen en bewust. Ik verheug mij in de bedenking dat mijn geliefde mij sedert gisteren een beetje nader getreden is voor wat mijn geestessfeer betreft. Eenmaal zal zij, hoop ik, begrijpen dat het niet volstaat mijn gedachten, opvattingen en werk te “aanvaarden”, en hoe baksteen-hard dit woord tegen mijn schedel sloeg. Gelóven moet zij die mijn leven deelt, vertrouwen en mede-strijden. Ik weet dat zij uit een wereld komt waar niet veel plaats werd ingeruimd voor waarden van de geest, of liever en beter: dat zij erin verzeilde, dat zij zichzelf erin “verloor”.
Maar daar is een wereld waaruit wij beiden stammen, die van ’42 (1), en daarom blijf ik geloven dat zij meer waard is dan de mensen die haar toejuichten, en dat zij in mij zichzelf terugvinden zàl. De omstandigheden, ik weet het, zijn niet gunstig. Ik heb in de voorbije weken meer dan eens aangevoeld hoe je eronder lijdt. Wij moeten onze zeldzame schone uren aan het leven om het zo te zeggen ontstelen. Doch juist deze omstandigheid scherpt de smaak van elken vluchtigen dronk. Je was gisteren opgewekter dan anders, ik ben er je dankbaar voor. Dat maakt elk uur van ons samenzijn zoveel te kostbaarder en inniger. Ik zoen je ranken vinger met den ring, die fonkelen kan zoals de lach van mijn geliefde,

Je Nand


(1) Nand verwijst naar hun eerste vluchtige ontmoeting op de D.M.S. gouwdag te Leuven in augustus 1942, maar zeker ook naar zijn episch liefdesgedicht “Ask en Embla” dat in dat jaar verscheen:

In dit exemplaar ook deze opdracht voor Sim door Nand geschreven in 1950:

“Geschreven in de ‘overmoedige’ dagen toen wij droomden van een nieuwe wereld… 1942… Opdat deze droom ons binde, nu die wereld verzwond. Nand 1950”

Maandagnamiddag 30 oktober Sim 33ste brief

Maandagnamiddag, 30 oct ’50.

Geliefde!
Ik ontwaakte huiverend in de kille morgen, in dit huis begon deze eenzame dag. Waarom ging ik niet op reis vandaag? Ik bleef wat opruimen, doelloos verloren, met veel gepraat om mij, ik antwoord zeer moeizaam. Je woorden trillen na ik glimlach; in de lade liggen je brieven ik ontdek ze alle een voor een opnieuw, het is goed. Je “Ask en Embla” krijgt een zeer bizondere betekenis voor me. Je Embla schrijdt stralend van ingehouden leven door de kille herfstlucht. Ik verga aan de wereld hier rond mij, elke dag meer en zekerder om jouw eenzaamheid te benaderen, jouw eenzaamheid die voortaan mijn grenzeloze gebied en mijn wereld alléen zal zijn. Ben ik “helemaal anders”? Toen ik gisteren dit huis betrad, was ik de komediante – met de helle schijnwerpers der dwaze vragen op me afgericht. Ik zei de woorden snel na – een uit het hoofd geleerde rol. Het is vreselijk dit uitvragen – rafelen om elk woord – elk gebaar, wijl in mij jouw beeld alleen zó dicht nabij van elke geheime gloed nog nabeefde en langzaam pijnlijk verglijdt.

Dinsdagnamiddag

Ik kom toe van uit Mechelen. Je hebt gisterenavond opgebeld. Het speet me zeer dat het vergeefs gebeurde. Ik was met Adolphine (1) gaan inkopen doen en de bioscoop binnengelopen. Het is nog een vreemde moeë dag vandaag. Ik hou niet van deze Allerheiligendagen, ze zijn  me nooit zó bevreemdend geweest. Ik heb aan jou zo intens gedacht vandaag de mensen lopen langs me heen de armen vol chrysanten voor hun doden. Nand, ik wou naar je toekomen met alles wat ik ben en alles wat ik heb, naar jou, levend, levend, doorlaaid van een niet in te tomen geluksgevoel dat nazindert in mijn bevende vingeren, ik weet dat je ze rustig zoenen zult en dat je mijn onstuimigheid geleidt. Ik dank je om dit zalige week-end. Ik dank je dat ik je mag liefhebben. Dat de lieve doden het me vergeven dat ik deze dagen slechts aan het heerlijke en zinderende leven denk, dat ik me om gene witte dodenbloemen kan ontroeren maar je een tuil toezoen een late donkere rozentuil, van verlangen en overgave!

Je Liefste

– Ik verwacht je dus vrijdag ja ?
– Hoe laat kom je aan ?
– Ik hou zoveel van je !


(1) “Adolphine”: Sims zus.

Zaterdag 4 november Nand Gedicht “Kruisdraging”

KRUISDRAGING
Bij het doek door Jeroen Bosch

Het grijnzend grauw geniet waar gij zo moeizaam schrijdt,
verzonken in uw leed, de ogen moe geloken;
– gekroond met doornen, gij, en onder ’t kruis gebroken,
die lijdenden geneest en om een wereld lijdt!

Hoe giert U in ’t gelaat het liederlijk gespuis:
de deern, de boef, de beul, de gore Farizeeuwen;
gij hoort hun vuigen mond hun veilen laster schreeuwen,
en draagt, alleen, en stom, uw wonden en uw kruis.

o Man die ’t volk bevrijdt, zo snood door ’t volk versmaad,
God’s reine Zoon, bespuwd, gedreven langs de straat,
hoe boet gij voor uw troost in geile beulenhanden!

Zo vindt de godsgezant die louter liefde leert,
die zegent wie hem haat en zonder haat regeert,
drie nagels en een kruis alop den berg van schande.

Herinnering aan den herfstdag
toen wij stonden vóór het doek
te Gent.

(handschrift Sim in potlood: “gekregen reis naar Gent”)

Dinsdag 7 november Nand 34ste brief

Gistel, 7.11.50

Liefste,

De schone en intieme Maandag  in de Scheldestad die je mij hebt geschonken doet mij mijn vertrouwde omgeving enigszins vreemd aanvoelen. De groene specht (hij heeft een rood mutsje als jij ..) de roodborst en de ekster zoeken te vergeefs mijn aandacht te trekken. Mijn ogen volgen achteloos hun bewegingen ; het is nog Scheldelucht en vergezicht die om mij blijven hangen .. Kranen knarsen, ertsblokken knetteren in de spoorwagens .. Ik zie een scherp gesneden boeg, een bleek, uitheems gelaat aan een patrijspoort van een roestige kombuis.. Een kleurige schouw, een uit-geschuurde dek, een onrustig fladderende vlag .. hoe kan dat alles verlokken. Jij ook hebt het gevoeld, nietwaar? “Mon enfant, ma soeur .. songe à la douceur, d’aller la-bàs, vivre ensemble ..” (1) Ik sluit hierbij in: een versje uit dezelfde drang geboren, het is in de gevangenis geschreven, maar het werd gericht aan haar die ik later “wellicht eens lief zou hebben”, dus aan jou, Liefste mijn ! (2) Het zegt wat ik herhaaldelijk in het leven ondervond, en wat wij nu ook beleven : lijden maakt het geluk schoner en dieper .. Het is niet nodig naar verre vreemde kusten te stevenen om te weten wat geluk is: het ligt binnen ons bereik. Laten wij het grijpen. Laten wij leven naasteen, zoals wij schreden door de hoge stilte van de Boekenbeurs langs de vele kleurrijke boeken als langs zoveel opgetogen aangezichten. Boven ons Mozarts wiegelied (3), naast mij mijn geliefde, zacht meeneuriënd .. Liefste mijn, laten wij ons leven schrijven als een schoon nieuw boek: een zonderling ontroerend verhaal waaruit het laag bij de grondse gebannnen is, maar waarin toch gretig en bloedwarm leven klopt, dat alle hunkeringen in alle vervullingen  kent ! Het was mij een grote voldoening te zien hoe je geboeid was daar, en dus genoot van Cocteau’s hooggestemde (en soms haast burleske) film (4). Wij moeten ons bestaan afstemmen op fijne, zeldzame dingen, ons voeden met de gedachten en de verbeeldingen van hoog-begaafden, zij die meer mens zijn dan de anderen, d.w.z. meer “geest” zijn, die zijn tegenover de meesten wat een kamerorkest is tegenover een dorpsfanfare (ai, die Sint-Jansvrienden! Arme beuzelige Claes met zijn “succes”!) (5) Hoe heb ik die paar uren in de bios naast je en van je genoten, mijn levende, warme, zijde-zachte lief ! Zo zie ik je, zo heb ik je sedert mijn jeugd gezien, dus sedert mijn geboorte (en ik schrijf met jou “van alle tijden”), als mijn “alles”, de levende belichaming van al het schone dat ik ooit puurde uit het bestaan, de honing uit de wonderbaarste bloemkelken die de bedwelmende mede der dichters is. Bedwelm mij, lief, altijd, laat mij aan jou drinken als aan een broos gesneden zomer. Laat mij hevig van deze aarde zijn en hevig de aarde ontstijgen. Laat mij elke zoete lijn van je lijf als een zachte deining in mij voelen bewegen, draag mij, verhef mij, maak mijn geest licht, bevrijd mij opdat ik blijve
jou Nand

Raratonga

Konden wij reizen, gij en ik,
o geliefde mijn,
verre van nood en pijn,
op een broos getuigde brik
of een blanke brigantijn,
dan zouden wij saam, wij beiden,
de bevende zeilen spreiden
en stevenen, vredig en vrij,
de deemstering voorbij.

Aan een morgenlijke kust
zouden wij ’t anker haken,
en zalig ontwaken
smarten onbewust.

Louter azuur en zon-verloomd,
een blauw blazoen met goud doorboomd
glanst hier de zee: de aarde
met ooft en sappen mild,
bloeit welig wild,
in rood-koralen gaarde
praalt de bedaarde
rijk geschubde vis.
De nachten geuren bloemenfris.

Maar ach, wat zou geliefde mijn,
zonder nood, zonder pijn,
onze liefde zijn?
(in ’47 voor jou geschreven) (2)


(1) “Mon enfant, ma soeur…”: uit  “L’invitation au voyage” , een gedicht van Charles Baudelaire (1826-1867) in ‘Les Fleurs du mal’ (1857):

Mon enfant, ma soeur,
Songe à la douceur
D’aller là-bas vivre ensemble !
Aimer à loisir,
Aimer et mourir
Au pays qui te ressemble !
Les soleils mouillés
De ces ciels brouillés
Pour mon esprit ont les charmes
Si mystérieux
De tes traîtres yeux,
Brillant à travers leurs larmes.
Là, tout n’est qu’ordre et beauté,
Luxe, calme et volupté.

Des meubles luisants,
Polis par les ans,
Décoreraient notre chambre ;
Les plus rares fleurs
Mêlant leurs odeurs
Aux vagues senteurs de l’ambre,
Les riches plafonds,
Les miroirs profonds,
La splendeur orientale,
Tout y parlerait
À l’âme en secret
a douce langue natale.
Là, tout n’est qu’ordre et beauté,
Luxe, calme et volupté.
Vois sur ces canaux

Dormir ces vaisseaux
Dont l’humeur est vagabonde ;
C’est pour assouvir
Ton moindre désir
Qu’ils viennent du bout du monde.
– Les soleils couchants
Revêtent les champs,
Les canaux, la ville entière,
D’hyacinthe et d’or ;
Le monde s’endort
Dans une chaude lumière.
Là, tout n’est qu’ordre et beauté,
Luxe, calme et volupté.”

De Standaard (8 mei 1954) noemt dit gedicht ‘Vercnocke’s Invitation au voyage’, dus hier ook een verwijzing naar Baudelaire:

(2) “ik sluit hierbij een versje”: manuscript uit Nands poëziedagboek in de gevangenis van het gedicht “Raratonga” (11.9.47). In dit hoofdstuk een uitgebreide uitleg, o.a. over de titel en de betekenis ervan. Dit gedicht gaf ook de naam aan deze biografie.

(3) “Mozarts wiegelied “:

Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
Schäfchen ruh’n und Vögelein,
Garten und Wiese verstummt,
auch nicht ein Bienchen mehr summt,
Luna mit silbernem Schein
gucket zum Fenster herein,
schlafe bei silbernem Schein,
schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!”

(4) “Cocteau”: Waarschijnlijk gaat het over de film “La Belle et la Bête” (1946) van Jean Cocteau

(5) “Sint-Jansvrienden”:  Verwijzing naar het boek “De Fanfare van De Sint-Jansvrienden” (1910) van Ernest Claes.

Woensdag 8 november Nand Prent “Val van Icarus”

8.11.50

Ik ben te Oostende .. Verre duistere kim, rook van stomers op reis .. Schoon is het uit te varen, schoon ook te staan op de Kust; is het heimwee niet even schoon als de reis? Liefste mijn, ik heb heimwee naar jou handen, naar je mond.

Nand.

P.S. Tot troost eet ik een warme wafel ..


“Val van Icarus”: de prent toont slechts een detail van het hele schilderij.

Woensdagavond 8 november Sim 35ste brief

Woensdagavond 8/11/50.

Beste Nand,
Zopas binnengekomen met een blij geluksgevoel de ganse dag. Je brief zal ik morgenvroeg pas ontvangen; een tegenvaller dat hij niet met de avondpost toekwam. Je telefoon van gisterenavond verheugde me ! en, wat me nog meer verheugt is dat ik je bezoeken kom, zelf; wat zeg je ervan indien ik reeds vrijdagavond toekom ? Zaterdag is het toch 11 Nov. Ik kom dan rechtstreeks vanuit Antwerpen over Dendermonde toe. Misschien zal je me morgenavond nog opbellen om te weten waar en wanneer ik je ontmoeten zal, (telefoneer liefst na 8 uur ik moet ’n lange dag uitwerken morgen.)
Na al deze zakelijke mededelingen, wens ik je een goeie avond, Nand, daar waar ik je nader weet en waar ik reeds naar de rustige intimiteit van je studio verlang, bij je. Ik weet dat het er me meer huiselijk stemt dan hier in dit eigen huis waaraan je me zacht maar zeker onttrekt elke ontmoeting wat heviger en dieper. Ik legde een hele weg af sinds 5e augustus. Het is goed dat ik er eenzaam kan overschouwen en weten hoe “anders”  je me reeds leerde zien, ik ben er gelukkig om al weet je hoe moeilijk ik het je soms maak. Wat is het heerlijk door jou te worden geleid, en langs jou met jou deze nieuwe wereld te mogen betreden te ontdekken jouw eigen wereld! Ik dank je en vergeef me mijn al te trage intrede.
Ik schrijf je wel zeer onsamenhangend, niet waar, Nand? Maar mocht je steeds uit mijn luttele brieftekst dit altijdkerende gevoel waarnemen hoezeer ik naar je verlang immer intenser en verhevener beide.
Ik zoen je goeie nacht voel je het koortsige gloeien van mijn hoofd?

Je Liefste

Maandag 13 november Nand 36ste brief

Gistel den 13.11.50.

Liefste,

Ik ben gisteravond als het ware dooreengeschud thuisgekomen. Na de schone heenreis door het zonnige herfstlandschap, het intiem glaasje in Asse en het studentikoos afscheid, moest ik, zoals telkens, de gruwzame terugtocht te midden van luidruchtige zondagvierders ondergaan. Wee mij ! Ik was gelukkig hier uit te stappen en langs nacht-zwarte wegen in weer en wind het open land te bereiken, en het eilandje van intimiteit (heel wat minder intiem nu jij er niet meer was) te betreden. Buiten woedde stormwind in de hoge bomen, onverschillig en angstwekkend als de machten van het leven die ons zo vijandig bejegenen, en die wij zo onophoudend moeten bevechten .. Jij bent niet meer  hier .. Ook mijn huisgenoten voelen het gemis. Jij vermag – als je eraan denkt je vlagen van overspanning uit den weg te gaan – bijzonder lief te zijn, en warmte en aanhankelijkheid uit te stralen. Mijn moeder, eenzame vrouw tussen twee eenzame, gesloten mannen, was zeer geroerd door je drie zoentjes, en spreekt er gedurig over ! .. Ik heb zoeven je jongste brief herlezen. “Zakelijk” is hij van toon en toch heb ik hem wellicht het liefst. Hij getuigt voor bezinning en een zelfkennis die je anders zelden laat blijken. Deze woorden zijn oprecht – en dát weet ik te waarderen. Ik geef mij er goed rekenschap van dat de gevangenis jou heeft vervormd. Maar daar is toch altijd middel tegen. Ik blijf geloven dat je geen zwakkelinge bent, noch een oppervlakkige ijdeltuit. Elke ietwat begenadigde mens kan tot op zekere hoogte meester worden over zijn karakter : dat wij veel pijnlijks met enige inspanning kunnen wegwerken, daarvan ben ik overtuigd. Wij moeten elkaar daarin helpen. Je begint, denk ik, nu te beseffen wat ik je destijds schreef: dat er moed en wil nodig is om gelukkig te zijn. Het geluk ligt ons, door een zonderlinge teerlingworp van het lot, binnen bereik, zonder een gebaar van onzen kant zullen wij het echter niet verwerven : het leven geeft niets voor niet, geluk wil aangegrepen worden. Alles wordt eenvoudig, het is waar, voor wie lief heeft, maar dan nog dient gekampt. Liefde is afstand doen. Eergisteren, als ik je vergeefs vroeg mij wat te laten rusten, had je toevallig een handschrift van mij in handen, een novelle die juist dit uitzicht in de liefde bezingt. Eigenlijk ben ik van Paulus’ bekende tekst uitgegaan: “liefde is mild, verduldig, zij zoekt zichzelve niet” enz. (1) Groot is, mijns erachtens (2) , deze liefde die zonder omhaal van woorden, overal en ten allen tijde merkbaar is. Een grote liefde is te lezen uit kleine attenties. Dit is, ik weet het een ideale voorstelling, maar idealen voeden ons op tot grotere volkomenheid, en ik wenste dat onze liefde zo volkomen mogelijk zou zijn – anders is het de moeite niet waard. Doch zij gerust, ik maak er je geen verwijt van dat je te “traag” in mijn wereld “intreedt”. Dat is heel normaal, gezien ik zeer naar binnen gekeerd ben, en glimlach om het dwaas gedoe der mensen. De moeilijkheden spruiten uit de onvolkomenheden in je opvoeding, en de gevangenis heeft jou zeker zo gekneusd en ontwricht dat je gemakkelijk je evenwicht verliest. Maar daar is uit jou iets goeds, iets heel goeds te maken en ik geloof dat het de moeite loont het te voltooien. Help mij, ik zal jou helpen, en wij zullen ervaren, zoals niemand voor ons, wàt liefde is.

Je Nand


(1) “Paulus’ bekende tekst”: Uit de eerste brief van de apostel Paulus aan de Korinthiërs: “De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan.” (1Kor. 13, 1-13)

(2) “mijns erachtens”: “naar mijn mening”

Dinsdagavond 14 november Sim 37ste brief

Dinsdagavond 14 nov. 1950.

Mijn lief! Mijn Tijdeloze!

Het grootste deel van deze regendag verdroomde ik bij het bedoomde glas van ons wagentje; achter het rusteloze ademhalen van de ruitenwisser lag het Kempische land moe en huiverig, maar in mij was je beeld stralend uit je brief van deze morgen en ik sprak met je de ganse weg door tot Turnhout en tot je oude pleisterplaats (Merksplas!) (1). Ik beantwoordde je brief  tot mezelve maar bleef haperen aan het eerste woord: Mijn Nand ! Mijn lief! Mijn tijdeloze! Mijn Heerlijke! Mijn begenadigde! Mijn Schepper! Mijn Ziener! Mijn verlangen geloof en vertrouwen! Synthese voor die wereld die ik betrachtte maar nooit alleen bereiken zou. Hoe zou ik je niet volgen. Wie zou er met jou niet de hoogten verwerven kunnen. Verdiende ik deze vlucht? Je weet hoe hard ze is met mij! En toch wil ik voor je zijn al wat je van mij verlangt. Ja, Nand ik ben niet overmoedig als ik je beaam en zeg: ik weet dat ik het kan dat we het geluk benaderen alleen reeds in het banen van de weg ernaar, dat het grote werk alleen van mij afhangt besefte ik deze jongste dagen en de herinnering aan mijn onhebbelijkheden is me een bittere en nijdige spoorslag in een hevig verlangen je plots naast me te voelen en je te tonen hoezeer ik tracht te zijn wat je van me wenst. Jij bent de eerste die aan het masker rukt en naar de vlekken wijst in mij ze onmeedoogend een voor een belicht. Ik zag me nooit zoals nu door jou. Ik dank je, want meer dan de geliefde, de vriend vermag. Jij laat me in jou herboren worden. Moge de Heer onze verheerlijkte liefde tot leven gedogen.
Met jouw beeld in mij zag ik, reed ik vandaag door de troosteloze wereld als rijkstbedeelde vrouw wie het geheim om het geluk steeds meer en meer ontsluierd wordt.
Dank je lieve ouders om het lange week-end en ook je nichtje.
Mag ik je “Anruf” verwachten liefst dan na acht uur. Ik stuur met dezelfde post “Karel XII” 2de deel! (2)
Ik wens je goede nacht dáar bij de schemerlamp en bij de heerlijke klank van de vulhaard (misschien vul je nog even het slanke glaasje!!)

Innig omhels ik je!

Je Liefste


(1) “Merksplas”: verwijzing naar de gevangenis van Merksplas waar Nand een tijd geïnterneerd was (1948-1949).

(2) “Karel XII” 2de deel:

Zaterdagavond 18 november Sim 38ste brief

Zaterdagavond, 10 uur!                                                                              

Lieve Nand!

Je telefoonoproep hing precies nog te zinderen in de kamer. Het was vijf voor zeven toen ik binnenkwam… en nog vergeefs gewacht. Wat is het zielig zo’n avond. Het verdriet me dat je vergeefs opbelde. Morgen ga ik juist naar de mis van kwart voor twaalf. Dus… indien je wandeling langs ’t station doelt?…

Innig omhels ik je, Nand.
Lieve groeten aan je familie!                    Je Liefste

Dinsdag 21 november Nand 39ste brief

Gistel, den 21.11.20.

Liefste,
Het heeft mij zo gegriefd je zo pijnlijk te horen hoesten dat ik mijn brief begin met enige praktische wenken. Ik weet dat je, eigenwillig als je bent, mijn aanbevelingen zeer vermoedelijk in den wind zult slaan, maar ik schrijf het toch omdat ik mij over je bezorgd maak. Ziehier ! Als je uitrijdt, houd den wagen op een gematigden temperatuur, en laat het venster even open. Als je volop verwarmt met gesloten raam, en dan ineens de koude lucht met volledig ópen raam binnenlaat, is dat voor je gevaarlijk. Na plotse en herhaalde afkoelingen kan je praktisch niet meer aan een verkoudheid ontsnappen. Houd je borst en je keel goed bedekt, bestendig als je buitengaat, en zet knopen aan je jas – dat slordig openfladderen is zeer onesthetisch, terzelfdertijd stelt het je telkens aan gevaarlijke afkoeling bloot. Adem zoveel mogelijk langs den neus. Snuit den neus gelijk de landloper, eerst de éne kant, dan de andere – Zo trompetten overspant de vliezen en bevordert opstopping. Als je in den wind loopt, houd dan den mond gesloten en hoest nooit, of althans zo weinig mogelijk. Drink als je op ronde bent van tijd tot tijd iets warms en eet véel en stevig. Ontkleed je, ten slotte, ’s avonds in een verwarmde kamer opdat je je lichaamstemperatuur niet verliest, en slaap met een wollen sjaaltje om den hals. Zo ! Daar heb je mijn raadgevingen, doe ermee wat je wil. Ik weet dat het niet veel baat jou raad te geven en dat je eerder geneigd bent het tegenovergestelde te doen; maar bedenk goed tot wat een slecht verzorgde verkoudheid leiden kan. Zij dus ten minste voorzichtig; en als je om mijn aanbevelingen lacht, denk erom dat een verkoudheid niemand mooier maakt! (cfr. Neusje van mijn liefje!) Het spijt mij in deze omstandigheden zoveel te meer dat ik niet meer naar Brussel kan komen om je van tijd tot tijd wat op het hart te drukken. Ik zei verleden maand dat er en mirakel moest gebeuren .. Het mirakel is niet gebeurd – zoals in dit tranendal te verwachten was, en nu zit ik hier zonder cent. Nu jij wegens het verzet van je familie (!) niet meer naar hier kunt komen, begint voor ons een moeilijke tijd. Je denkt dat het lang gescheiden zijn ons dichter bij elkaar zal brengen. Ik geloof het niet. Ik heb levenservaring genoeg om te weten dat dergelijke toestanden, tenzij men heel sterk zij, op den duur vervreemding scheppen. Er treedt moedeloosheid in, elk valt in zijn eigen wereld terug en haakt naar verstrooiing – vandaar wrijvingen, misverstanden, enz. Dat alles heb ik herhaaldelijk gezien, het is mij ook uit mijn persoonlijke ervaring en ondervinding overbekend. Het zal jou, in een wereld die van mijn geaardheid weinig of niets begrijpt, zeer moeilijk zijn om op mij afgestemd te blijven – te meer daar je gauw ontmoedigd bent en een stevige helpende hand behoeft .. Het is erg jammer, nu wij elkaar reeds zo dicht benaderd waren. Mij had het zeer verheugd dat je op mijn verlangen ingegaan was en mij naar Elewijt had gevoerd. Ik stelde tot mijn spijt vast, toen ik op den trein zat, dat ik een paar takjes sneeuwbessen uit den tuin van Rubens’ Steen vergeten had (1). Anders zouden die nu hier op mijn tafel in hun heldere witheid een boodschap van ons laatste samenzijn hebben gebracht. Voor mijn venster begint het reeds aardig te winteren. Het laatste loof wordt binnengehaald, een barse wind doet de bomen beven. Het is vreemd, ik gevoel in mij geen vrees, geen opstandigheid, doch een berusting. Ik heb de zekerheid dat alles goed is. Alles wordt geregeerd door een wil waartegen wij niets vermogen, en wil die zich om onze dierbaarste hunkeringen weinig betreurt .. En ik zeg met den Oosterling: Kismeth .. Het zij zo .. (2) Hou je kloek, Liefste mijn, boven pijn en ontgoocheling, boven de vreugde zelf. Wij zijn in dit grote raadselachtige bestaan, zo weinig meester over ons eigen lot. Maar sterk zijn is hoge wijsheid.
Nand


‘1) “Rubens’ Steen”: het Rubenskasteel te Elewijt bij Mechelen. Rubens woonde er van 1635 tot aan zijn dood in 1640. Elewijt is nu een deelgemeente van Zemst, waar ook Weerde toe behoort. In september 1951 zouden Nand en Sim daar een huurwoning betrekken en er hun leven samen doorbrengen. Nand was al in deze streek terechtgekomen tijdens zijn mobilisatie in 1939-1940. Zie de pagina “mobilisatie“.

(2) “Kismeth”: “het zij zo”, zie “Kismet“: “Meaning: 1. (Islam) the will of Allah. 2. Fate, destiny, one’s lot, implying fatalism, predestination.”

Woensdag 22 november Sim 40ste brief

(ed.: brief in potlood op achterkant prijslijst vd “Biscuiterie Van Loo”)

2 uur – 22/11/50

Lieve Nand,

De weg leidt naar Herentals, in een kille lucht maar daar is zon en wind!
Van morgen ontving ik je schrijven. Hoe kan ik je lieve raad in de wind slaan? Ik denk aan je door de weemoed of erover heen wil ik sterk zijn. Het is goed aan je te denken al doet het pijn je zo ver weg te weten. Ik herlas je brief. Ik zou bij je moeten zijn. Was je hier je zou genieten van de mastebomen en het land.
Wanneer ik vanavond thuiskom schrijf ik je welvoegelijker.
Je zal wellicht van uit Antwerpen de Elewijtbesjes hebben toegekregen?

Innige heidezoen
Je Liefste
_______________

Ik las ’n paar bladzijden uit “De Veerman en de Jonkvrouw” … “ik draag eveneens herinneringen mee van uren die niet wederkeren” ! (1)


(1) “De Veerman en de Jonkvrouw” : is een roman (1950) van Filip De Pillecyn.

“Ten tijde van keizerin Maria-Theresia wordt de mooie, sterke veerman begeerd door de onstuimige boerenmeid Anne-Marie, die om zijnentwille in de buurt van de overzet een betrekking heeft gezocht. Maar de liefde van de veerman gaat ook naar de slanke freule Leda de Hovel, die haar studies in Brussel heeft beeindigd en thans in haar geboortestreek bij de rivier wil wonen. Een dubbel misverstand vertroebelt en vertraagt de snelle toenadering tussen Leda en de veerman. Deze heeft zijn freule met een vreemde ritmeester zien rondtoeren, terwijl Leda op haar beurt de ongewilde getuige was van het afscheid tussen de veerman en Anne-Marie – en daaruit al even verkeerde conclusies trekt als haar geliefde het eerder deed in verband met haar rijtoertje!”

Zowel Nand als Sim kenden De Pillecyn persoonlijk, een contact dat terugging tot voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zie daarvoor het “interview met Sim (Deel 1).

Zaterdag 25 november Sim 41ste brief

Zaterdag, 25 Nov. 1950.
Lieve Nand,
Uit deze dagen treed ik stiller en steeds meer afwezig van wat me voor enkele maanden nog onmisbaar leek, elk uur dat we saam doorbrachten herleeft in mezelf er is nog zo weinig plaats voor wat niet “Jij” bent. Het is goed te denken te voelen hoe ik gans je beleven beaam. Zo weet ik reeds vooraf hoe jij denken zult over bepaalde personen, toestanden, omstandigheden. Ik betrap me op de inleiding mijner beoordeling: “Nand zou zeggen” of “Nand zou verlangen dat ik zo handel”. Ik weet dat jij groeit in mij meer dan je vermoeden kan, meer dan ikzelf wellicht besef. Het is goed met je saam te zijn ook tussen de mensen, en te weten hoe intens je naar binnen leeft en hoe weinig ikzelf vroeger van het leven en de mensen verwachtte. Jij leert me veeleisend worden voor wat dit leven ons schoons en goeds heeft weggelegd. Ik schreef je ooit hoe ik je “weerbeeld” wou zijn, in deze zin dat je klaar in me ziet wat je verheugen kan, niets dan verblijdende klaarheid wanneer mijn onbegrijpelijke onhebbelijkheden zijn weggeëbd. Ik weet hoe het je pijnigde..
Ik herlees je brief. Je raadgevingen brachten me baat, hoe zou ik ze in de wind slaan ! Zoals je me voorhoudt wil ik die sterkte verwerven die me bewuster maakt van het geluk. Ik zeg het goed, Nand: “bewustmaakt” Sinds onze ontmoeting werd ik opgenomen in de sfeer van dit geluk. Het geluk dat in ons bereik ligt. Aanzien we het geluk steeds als het bezit van een verleden tijd of van de dagen die nog komen moeten ?
De rimpelende sneeuwbessen staan nog in de huiskamer. Ook mij verheugde de reis naar Elewijt. Naast je te kunnen gaan daar in de windgloed van de avond. De al te spraakzame gids gaf een vreemd-romantische noot aan ons bezoek. Een schakel te meer in de extasenreeks van onze ontmoeting een snoer van vertrouwde herinneringen – Brugge – Damme – Gent – Elewijt..
Je hebt gelijk, Nand, geen afstand brengt ons dichter bij mekaar. Je kan het moeilijk een oorzaak van vervreemding noemen. Het is een lome weemoed die je plots overvalt en je niet loslaat vooral in de avond en die je overvalt en je niet loslaat omdat je opstandig wordt nu de dagen van vreugde en leven tot ons kwamen. We hebben toch het recht ze te bezitten. Er is geen pijn die sterker maakt, er is geen pijn die dieper helpt liefhebben. Mij maakt de vreugde en de verrukking sterk. Jij alleen kan deze beide me geven. Jij alleen begrijpt mijn hunkering, ik wil je eerlijk brengen wat je vreugde is. Om elke vraag hangt je naam of je woord. Deze namiddag kan ik niet herkennen zonder je te verwachten. Straks zal ik even de stad inlopen om deze brief te posten wanneer ik je anders levendig begroeten zou ! Ik zend je met dezelfde post het jongste werk van de Pillecyn (1). Je zal het lezen bij je haardvuur morgen. Kon ik er bij je toeven, bewust.
Je Liefste


(1) “jongste werk van de Pillecyn”: zie vorige brief.

Zondag 26 november Nand 42ste brief

Gistel, den 26.11.50

Liefste,
Zo-even als ik van ’t station terugkeerde, zonk de zon rood en “voortijdelijk-groot” in ’t geboomte weg. Het water waar ik een wijle had staan mijmeren, was helder en rimpelloos… Het was met deze bijna tijdloze stilte in mij dat ik thuis kwam. Ons telefoon gesprek was in een vreemd orgelpunt weggegleden: ik hoorde je moedeloos inhaken. Wat kan ik eraan veranderen? Jij bent de enige die komen kúnt en komt niet .. Meer kan ik niet doen dan wat ik deed. Alles wat ik had heb ik sedert 5 Oogst (*) met vreugde gegeven om bij jou te kunnen zijn. Ik heb geen penseel meer kunnen aanraken, de beelden die in mij om vorm en kleur riepen, heb ik nog vóór de geboorte gewurgd. Het laatste wat ik nog verwachtte, mijn honorarium voor de Streuvels-tekeningen zal met twee maanden vertraging worden uitgekeerd, daar ik gister vernam dat de uitgeefster twee maanden ziek was… (**) Kan ik het helpen dat het lot voor mij hard is? En ik weet genoeg van het leven om te beseffen dat een schoonzoon die geen zaad in ’t baksken brengt, niet veel geestdrift wekt. Meuten en machten hebben precies tegen mij samengezworen om mij eronder te krijgen. Maar ik wil hard zijn als zij, zij zullen mij niet horen janken! Lief, wij zullen sterk zijn en ons niet laten vermanen… Ik wil blijven als het water dat ik daareven zag: kalm en rimpelloos en den helen heuvel weerspiegelen, niets dan licht, zodat het spiegelbeeld schoner straalt dan het beeld zelf. Ik wil niet meer lijden, ik heb genoeg geleden. In de voorbije jaren heb ik mij in een bittere school geoefend en ben geworden tot een gepantserde. Ik buk niet meer voor de slagen, maar blijf rechtop staan en lach! Ik wist wat ons te wachten stond, nu de financiële middelen ontbreken om mekaar nog te ontmoeten. Dit is nog maar de aanvang. Daar staan ons nog veel donkere uren te wachten. Geluk? De goden (en de mensen!) zijn jaloers van ons geluk en doen wat zij kunnen om het te vergiftigen. Om elke zalige kus zenden zij ons eindeloze kwellingen. Kon ik hen treffen die jou dit verdriet  zonden en jou tengere, tere wezen doen bloeden, ik zou hen slaan zoals zij ons slaan, hen kwellen zoals zij ons kwellen. Maar wij staan klein en machteloos tegenover onzichtbare en eeuwige machten, of misschien maar tegenover een blind en dom toeval – wat nog erger is. Het baat niet “opstandig” te zijn… Dat put nog den weerstand uit, en loopt met onze krachten weg. Zingen moeten wij met Nietzsche: “Was mich nicht umbringt, macht mich stärker!“ (***). Jij schrijft mij dat wij „recht“ hebben op vreugde. Weet jij dan niet dat alle duistere machten lachen om dat begrip? Wat is hij die enkel “recht” kan doen gelden? In het leven haalt het alleen “macht”; en wij mogen ons gelukkig achten als wij wat scherven kunnen bemachtigen van de droombeelden die onze jeugd verblijden. Nicht raisonieren! (****) Wij hebben nog het onzeggelijk geluk naar elkaar te kunnen verlangen: hoevelen zijn aan dat stadium niet reddeloos voorbij? Wij kunnen nog dromen van elkaar en treuren om elk gescheiden-zijn… hoevelen die elkaar onwederroepelijk moe zijn, geven geen schatten om dàt nog eenmaal te kunnen beleven? Laten wij ons verblijden! Dan staan ons nog bedwelmende extases te wachten. Liefste wat is dit derven aan schoon bezit! Ik zoen je, mijn weke, warme verloofde: en hoe, en waar, dat mag Sint Joris weten !
Nand

P.S. Ik schrijf links en rechts naar de vergeetachtigen die beloofden een schilderij te komen halen. Ik deed ook een voorstel aan Apoth. Hoet. Het gezicht op de Vaart (in den hoek boven divan) zal hun wellicht interesseren.


(*) “5 oogst”: dag van de eerste ontmoeting met Sim op het tuinfeest te Sint-Martens-Latem

(**) “Streuvels -tekeningen”: Het betreft een heruitgave van Stijn Streuvels’ “De schoone en stichtende historie van Genoveva van Brabant” die in 1951 zal verschijnen. De eerste uitgave dateerde van 1919/1920.

Illustratie door Nand: Sigfried neemt afscheid van Genoveva en trekt ten strijde.”

De volledige reeks kan je vinden op de pagina “Voor Stijn Streuvels“.

(***) “was mich nicht umbringt”: citaat van Nietzsche “wat me niet ombrengt maakt me sterker”. Uit “Götzen Dämmerung” (1888), het hoofdstuk met aforismen “Sprüche und Pfeile”.

(****) “Nicht raisonieren”: citaat uit het laatste gedicht van Albrecht Rodenbach Macte Animo” (= ‘geprezen zij uw moed“) laatste strofe:

‘Gij die vandaag den hemel kuischt van vuiler dampen rotheid,
O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u vurige godheid!
Mijn zonnig land… mijn verten… mijn jong leven… Kameraad,
nicht raisonieren… weer u scherp en eind als een soldaat!’

Zondagnamiddag 26 november Sim 43ste brief

Zondagnamiddag, 26 nov. 1950.

Mijn lieve Nand,

De ganse dag verlangde ik naar dit telefoongesprek. Nu is de kille nevellucht helemaal in de kamer gedrongen. Wij zijn beiden zeer ver en zeer eenzaam. Ik merkte het aan je en het deed pijn, onzeggelijk. Nooit voelde ik deze eenzaamheid zo adem benemend, nog niet in de gevangeniscel waar een gemis als vanzelfsprekend aan die tijd gebonden was. De dag vandaag had anders kunnen zijn. Waarom is het lot ons weigerig gezind. Jij hebt de berusting aangevoeld schreef je mij, Nand. Waarom kan ik niet saam met je die berusting aanvaarden. Het is vreselijk dit telefoongesprek na een weeklange scheiding. Ik rafel elk woord van je uit, het was de hoorbare-gevoelige straal in deze grauwe kille dag. Bij je was het licht van de zonnige herfstdag. Hier ligt de stad besloten in een strenge mistige wasem. Straks ben ik even gaan mijmeren in de Dominikanenkerk (1), over de zondags hoofden brandden de vensterramen in een besloten gloed. Het was goed steeds aan je te denken, alleen. Ik kan het zeer moeilijk hier bij me thuis dit concentreren. Er is het altijddurend gesprek der huisgenoten over de jongste familiegebeurtenissen. Jouw afwezigheid kan ik niet vullen. In de boekenkast heb ik doelloos wat geordend, ik las je brieven door alle, toen je opbelde. Je laatste belofte dat je me zaterdagavond stipt te zeven uur weer “telefonisch” zou bereiken, brak het lichte herfstdraadje waarmede ik dit week-end  “verstandig” had aanvaard. Daarom moet ik je ogenblikkelijk kunnen schrijven, Nand, ik weet dat ik het je kan zeggen en dat je weten mag hoe zwak ik ben voor die “sterkte die hoge wijsheid is”. Dit is geen eenzaamheid die vruchtbaar is en rijp laat overwegen. Ik voel me nauw verbonden met de eerste dagen onzer ontmoeting, dit gevoel van onrust en niet te omschrijven geluk om het oproepen van je beeld. Het klein meisjesachtige piekeren om je laatste schrijven. Hoe kan je met een enkel gebaar me rustig maken, Nand. Het volgend week-end moet het “fern” gesprek overbodig worden, ik kom naar je toe, zo kan je tegen de 10e naar hier overstomen. Ik doe best dus weer vrijdagavond van uit Antwerpen af te rijden. Uur en plaats kan jij zelf bepalen…  Ik weet dat de wereld waaruit ik naar je toe kwam zoals je me zegt, zeer bevreemdend voor je is, ik wist het zelfs op de zomeravond aan de Leie, mijn geest heb je er uit bevrijd, onwennig beweeg ik nog in deze wereld waaraan ik vooralsnog de tol betaal dezer bevrijding. Wanneer de huisgenoten me naïef verwijten “Je bent anders geworden” dan ben ik er fier om. Dat “anders” kreeg ik van je, en wat ik van jou als “mijn” verkrijg, is wat ik diepst verlang omdat het ons gemeenschappelijk bezit wordt. Wat ligt nog daarbuiten? – Jij schreef me ooit uit Oostende “Is het heimwee niet even schoon als de reis”… Kon ik nu mijn heimwee in de reis naar je toe steeds milderen, geloof me je zou me verwachten door de mistklippen van deze avond. We zouden zwijgen over elke vreugde en elke pijn, maar beiden weten wat dat het goed is saam te zijn. Ik weet dat de komende dagen ons dit voorbehouden. De gedachte hieraan maakt me rustig. Goën avond, Nand, ik zoen je zo innig, noem me
Je Liefste


(1) “Dominicanenkerk”: kerk van Onze-Lieve-Vrouw-van-de-Rozenkrans aan de Renaissancelaan in Brussel:

 

Dinsdag 28 november Nand Prent “The Concert”

Prentkaart: Terborch, Gerard (1617-1681) “The Concert”

Dinsdag 15u. 28.11.50.

Liefste,
Dat je naar Gistel komt stemt mij dankbaar: je zal hier van harte welkom zijn. Wil je evenwel hoeden voor moeilijkheden met je familie… zou het niet aan te raden zijn dat je kwam met den trein? Dan kon je bij ons blijven tot zeven uur dertig den zondagavond. En moet jij den zaterdag morgen niet bij van Loo (1) zijn? Ik had niet graag dat je je werk verwaarloost – mocht jij je werk verbeuren dan ware onze toestand nog .. hachelijker!.. Is dit alles in orde dan treed ik je vrijdagavond tegemoet. 18u? In ’t station? Dan kan je meteen telefoneren. (wat ik óók nog doe, Donderdag te 19u nr 349762)

Nand


(1) “van Loo”: de firma waarvoor Sim werkt.

Maandag 4 december Nand 44ste brief

Gistel den 4.12.50

Liefste,
Zoeven heb ik, bij een schoon Bach-concert, mijn veerman (1) in potlood op het witte doek “gesmeten”. Heerlijk is dat, weerom eens voor een maagdelijk wit doek te kunnen zitten, en in spannende lijnen, vormen “uit het niet” te mogen oproepen! Kon ik zo leven dat het mij, ten minste bijwijlen gegund werd mijn verbeeldingen uit te beelden .. of zal ik, omwille van den brode mij, zoals zovelen, in tamme burgerlijkheid dienen te begraven? Nog nooit heb ik zo naar een dag verlangd als naar volgende Zaterdag : misschien worde dát de stap naar financiële onafhankelijkheid?. Ik begin evenwel, geleerd door vele ontgoochelingen, met niet al te veel van het aanstaande onderhoud te verwachten: een behoorlijke broodwinning zal het alvast niet zijn. In elk geval, het doek waaraan ik zoeven begon heeft zo’n bizondere “geur”. Het werd mij inderdaad geschonken door mijn “verloofde” – en als ik de verf uit de glimmende malse tube zal persen om op het palet door elkaar te mengen, dan zal het mij lijken alsof ik iets van haar heimelijkste levens-essentie mede zal open strijken. Mooi dat je eraan gedacht hebt mijn verjaardag op die wijze te vieren. Zo groeit dag voor dag de gemeenschap tussen ons. Ik hoop, nee, ik vertrouw, dat je eenmaal in spontane vrouwelijke aandrift het woord en het gebaar zult vinden die in mij vreemde en nooit-gekende akkoorden opwekken. Eigenlijk valt het nog goed mee dat je De Pillecijn’s boek (2) hebt opgestuurd – daaruit is mij ten slotte het beeld van de veerman opgerezen ! Zie je hoe jij mij kunt “voeden”? hoe jij actief aan mijn werk kunt deel hebben, ja de vonk slaan waaruit de vondst als een schoon vuurwerk openspettert? Zo hoort het te zijn. Je begint, ik bemerk het meer en meer – tot het wezen van het liefde-begrip te peilen. Liefde is niet een zaak van het gevoel alleen, geen gemoedsbeweging die aan geslachtelijke verkeer genoeg heeft (voor de meesten is het echter zo). Bleef het zo dan ware de mens niet van het dier te onderscheiden. Ware liefde is veeleisend. Zij vergt tucht, in-spanning, zelfbedwang. Lief hebben is de beminde dienen. Waar dit van beide zijden begrepen .. en toegepast wordt, kan het huwelijk niet mislukken. Ik meen echter dat het huwelijk van den kunstenaar een meer ingewikkelde aangelegenheid is, dan als het bv. een bediende of een kruidenier geldt. De vrouw van den dichter, de schilder, den musicus, neemt deel aan diens scheppende activiteit en draag ertoe bij om deze te oriënteren en uit te diepen. De vrouw van Zola (3) is daarvan een treffend bewijs. Een grote en kiese taak is voor jou weggelegd. Je hebt een schone en rijke natuur. Alleen is zij als een bloemenhof waarin allerlei onkruid woekert. Doch het is een bodem waar zeldzame bloesems leefbaar zijn, en als een geduldige hovenier, als de vlasser op zijn schilderij, zal ik jou verzorgen tot je jezelf niet meer herkent. (Is dit al niet een beetje het geval?) Het verheugt mij dat je in zake schilderkunst al heel wat meer inzicht hebt gekregen. Je bent, geloof ik, er niet aan gewoon in schilderkunstige termen te denken; je dringt niet gemakkelijk in een plastisch gegeven binnen. Doch dit vergt, zoals alle zaken inwijding en aanpassing – ofschoon ook, en in grote mate, intuïtie. Daar kwamen hier eens twee nonnen om te bedelen. Zij werden door mijn moeder (natuurlijk) in mijn studio binnengeloodst terwijl ik zat te werken. Toevallig had ik juist den “Kristus van het Steen” (4) af. De éne zei met droge stem: “Staat die Kristus dan in het water?” .. en “Staat die Kristus in Antwerpen ook zo scheef?” .. De andere keerde naar mij met twee stralende ogen, en herhaalde maar steeds: “Het is of er licht uit straalt..”. De eerste, waanwijs was blijven haperen aan de oppervlakte, de tweede was tot de kern zelf van de voorstelling doorgedrongen, ineens en onmiddellijk en het geziene maakte haar gelukkig. Het was voor mij een schoon moment. Alles wat de kunstenaar schept, schept hij uit zijn hartebloed: éen blik waaruit gelóven straalt vergoedt hem voor veel eenzaamheid.
Ik bel je Donderdagavond op, te 19u.
Nand.


(1) Het schilderij “De Veerman” door Nand (waarschijnlijk niet de versie waar hij het hier over heeft)

(2) “De Pillecyns boek”: “De Veerman en de Jonkvrouw”, zie brief nr 40.

(3). “de vrouw van Zola”: De schrijver Emile Zola was getrouwd met Alexandrine Meley. Waarschijnlijk doelt Nand hier op het feit dat zij (voor haar huwelijk met Zola) model was voor het schilderij van Edouard Monet “Le déjeuner sur l’herbe“. Zij is de vrouw die in de achtergrond zich in de vijver baadt:

Het echtpaar Zola bleef kinderloos, maar Zola verwekte wel twee kinderen bij zijn maitresse Jeanne Rozerot, zij was toen 21, hij 48. Dit leidde tot heel wat spanningen, maar na het overlijden van haar man zorgde Alexandrine er wel voor dat zijn vaderschap officieel erkend werd.

(4) “Kristus aan het Steen”: het is onbekend of het schilderij verkocht werd, het is i.i.g. niet in familiebezit en er bestaat geen afbeelding van.

 

Dinsdagavond 12 december Sim 45ste brief

(nvdr: Nand verjaart op 14 december)

Dinsdagavond 12/12/50

Veerman mijn (1) !

Ik heb gewacht tot iedereen ter ruste was om met jou te komen spreken, met jou alleen. Je weet anders hoe moeilijk het hier is eens rustig te worden en de stilte hoorbaar te maken (o ! kleine warande n° 22 ! ) (2) vooral nu het huis een bedrijvige ziekenzaal werd (3).  Geloof me dat deze omstandigheid me ook vorige week belette je uitvoerig te schrijven of zeer onsamenhangend alleszins – Hoe verlang ik naar een eigen huis vooral deze dagen voel ik dit trachten dubbel aan. Was het omdat ik het me nu eenmaal zó overmoedig in het hoofd had gesteld dat deze Kerstmis “ons” zou zijn. Het is nodig dat we dromen, kinderlijk naïef. Soms en één na één de omstandigheden verwerken die ons neerhalen en ontmoedigen willen. Maar steeds treed je naar me toe en leeft in mij gelijk het durend godslampje de extase van jouw aanwezigheid. Soms stijgt de vlam zeer hoog onwezenlijk gelijk vanavond als het rustig wordt in mij, om mij en het besef bijna tastbaar wordt het wonder dat ik meer dan vijf maanden reeds in mijn bezit weet en dat mij losrukt uit de troosteloze leegte naar de rijke eenzaamheid van jou. Het is goed er aan te denken. Ik mocht je zeer dicht benaderen en al ontstelt me soms deze diepte in het besef van eigen onafhankelijkheid aan wereld en mensen, het leert me klaarder zien op den weg naar jou toe, Nand!
Ik draag reeds het beeld van de veerman (1) met me mee, ik vermoed de lijnen en kleuren zoals jij ze me voorhield en zoals ik ze in je werk steeds opnieuw zal ontdekken. De veerman en de veerboot met het stoere aardsonttogen gelaat stroomafwaarts gekeerd naar de vrije zee vanwaar hij kwam waarheen hij wil al blijft hij de veerman bij het veer met dit verlangen en zijn grenzeloze eenzaamheid, die niemand vermag te peilen.
“Ik heb noch vrouw noch vrienden, zoon noch meid,
om mij is nood en heilige eenzaamheid” (4)
Ik hoor jouw lied, Nand, Veerman mijn!; er is een vreugde naast de pijn gerezen, mocht ik je steeds beter, steeds volkomener benaderen en de nood kunnen milderen om jou. Je weet hoe ik je liefheb. Bij een jarig zijn horen vrome en heilzame wensen. Mocht dit mijn begenadigde wens zijn !
Ik zoen je zeer innig, Kon ik bij jou zijn !

Je Liefste


(1) “Veerman”: zie vorige brief

(2) “Kleine Warande n° 22”: het huis in Gistel waar Nand woont.

(3) “ziekenzaal”: omwille van de ziekte van Sims vader. Hij zou overlijden op 9 oktober 1951, slechts een tiental dagen na het huwelijk van Nand en Sim.

(4) Het citaat komt uit Nands gedicht “Bij Rembrandt’s ‘Man met de helm'”, opgenomen in de bundel “De Gouden Helm”, herfst 1951. Evenals alle gedichten uit deze bundel werd ook dit gedicht door Nand geschreven in gevangenschap:

“Duister de wand en duister mijn gewaad,
duister mijn blik, en duister mijn gelaat.

Ik leef verborgen en blijf onbekend,
ik ben de stilte en diep gepeins gewend.

Ik heb noch vrouw noch vrienden, zoon noch meid,
om mij is nood en heilige eenzaamheid.

De wereld blijft mij vreemd en schemert vaag:
veel schoner is de wereld die ik draag.

En rein in ’t duister, groot van gouden licht,
gloeit op mijn hoofd, hoog opgericht,

De helm, geklonken aan een kloeke rand,
een stormhoed waarop vurig loofwerk brandt.

Daarboven, fonkelend in ’t verneveld ruim,
de trotse rilling van een hoofse pluim.”

Manuscript van het gedicht uit Nands poëziedagboek in gevangenschap (25/2/1948 – onder de datum: “Cel 34. Bezoekdag. Vriesweer. Heldere zon!“):

Pas in 1985 werd aangetoond dat het bewuste schilderij niet van Rembrandt was, maar van een navolger:

Verder op deze pagina’s:

Links: het slot van het gedicht “Peter De Grote stervend” (25/2/48/ Cel 34)

Rechts in hoofdletters “SHOP”, een tekstfragment in het Engels, met een zeer gedetailleerde beschrijving van wat in de “shop” wordt tentoongesteld. Het fragment komt uit de roman “Kim” van Rudyard Kipling (1902). Opmerkelijk dat Nand dit noteerde, misschien als een geheugensteun voor latere gedichten :

(p.187)
[The black verandah of the shop was built out over the sheer hillside, and they looked down into their neighbours’ chimney-pots, as is the custom of Simla. But even more than the purely Persian meal cooked by Lurgan Sahib with his own hands, the shop fascinated Kim. The Lahore Museum was larger, but here were more wonders—] ghost-daggers and prayer-wheels from Tibet; turquoise and raw amber necklaces; green jade bangles; curiously packed incense-sticks in jars crusted over with raw garnets; the devil-masks of overnight and a wall full of peacock-blue draperies; gilt figures of Buddha, and little portable altars of lacquer; Russian samovars with turquoises on the lid; egg-shell china sets in quaint octagonal cane boxes; yellow ivory crucifixes—from Japan of all places in the world, so Lurgan Sahib said; carpets in dusty bales, smelling atrociously, pushed back behind torn and rotten screens of geometrical work; Persian water-jugs for the hands after meals; dull copper incense-burners neither Chinese nor Persian, with friezes of fantastic devils running round them; tarnished silver belts that knotted like raw hide; hair-pins of jade, ivory, and plasma; arms of all sorts and kinds, (enz.) [and a thousand other oddments were cased or piled, or merely thrown into the room, leaving a clear space only round the rickety deal table, where Lurgan Sahib worked.]
(p. 193)
‘Hear my count,’ the child burst in, trilling with laughter. ‘First, are two flawed sapphires—one of two ruttees and one of four as I should judge. The four-ruttee sapphire is chipped at the edge. There is one Turkestan turquoise, plain with green veins, and there are two inscribed—one with a Name of God in gilt, and the other being cracked across, for it came out of an old ring, I cannot read. We have now the five blue stones. Four flawed emeralds there are, but one is drilled in two places, and one is a little carven——’
‘Their weight?’ said Lurgan Sahib impassively.
‘Three—five—five and four ruttees as I judge it. There is one piece of old greenish amber, and a cheap cut topaz from Europe. There is] one ruby of Burma, of two ruttees, without a flaw, and there is a ballas ruby, flawed, of two ruttees. There is a carved ivory from China representing a rat sucking an egg; and there is last—ah ha!—a ball of crystal as big as a bean set in a gold leaf.’

Maandagmorgen 18 december Nand 46ste brief

Gistel den 18.12.50.

Liefste,
Het is maandag morgen. Ik heb zoeven den kachel weer aangemaakt – het is hier nog koud, overigens voel ik te goed dat mijn gast nog niet “vrij” is. En je zult wellicht bij ervaring weten dat artistiek werk een serenen geest veronderstelt. En altijd weer zie ik voor mij jou beeld : stralende ogen, wangen helder rood (nu van stromend jong bloed .. ) Mooi was het, ons uitstapje door den sneeuwstorm in het winters bos ! Ik weet thans dat het een belevenis was die tot de heel zeldzame behoort. De vroede burgers achter hun kachels zullen ons wel medelijdend bejegenen .. maar die weten ook niets van de plotse vervoerenden lust naar avontuur en ongewoon beleven die ons heerlijk buiten den tredmolen van het alledaags bestaan verheft. Niet dikwijls, zelfs in mijn ietwat bohémienbestaan heb ik iets dergelijks meegemaakt. Die vreemde, witte stilte, en dan ineens suizend, voortijdelijke wind en ijzige sneeuw op het gelaat, met nu en dan een donkere reuzengestalte vreemd en onwezenlijk opdoemend .. dan de witte muren van de abdij, oase van rust en landelijke gezelligheid met het geurend, zwartgerookt haardvuur tot welkom .. Wàt hebben wij sedert 5 oogst beleefd dat ons zo dicht bij elkaar kon brengen ? Je was mij zeer nabij. Met verklaringen en grote woorden ben ik – dat weet je – niet zeer vrijgevig. Liefde doet haar aanwezigheid eerst volledig door daden vermoeden. Maar dit heb ik gister zo hevig en zeker aangevoeld : dat jij de eerste vrouw bent met wie ik van ganser harte in de intimiteit van een eigen huiskring wens samen te leven. Jij bent ook de eerste die mij met zoveel goeden wil te gemoet treedt : jou gevoel voor mij is zo oprecht en totaal, dus zuiver, dat het mij steeds opnieuw ontroert. Konden eerstdaags de tranen van weemoed die ik in je ogen zag eerlang tot vreugdetranen worden ! Werd het ons maar spoedig gegund, in één zielegemeenschap vóór een intieme haard gezeten, ons eigen bestaantje aan te vatten, zodat het schoon worde als een kostbaar kunstwerk!.. Vreemd, juist op dit ogenblik, trekt het logge wolkendek weg, en achter de bomen duikt een broze blauwe lucht op. De sneeuw schijnt wonderbaarlijk helder, en weerkaatst een haast onaardse licht in de kamer – een toeval is ‘t, maar de onverwachte opklaring maakt mijn geest wat lichter. Liefste mijn, wij hebben elkander lief : is dit niet een groot geluk? Maar dat is slechts een vetrekpunt : wij moeten nog leven. Deze liefde dienen wij nog te verwerkelijken, uit te diepen, en eraan gestalte en vorm te geven. Wat zal het goed zijn ons aan deze taak te wijden !..
Ik hoop dat je zondagavond goed thuisgeraakt bent? En geen schadelijke gevolgen van onzen waagtocht te betreuren hebt? Ik heb niet veel geluk gehad. De trein had haast een uur vertraging. Mijn ouders gingen al naar bed, als ik hier aanklopte (onder een plassenden regen!) Een heet voetbad heeft mijn verkleumde pikkels opgewarmd. Thee en een flink stuk spek verwarmden mijn binnenste. Doch het was mij heel den tijd of er mij nog iets ontbrak .. Het bleek niets anders te zijn dan mijn allerliefste .. Ik had den indruk die zo ongeveer Adam moet gehad hebben toen hij vaststelde dat hij een rib kwijt was : ik had een stuk van mezelf verloren en ondervond een onbehaaglijk gevoel van ontbering. O mijn lieve ribbetje mijn, daar is een plaatsje hier dicht bij mijn hart, waar jij thuishoort, en bij elke klop word ik gewaar dat daar een leegte is ! En nu ga ik aan ’t werk – en vergeet deze keer het zoentje niet : vlak op je malse mond, koel van wind en sneeuw.
Je Nand

Bemerk de “je”.

Dinsdag 19 december Sim 47ste brief

Dinsdag /19/12/50

Geliefde Nand !
Vanmorgen verraste me je heerlijke brief ! Toen ik het wagentje naar de werkdienst gebracht had ben ik in het terugkeren een eind langs de laan opgelopen daár waar de sneeuw maar koppig wijken wil en mij nog het visioen weerkaatst van sneeuwtartende zondagskinderen. Een blijde boodschap was me je te schrijven, waarom voelde ik plots weer zeer duidelijk onze gemeenschap aan jong-spontaan als in de bekentenis der volle zomerdagen?
Toen ik gisteren langs de besneeuwde buiten wereld “slenterde” was er weinig fantazie toe nodig “ons” huizeke te ontwaren met de kleine kloosterramen over de vlakke stilte. De vreemde stilte – Ook in mij was ze overgegroeid en ik weet nog niet waar de weemoed of de ontroering die stilte in mij beroert, maar het is een vreemde wisselwerking. Het verheugde me zo dat je onverwacht voor dit week-end naar me toe kwam. Jij weet hoe zielig kleine omstandigheden ons onophoudend vijandig schier achterna zetten. Ik weet, Nand mijn, dat ik nog een lange weg heb af te leggen naar je toe. Het is mijn vurigst verlangen een levenlang deze weg dagelijks steeds schoner en dieper te kunnen ontdekken. Het is mijn geluk dat het mij gegund werd dit te mogen doen, en hiervan bewust te worden dit gebeuren bewust te beleven is dit niet gelukkig zijn? Dat we zondagnamiddag een der zeldzame volledige extasen doormaakten heb ik zeer duidelijk aangevoeld. Het verheugt me dat we gisteren in éénzelfde gedachtensfeer, spijts de ruimte, ons zó dicht benaderden.
Toen ik zondagavond “regelrecht!” naar huis kwam waren de mensjes hier zeér luidruchtig omringd met al té ijverige ziekenbezoekers. Naast de iets of wat vreemde gemoedsgesteltenis die je ongewone zondagse afreis me meegaf was het me een troost dat je je onvoorzien weer een “zielige” omstandigheid gespaard hadt. Ik stel vast dat ik in dergelijke ogenblikken jouw oordeel in mij voel groeien als het mijne! Kon er van jouw licht een weerschijn in mij overstralen zó gelijk de sneeuw het doet door de zonbeschenen raam van je studio. Ik verlang naar de komende kerstdagen is het voor mij niet als de nieuwgeboorte? Ook ik trok uit naar de glanzende ster ze wenkte me lang reeds weg van over de brabantse heuvelen naar de vlakke stilte van de geheimenisvolle zee. Voor mij blijft het wenkende sterrenbeeld staan boven het heiligdom van jou huis! Ik kom dus, Nand Mijn, naar je toe, langs de voorbereidende stilte met een garven rijke goede wil en een mild warm hart !
Wat is het zoet je zoen! – Wat is er schoner dan jou lief te hebben?
Wie is er gelukkiger door jou dan
Je Liefste !

Woensdag 27 december Nand 48ste brief

Gistel den 27.12.50

Liefste,
Het is hier stil, al te stil .. De sneeuw valt gestadig voor mijn venster neer : wij zijn ingesneeuwd .. En de witte, onwezenlijke wereld daarbuiten verhevigt mijn eenzaamheid. Want waar ik ook in deze warme muit rondkijk, ik vind in elken hoek de sporen waarlangs jij bent voorbijgegaan – het boek dat jij hebt opengeslagen ; den kerstboom dien jij versierde en de zwarte kaarspitjes die jij deed ontvlammen ; en, in ’t midden van de kamer, altijd manend tegen mijn schedel bonkend, den kerstkrans van eeuwig groen, kring zonder begin en zonder einde, waaraan jou rilde vingeren zó hebben gezwoegd. Jij bent nog hier, ergens in de buurt, in de zitkamer hiernaast ; en het is mij of jij plots weer zal binnentreden in je lange bebloemde huisjas, het haar strak en golvend zoals ik het gaarne heb .. Ja, het was onze “eerste” Kerstavond .. en ook “mijn” eerste Kerstavond. Zo heb ik dat nooit beleefd. Altijd was om mij de stilte van het alleen zijn, of de luidruchtigheid van velen die “in gemeenschap” vieren omdat zij te arm van geest zijn om “sfeer” te scheppen bij eigen haard. Liefste mijn wij zijn rijk. ’n Gezellig haardvuur, een kaarsje dat brandt, een kus – en eer wij het weten, is het middernacht en is de tijd al te vlug voorbij gevloden .. Wat zijn zij te beklagen die verloren hebben wat wij nog maar pas vinden ! Het is een grote genade het leven te ontdekken in een ogenblik dat wij er niet veel meer van verwachtten .. Het is een groot geluk te kunnen hopen eindelijk een bres te zullen slaan in de ringmuur van onze eenzaamheid, zodat de ziel eindlijk haar stilte hoort verbreken, een echo hoort van zichzelf. Een zekerheid is dit wel niet – jij zowel als ikzelf hebben niet meer de leeftijd om te geloven in wat zovelen wordt geweigerd. Wij hebben beiden te veel geleden om onbevangen te zijn. Maar juist daarom is elke vreugde zoveel te inniger, zoveel te verrassender. Wij schrijden niet van ontgoocheling, maar van geluk naar geluk, ontroerd en dankbaar zeggen wij : ook die wordt ons niet geweigerd. Wat mij echter bevreemd, is dat jij mij veel meer nabij bent hier te Gistel dan in jou eigen huiskring. Je ondergaat, als je hier aankomt, een echte gedaanteverandering. En mij gaat het zo, dat Brussel jou als het ware van mij vervreemdde. Daar is zoveel wat mij ginds van jou verwijdert – heel dat wereldje van vrienden en bekenden waarin ik tegen mijn zin wordt gesleept en waarin ik mijzelf en jou meteen verlies! – dat ik te Gistel onthutst en ontworteld aanland. Jij bent (en dat is geen indruk zonder meer) heel anders in de Roosevelstraat. Zelfs je gezicht, je ogen, je manier van spreken is anders. Daar heb je iets gepijnigds, iets onrustigs waarvoor ik schrik heb, hier heeft heel je verschijning een heldere en bekoorlijke glans .. Eigenlijk dient mij deze vaststelling te verblijden – mag ik er niet uit besluiten dat mijn levenskring jou opheft en bevrijdt? En dat ik jou vreugde ben? En jou vervulling? Hoed je voor hen die ons geluk benijden en jou van mij willen vervreemden. Nu ik geen geld meer heb om naar jou toe te komen, zullen zij nog wel eens toeslaan. Ik zoen je beide ogen opdat je klaar zou zien – en stuur je een sonnetje als aandenken aan onze eersten Kerstavond.

Dit is van ’t lieve jaar de liefste tijd,
als nachten lang zijn en zo kort de dagen,
sneeuwvlokken raadloos langs de ramen razen
en ieder woord door scheemring wordt gewijd.

Dan naakt het uur voor onze hoop bereid,
om huiverend een boud geluk te wagen,
om koen van liefde en leven te gewagen,
te dromen bij den dronk der innigheid.

Zie, de avond daalt, de stilte van te lande
ligt wit en eindloos in de kalme maan,
een koele ster komt voor ons venster staan.

Laat nu de kaarsjes op den kerstboom branden,
zodat hij gloeit en glinstert naast den haard
en in uw blik die klaar en kindlijk staart.

Je Nand

Donderdag 28 december Sim 49ste brief

Donderdag der Kerstweek ‘50

Lieve Nand,

In hoopvolle verwachting van je “oproep” morgenavond zend ik je reeds dit vooraf ! Ik heb het zeer lastig gehad hier terug te wennen na de voorbije “godendagen” – en zal ik het nog ooit hier kunnen nu ik weet wat het worden kan met jou.
Ik kom vanuit de provincie en liep ’n ver eind over de sneeuwlanen daar het wagentje veiligheidshalve in de garage staat !
Dank je, lieve Nand, om dit “ons” eerste Kerstfeest, ook je ouders zijn ontroerend goed voor mij !

Ik zoen je zeer innig

Je Liefste

Zaterdag 30 december Sim 50ste brief

Brussel, 30e December 1950.

Lieve Mijnheer en Mevrouw V.,

Wijl ik jullie mijn beste wensen voor dit nieuwe jaar toestuur lijkt het me aanwezig te zijn in de gezellig intieme huiskring der Kleine Warande, die me zo dierbaar werd deze laatste maanden.
Hoe zal ik jullie danken om dit geluk dat zó intens mijn deel werd, om de oprechte genegenheid die jullie mij betuigt?
Moge het ontluikende jaar mijn milde wensen aanvaarden. Dat het mij gegund zij, door je lieve zoon, jullie ook steeds inniger te benaderen. Ik weet hoe goed en heerlijk het is in jullie huiskring te worden opgenomen. De laatste Kerstdagen zullen mij immer ontroerend geheugen.
Lieve Mijnheer en Mevrouw V., mijn ouders, zuster en broer sluiten hunner wensen bij de mijne aan, door de verhalen van mijn Gistelsche reizen kennen ze jullie en houden al evenzeer van mijn tweede huiskring.

Zeer innig !

Jullie zeer genegen.

Woensdag 3 januari Nand 51ste brief

Gistel den 3.1.51

Liefste,
Mijn eerste brief in 1951 .. Alhoewel ik eerst niet van zin was te schrijven, vermits wij ons zaterdag a.s. terug zien, voel ik mij nog zó met je aanwezigheid verbonden dat ik niet weersta aan de aandrang om een van mijn laatste velletjes luxepapier uit mijn map op te diepen .. Moet ik zeggen dat ik je dankbaar ben voor het boek dat ik hier bij mijn thuiskomst vond? Dergelijke werken stel ik meer op prijs dan z.g. “belletrie”. Sagen en mythen zijn geen zuivere verbeeldingsweissen. Zij klimmen naar oeroude tijden op, naar de kindsheid van den mens, en ik gevoel mij, hoezeer ook met mijn tijd vergroeid, met den “voortijdelijken” mens innig verwant. Ik ben een primitief, hou van het cyclopische, en voel de natuur aan als een verbijsterend spel van wonderbare krachten, die als het ware een eigen persoonlijkheid bezitten. Ik leef “cosmisch”, en snijd uit mijn eigen leven weg wat het dreigt te versnipperen. Voor de uiterlijke schittering van hetgeen “carrière” heet, heb ik nooit iets gegeven. Mijn leven is geheel op innerlijke gaafheid gericht omdat ik mij nu eenmaal tot doel gesteld heb boven het leven uit te stijgen, iets te scheppen dat mij boven het vergankelijke en het tijdelijke verheft. Ik weet best hoe “overmoedig” zoiets moet klinken. Ook schrijf ik het niet neer met het gebaar van den trompetter die zijn bazuin nog even rondzwiert voor hij blaast. Bezinning en wereld-wijsheid hebben mij wat nuchterder gemaakt, maar in den grond heb ik niets van de levens-oriëntering uit mijn jonge jaren prijsgegeven. Mijn hele leven is niets anders dan de bekommernis of ik nog leven zal als ik eenmaal begin te vergaan .. Als ik een schoon gedicht geschreven heb dan kan ik om armoede, en lijden en eenzaamheid lachen. Zó voel ik mij in de spanning der eeuwige dingen opgenomen, dat ik de gedachte niet kan verdragen ooit eens te moeten versagen, te moeten verzaken, machteloos ten onder te gaan. Het is mij een onuitsprekelijke vreugde te kunnen hopen dat ik spijt het graf en ontbinding, nog zal staan in den drijf der tijden, vechtend, bevelend, lijdend,  éen lévende steen !
Versta je waarom ik niet kan opgaan in de holle en ijdele plichtplegingen van een “mondain” bestaan ? Hoe ik van mijzelf – en naar hen die in mijn bestaan betrokken zijn – streng ben, en streng moet zijn ? Daarom is het dat ik jou schone boek (dat je mij zo spontaan schonk .. ) als een heel kostbaar bezit in mijn handen neem, een boek zoals geen enkel ander boek ooit zal zijn. Het is immers jou bijdrage in mijn werk, het gebaar waardoor je mij bevestigt dat je actief in mijn leven treedt en aan den opbouw daarvan medehelpt – en dat is de wezenstaat van de vrouw. Help mij te leven, Liefste mijn, niet zoals de grote kudde van de naamlozen maar zó dat het de moeite waard is te leven. Help mij de platte en oppervlakkige burgerlijkheid te ontspringen : jij kunt mijn krachten vertiendubbelen indien je maar wil – en indien de grillige goden ons het niet àl te moeilijk maken. Ik kijk mijn vensterken uit en zie de aarde weer vet en glimmend na den weldoenden dooi .. spreeuwen en merels en koperwieken en kwikstaarten, ’t spartelt al druk door mekaar in de vochtige voren. Het doet deugd aan het hart zoiets te zijn. Liefste mijn, wij schrijven 1951, ons leven wordt goed en vruchtbaar. Laten wij in elkaar geloven, al het overige zal ons worden toegeworpen.
Ik zoen je op het klein en kinderlijk mondje.

JeNand

P.S. Ik moet je vanwege mijn ouders oprecht en hartelijk danken voor je lieve brief – een brief zoals jij er alleen schrijven kunt, en waarmee een schone en teere ontroering openbloeit.

Donderdagnamiddag 4 januari Sim 52ste brief

Donderdagnamiddag 4/1/51.

Lieve Nand,

Was het je brief die me door de troosteloze dooikilte naar huistoe dwong vanmiddag? Hij wachtte me bij mijn thuiskomst als n’innige verrassing ! Onwillekeurig voel ik me keren eens in het “eigen” huis “ons” huis waar jij zelf me wachten zult. Ik heb je zo onnoembaar lief, zo dat het me moeite kost het je te zeggen, het te verwoorden. Nu ik je brief doorlees en je plots bij me was zou je, jij kunt het alleen, het me aanzien. Je zou begrijpen waarom het stil wordt om mij. Nu ik steeds vrijer tot je toekom langs de weg die jij me voorhoudt, de waarde leer bepalen der mensen en dingen; het is een beleven naast je, dat me soms een droom gelijkt, die ogenblikken: jij ontdekt mijn afwezige blik en noemt mij : jou vreemd kind. Ik weet me hoog opgetild naast jou voor altijd – en toch is er de vrees, Nand, die aan elk geluksbesef grenst. Ik hoop dat ze meer en meer van me wijken zal, wanneer ik je dag voor dag bij me weet elk uur.
Ik ben blij dat het boek je lief is en dat het je helpen kan bij je werk. Wat is mijn bijdrage gering. Je weet wat ik al nog niet kopen zou indien …
Ook dat komt terecht. Het “deel” dat ons te beurt viel vergoed wel ons kommerend cijferen !
Morgen zal het een cyclus reeds zijn van vijf maanden sinds 5e Oogst! (1) Ik jubel om de weg die ik naar jou toe mocht afleggen, steeds meer ontdaan van alles en allen, wat jij niet bent, die me niet meer en dichter naar jou toe brengen mocht ik bij machte zijn de wezenstaak die jij mij voorhoudt volledig en gaaf te vervullen. Weet hoe ik in jou geloof. Hoe het voor mij gans natuurlijk en vanzelfsprekend wordt te handelen naar jouw geest en verlangen. Het is gemakkelijk schoon en goed te leven naast je, Nand, jij bent mijn Hogepriester ik treed jubelend de Tempel binnen van je eenzaamheid !
Ik sta naast je bij het raampje en kijk naar de eerste dooiwerking in dit nieuwe jaar. “Het seizoen zal vroeg intreden… het is een vroege Pasen”, zeiden de kliënten me vandaag. Het wordt me warm om ’t hart (een kliënte vroeg in de winkel naar een potje lentesoep,… en waarom glimlachte ik zeer ver en dromerig!). Lieve Nand ik verwijl nog even bij de heerlijke gezellige vulhaard om je goënnacht te zoenen, dan laat ik je keren in je mythen en sagenwereld … maar als de vogeltjes op de koehorens neerstrijken zoen ik je nog driemaal. Je zal niet boos zijn !!

Je vreemde kind noemt zich zeer trots

Je Liefste !


(1) “5de oogst”: 5 augustus 1950, dag van hun eerste echte ontmoeting op het tuinfeest.

Zaterdag 6 januari Gedicht Nand voor Sim

(nvdr: dit is een getypte bladzijde, met een gedicht van Nand dat hij op 3 januari schreef. Sim schreef er de opmerking tussen haakjes in potlood bij)

(Gedicht / gekregen avondfeest 6/1/51 Antwerpen / Sim)

In ’t witte woud dat van ons blijde dwalen
blauw in zijn sneeuw ’t geluidloos spoor bewaart,
betraden wij bij neevlig avonddalen
het kalme klooster (*) met een open haard.

’t Vuur kronkelde aan de zwart besmookte stenen
om ’t gloeiend hout in loom bewogen dans;
uw koele wang was door rood vuur beschenen,
’t danste in uw blik met goud-doortogen glans.

‘k Heb in mijn hand uw kille hand genomen ..
Het waaide vreemd in wit besneeuwde bomen,
de deemstring ginds was teer als porselein.

Wij zaten door een vroom gevoel bewogen
dat meer dan vreugde bindt : ’t zacht mededogen
met ’t eenzaam dagen van elkanders pijn.

3.1.51

Lâ mich wesen din,
unde wis du min.
(H.v.Veldeke) (**)


(*) “het kalme klooster”: Verwijzing naar hun bezoek aan het zgn “Rood Klooster”: “Het Rood Klooster of Rooklooster (Frans: Rouge Cloître; Latijn: Rubea vallis) was een augustijner priorij in het Zoniënwoud, nabij het dorp Oudergem (Brussel, België), die haar oorsprong kende in 1368 en in 1789 grotendeels werd afgebroken. Het domein is eigendom van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en werd in 1997-2007 heraangelegd.

(**) Uit “Minneliederen” van Heinric Van Veldeken (1150-1184): “IV Tristan moeste ane sinen danc“: “Laat mij U toebehoren / En gelive zelf de mijne te zijn”.

 

Dinsdag 9 januari Nand 53ste brief

Gistel den 9.1.51

Liefste,

Was het bij jullie ook zo’n schoon zonneweertje? Mijn studio was helder van zonneschijn. Ja, midwinter is voorbij. Van nu voort zie ik de zon opklimmen, altijd hoger, en zij neemt elken dag ons hart op haar bestijging mee. Eigenlijk is het Apollo (cfr jou boek) die in zijn gouden koets door de hemelruimten rijdt .. Mocht hij, patroon van de dichters, ons genadig zijn en ons verenigen eer hij ’s hemels hoogste tinnen heeft bereikt ! Tot nog toe heeft hij mij wel wat verzuimd. Het jeugdblad heeft nog niets overgedrukt, en mijn vriend Fred stuurde mij mijn novelle terug .. ze blijkt niet geschikt voor de lezers van “Het Volk”, daar zij te “hoog” is. Grappig hoe het iemand kan vergaan! Jaren geleden werd mijn werk als “massa-kunst” gekleineerd.. Nu poog ik naar “hun” zin te schrijven, en het is te “hoog”. Ik heb al dikwijls bemerkt dat als het ongeluk op iemands dak zit, het moeilijk van zijn nest op te schrikken is. Ik denk onwillekeurig aan Poe’s hallucinant vers: The Raven .. Altijd maar door krast de ongeluksvogel: “Nevermore”. .. (*) Maar ik gevoel mij door die herhaalde tegenslagen niet ontmoedigd .. Zijn wij niet gelukkig ? Kan enig materieel bezit ons gevoel voor elkaar verscherpen, verinnigen? Een beetje gescheiden zijn, een snuifje pijn is veeleer de specerij die elke kortstondige vreugde heftiger doet smaken, en liefde hoedt voor verzadiging. Herinner je mijn versje : “Wat zou zonder  pijn, onze liefde zijn?” (**) Ik bracht vandaag mijn tweeden gevangenisbundel “De Gouden Helm” in gereedheid voor den drukker .. en ik dacht erover na hoe deze vijf jaar mijn vers is ten goede gekomen. Het heeft nog dezelfde vaart als vroeger, maar is meer geworden dan het schaterend bazuingeschal dat mij mijn naam bezorgd heeft. Het is geworden als het geluid van een heel orkest waar alle gevoelens dooreenwoelen, nu eens innig en hoofs, dan weer weemoedig en vertwijfeld of uitdagend en vernietigend sarkastisch .. Wat hebben zij die dachten mij klein te krijgen, mij een dienst bewezen ! Wat hebben zij de registers op mijn poëtisch instrument vermenigvuldigd en verrijkt ! Nu eerst zullen zij met V. af te rekenen hebben. Nu zal men hem niet meer in naam van zijn politieke houding weg-schokschouderen. Nu eerst zal de echte afrekening beginnen. Zij schonken mij een wapen van adamant :  ik zal het gebruiken. En nu heb ik jou. Het is met een heimelijke rilling van vreugde dat ik vaststel hoe “onze” verzenbundel groeit. Niets is den dichter heerlijker dan een nieuw werk in zijn geest en op ’t papier te weten “rijpen”. Wellicht heb jij dat ook gevoeld, destijds, toen je nog schreef. En ik heb zelfkritiek genoeg om te weten dat “onze” versjes zeer zuiver zijn en helder als glas, geen wazige “literatuur” maar louter ontroering, fijn en echt. Het allerlaatste herlees ik vandaag nog eens : het is broos en doorzichtig – porselein, doch ook fonkeling van gloeiend vuur in een juweel. Liefste mijn, ik dank je nog meer omdat je het aandurft naast mij, stoeren en oppervlakkigheid-hatenden eenzaat, te willen leven .. ik dank je om de offers die je brengt opdat onze liefde schoon en harmonisch zou bloeien. Daar is moed toe nodig om zich van de middelmatigen af te keren, want buiten hun drukte ligt de eenzaamheid. Vrees niets, mijn Verloofde, je zult er niet alleen zijn : ik zal op je wachten, en jij zult mij in onuitsprekelijke vreugde vinden. Onze liefde zal jou honderdvoud vergoeden wat je ginds zult verliezen. Ik zoen je mond en den ring,
je Nand.

(*) Het gedicht “The Raven” van Edgar Allan Poe (1809-1849):

Eerste en laatste strofe

Once upon a midnight dreary, while I pondered, weak and weary,
Over many a quaint and curious volume of forgotten lore—
    While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping,
As of some one gently rapping, rapping at my chamber door.
“’Tis some visitor,” I muttered, “tapping at my chamber door—
            Only this and nothing more.”

And the Raven, never flitting, still is sitting, still is sitting
On the pallid bust of Pallas just above my chamber door;
    And his eyes have all the seeming of a demon’s that is dreaming,
    And the lamp-light o’er him streaming throws his shadow on the floor;
And my soul from out that shadow that lies floating on the floor
            Shall be lifted—nevermore!

Volledige versie op Poetry Foundation.

(**) “wat zou zonder pijn onze liefde zijn?”: uit het gedicht ‘Raratonga’ van Nand, geschreven in gevangenschap. Zie de pagina Raratonga

Vrijdagavond 12 januari Sim 54ste brief

Vrijdagavond 12/1/51

Lieve lieve Nand !

Wanneer het vrijdagavond wordt is de week der reisinspanningen voor mij voorbij. Nog wat schrijfwerk voor het firmarapport van zaterdagmorgen.. Deze keer zal er geen gelukkig-zalige overspanning heersen. Begrijp me Nand-lief als ik je komend weet dan moet ik me laten meeslepen met dat jagend gevoel in de verwachting der komende uren. Dat heb ik vorige week nog zeer duidelijk gevoeld toen ik meer dan een uur te vroeg naar het Zuid toereed. Het wordt een vreemd week-end voor me voor ons “Wat zou zonder pijn onze liefde zijn” ! (*)
Ja de zonnedag heeft me vandaag juichend begeleid. Ik heb zeer wilde liedjes gezongen in het wagentje zeer onsamenhangende volzinnen op een geimproviseerd wijzeke. Ik dacht op jou indien je dit “Belcanto” had beluisterd … en toch geloof ik dat je er alles van begrijpen zou. Ik had nood het de zon te verkonden de heendrijvende wolken de slierten jagende wagens langs me heen, de wereld mocht het horen hoe het er in me uitzag. Nand Jongen ik was zó rijk en gelukoverladen. Sinds gisteren kwam mijn aanstaande verbintenis ter sprake bij de Firma. Zekere van mijn “vrienden” of kennissen waren reeds stiekum naar mijn plaats gaan informeren bij Mr Van L. daar ik toch kortelings huwen zou ! Ik legde de situatie uiteen waarop mijn patroon mij absoluut niet ontslagen zou. Hij zegde me trouwens zeer tevreden te zijn over mijn werk. Je weet dat hij wellicht aanvaardbare redenen had kunnen opgeven om me te ontslagen : gebeurlijke werkonbekwaamheid b.v.b.
Je ziet dat deze voorname zijde onzer financies (momenteel!) alleszins stevig staat. Wellicht wordt die datum van mij nog niet zo voorbarig als jij meende op te merken ! Nand, Jongen, kon het waar zijn !
Ik bracht je werk bij de uitgeverij “Vink” ik zag hem niet persoonlijk maar overhandigde je werk aan zijn secretaris. Dat je novelle te “hoog” is kan ons op het eerste ogenblik misschien ontgoochelen om het onmiddellijke resultaat dat we van deze publicatie verwachtten; maar wat breekt het af aan de wezenlijke waarde van dit werk. Het is in die zin “succes” niet Jongen ?? Wist je hoe gelukkig ik ben zó dicht bij jou en je werk te mogen geloven te weten hoe het eens leven zal niet alleen voor ons beiden maar onsterfelijk in de komende tijden. Ik dank je jongen dat ik aan je werk mag deelnemen. Maak dat ik er steeds meer waardiger voor worde. Reeds mocht ik met jou gebieden betreden die ik buiten jou nooit had bereikt, hoe zou ik één ogenblik aarzelen naast jou dit leven te aanvaarden. Al kon ik het niet bepalen, voelde ik, wist ik met zekerheid bij onze vijfdeoogstontmoeting (**) dat jou wereld ook de mijne worden zou onverbreekbaar, heerlijk eenzaam! Niets heb ik verloren, Nand, alles mocht ik ontvangen. Wie zou er naast jou nog iets anders verlangen dat niet jouw beeld jouw zienswijze jouw leven is ?! Geloof, Nand, dat elke dag me nader brengt naar jou, hoe zal ik trachten je zó gelukkig te weten als ik zelf ben
Zeer innig zoen ik je vanavond voor het kleine raampje in je studio. Je Liefste


(*) Fragment uit Nands gedicht “Raratonga

(**) “vijfdeoogstontmoeting”: zie de pagina “Het Tuinfeest”

Maandag 22 januari Nand 55ste brief

Gistel den 22.1.51

Liefste,
Mijn kamer opruimend om de sporen van het week-end “uit te wissen”, vind ik hier het “Droomboek”, vergeten !. Onwillekeurig moest ik lachen .. je was er zó door geboeid. Moet ik het ding meebrengen? Je gelooft er toch niet aan? Waren wij bijgelovig dan hadden wij dit week-end reden gehad om zéer te vrezen .. Herinner je het vers uit het sonnetje dat ik je schonk over den ring? “Klare kleinood dat nooit de tijd zal tanen..” Vermetele woorden blijkbaar, die de schikgodinnen niet gaarne horen, want zie : mijn Liefste toont mij den bewusten ring, en de parel is weg .. Er gaapt een gat als een schedelholte waarin geen oog meer zit .. ik heb daarop heel den tijd zitten denken. Een vreemd samentreffen. Ik bezing den ring, verhef onze liefde als een dartele straal aan hoofsen band, enz .. en het klare kleinood is helaas, nog eer de eeuwigheid is aangevangen, (gelukkig niet reddeloos) “getaand” ! Een reden om voortaan bescheiden te zijn : het zijn de goden die eeuwigheid schenken, en zij zijn zeer gierig met hun gaven. En toch mogen wij hen dankbaar zijn : de ring is onttakeld, onze liefde staat ! Werkend voor mijn raampje (en hard ..) zag ik vandaag onze vriesganzen die in lange rijen uit het Zuiden terugkeerden. Zij vlogen in een grote “V” die kronkelde als een lange wimpel in den wind, de kustlijn langs, het Noord-Oosten in. Ik heb nog lang het Noorden in gestaard, als het ware opgeheven door een gevoel van schaduwloze berusting. Hoe heeft alles in de natuur zijn tijd. Wij hadden de ganzen naar ’t Zuiden zien vluchten voor de koude; nu keren zij naar het Noorden terug .. “de koude is voorbij” melden zij, “wij vrezen niet meer”. Gedreven door onnaspeurbare krachten, kiezen zij zonder falen den weg die hen naar hun “haardstede” terugvoert. Wat zijn wij doolaards daarnaast ! Hoe onzeker zijn onze schreden, hoe tasten wij als blinden door het leven, zoekend, strevend, struikelend, ons schier telkens vergissend .. Redeloos overmoedig enerzijds, dan weer vol vreze en levensangst anderzijds .. En vinden wij dan de oase van het geluk, hoe wordt alles vergiftigd door het vooruitzicht van mogelijk en dikwijls onafwendbaar gemis. Shakespeare heeft dat zo goed uitgedrukt in een van zijn sonnetten. Van zijn liefde schrijft hij : dat hij weent om het bezit van wat hij vreest te verliezen (*). Zijn wij te beklagen als, met heimwee naar hun zorgenlozen staat, wij de ganzen hun onfeilbaren weg zien volgen, gestuurd door een zekerheid die geen redeneren kent? Of te benijden? .. Het is geloof ik, heel eenvoudig de losprijs voor het mens-zijn. En hoe hoger en meer verfijnd mens men is, des te meer zal men worden verscheurd door de vele raadselen die ons omringen en het eigen hart met duisternis vullen .. Het is een grote genade te mogen zoeken, twijfelen, aarzelen, lijden. Het maakt elk ogenblik van het bestaan broos en kostbaar, de geest wordt een zeldzaam instrument dat zeer gevoelig en zeer gespannen, ook verbazend vreemde trillingen uitzendt, die alleen uitverkorenen begrijpen. Liefste laten wij de ganzen hun onbewuste zekerheden ! Wij zijn voor beters geboren. Met Goethes Prometheus zijn wij een geslacht geroepen om “zu leiden, zu weinen, zu geniessen, und zu freuen sich”. Wij zijn mensen, en hebben elkander lief. Wij horen bij de uitgelezenen die in de verborgenheden dringen, en de stemmen horen die den ingewijden worden voorbehouden. Zijn wij niet rijk, niet .. gelukkig?
Ik zoen je stil
je Nand

(*) Nand verwijst hier naar sonnet 64  van Shakespeare (zie laatste versregel):

When I have seen by Time’s fell hand defaced
The rich-proud cost of outworn buried age;
When sometime lofty towers I see down-ras’d,
And brass eternal slave to mortal rage;
When I have seen the hungry ocean gain
Advantage on the kingdom of the shore,
And the firm soil win of the wat’ry main,
Increasing store with loss, and loss with store;
When I have seen such interchange of state,
Or state itself confounded to decay;
Ruin hath taught me thus to ruminate –
That Time will come and take my love away.
This thought is as a death which cannot choose
But weep to have that which it fears to lose.

Vertaling door Willem Van der Vegt, 2008:

Zag ik hoe Tijd met woeste hand de sporen
Van rijk begraven trots heeft aangetast,
Ooit was die steenhoop een verheven toren,
Het brons is nu vervallen en bekrast,
Zag ik hoe hongerig de oceaan
Terrein veroverde op koning strand,
Maar elders zijn gebied weer af moest staan,
Groei in verlies, verlies in groei ontvangt,
Zag ik naar deze wisseling van status,
Naar status zelf, vervallen en verdwenen,
Gaf me dat wel te denken wat het waard is:
Want Tijd zal komen om mijn lief te nemen.
Ik sterf bij dat idee, heb niets te kiezen
En huil om wat ik heb maar moet verliezen.

(**) ” Goethe’s Prometheus”: Hymne van Goethe (1749-1932) uit zijn “Sturm und Drang”-tijd (geschreven rond 1772-1774, hij was toen vooraan in de twintig). Nands citaat is te lezen aan het slot.

(achtergrondinformatie over deze hymne zie: bespreking in het Engels of in het Duits)

Tekst:

(Späte Fassung)

Bedecke deinen Himmel, Zeus,
Mit Wolkendunst,
Und übe, dem Knaben gleich,
Der Disteln köpft,
An Eichen dich und Bergeshöhn;
Mußt mir meine Erde
Doch lassen stehn,
Und meine Hütte, die du nicht gebaut,
Und meinen Herd,
Um dessen Gluth
Du mich beneidest.
Ich kenne nichts Aermeres
Unter der Sonn’, als euch, Götter!
Ihr nähret kümmerlich
Von Opfersteuern
Und Gebetshauch
Eure Majestät,
Und darbtet, wären
Nicht Kinder und Bettler
Hoffnungsvolle Thoren.
Da ich ein Kind war,
Nicht wußte wo aus noch ein,
Kehrt’ ich mein verirrtes Auge
Zur Sonne, als wenn drüber wär’
Ein Ohr, zu hören meine Klage,
Ein Herz, wie mein’s,
Sich des Bedrängten zu erbarmen.
Wer half mir
Wider der Titanen Uebermuth?
Wer rettete vom Tode mich,
Von Sklaverey?
Hast du nicht alles selbst vollendet,
Heilig glühend Herz?
Und glühtest jung und gut,
Betrogen, Rettungsdank
Dem Schlafenden da droben?
Ich dich ehren? Wofür?
Hast du die Schmerzen gelindert
Je des Beladenen?
Hast du die Thränen gestillet
Je des Geängsteten?
Hat nicht mich zum Manne geschmiedet
Die allmächtige Zeit
Und das ewige Schicksal,
Meine Herrn und deine?
Wähntest du etwa,
Ich sollte das Leben hassen,
In Wüsten fliehen,
Weil nicht alle
Blüthenträume reiften?
Hier sitz’ ich, forme Menschen
Nach meinem Bilde,
Ein Geschlecht, das mir gleich sey,
Zu leiden, zu weinen,
Zu genießen und zu freuen sich,
Und dein nicht zu achten,
Wie ich!

Dinsdag 23 januari Sim 56ste brief

(“potloodbriefje” op achterzijde bestelbon):

Antwerpen 23/1/51 

Mijn lieve Nand !

Ik zit hier in mijn bijna dagelijks middagoponthoud te Antwerpen. Je weet waar jij ook reeds ’n paar keer mee naar toekwam! Gisteren was ik dus bij de Heer V.M. en ontving voor jou (1300f.) Dit bedrag moest worden ingeschreven en ik kon dus ook mijn naam niet opgeven (*). ‘K vond niet beter dan het op Adolphine’s naam te doen.
De Heer V.M. vond het spijtig dat jij niet was meegekomen hij had je over allerlei dingen te onderhouden (je kinderversjes) (**). Zeer zeer interessant!
Ik was er zelf danig over verheugd. Je kan dan toekomende maandag naar de Lombaarden gaan. Hij zal je verwachten. V.M. is me zeer sympathiek (hm!) omdat hij je zó gemeend genegen is en niet met woorden alleen zoals we dat van zovele anderen al te vaak en jammer genoeg ondervinden !
Zoals je me voorhield ben ik gisteren reeds vroeg te ruste gegaan (9.30!) en ‘k zal het de ganse week doen, al komt de slaap niet zo vlug en lig ik ’n hele tijd te dromen. Klaar en helder te dromen. Weet je dat ik het “Droomboek” vergeten ben. Jammer ik had ze thuis al in betrouwvolle kleuren afgeschilderd hoe volkomen het bewuste boek je dromen uiteenzet ! Breng je het zaterdag mee? De photo’s waren zeer welkom. Toen ik gisterenavond binnenkwam waren ze warempel weer voor de dag gekomen. Je jeugdphoto’s werden met gilletjes van ontroering en bewondering bekeken! Bert heeft de mooie nichtjes vooral op ’t oog gehouden en vond het jammer dat er reeds eentje onbereikbaar was. Moeder Vercnocke met mijn Nand op de schoot (***) wordt zeer lang bewonderd! In Vader Vercnocke herkent men de wilskrachtige zeemansfiguur van mijn geliefde. Commentaar … commentaar ik ben er zelf zeer fier om ! Je zal het zelf zaterdag wel horen.
Ik verzamel de gevraagde adressen tegen het week-end. Ik zie je op dit ogenblik zeer ijverig aan ’t werk. Wat was het zalig in de rustigheid van je studio, toen jij bij je werktafel ik voor het gezellige haardvuur gezeten een voorsmaak kreeg van wat nog komen moet. “Onze” huiskring… geloof het zal niet zó lang meer duren!
Hoe vin je “mijn” schrijfpapier? Ik heb niets voorhanden hier bij dit cafétafeltje en zo kan ik je voor morgen dit reeds berichten: Hoe ik van je hou en naar zaterdag (Zuid 13.05) verlang !
Heel innig omhelst je
Je Liefste


(*) “kon dus ook mijn naam niet opgeven”: waarschijnlijk omdat het om een officiële overschrijving ging. Sim en Nand stonden toen immers nog steeds “onder sekwester”, dwz. dat van al hun inkomsten een gedeelte aan de staat moest worden gestort.
(**) “kinderversjes”: Nands manuscript “Het Houten Zwaard”, dat nooit gepubliceerd zou raken. De bundel bevat 27 gedichten verdeeld over 8 hoofdstukken in handschrift en aquarel op hard tekenpapier (A4). De inhoudstafel is apart bijgevoegd en vermeldt de datum “28/5/47”: alle gedichten werden door Nand in gevangenschap geschreven.

(***) “met mijn Nand op de schoot”: vroegste foto van Nand uit 1907, 1 jaar oud:

links broer Robert, rechts zus Marie-Louise, 1907

Zaterdag 3 februari Sim 57ste brief

Zaterdag 3/2/50 –

Eindelijk ! Met de avondpost bereikten me de gevraagde adressen, zoals je bemerkt ben ik nog niet volledig geraakt. Misschien kan je deze reeds naar “Lannoo” doorsturen (*). We hopen ondertussen op een stralend resultaat.
Gisterenavond kwam ik ontgoocheld thuis of beter werd ik het pas, toen Finneke me je vergeefse telefoonoproep mededeelde. In afwachting dat ik je vanavond hoor en naar de post de lijsten breng, troost ik me in deze schemeravond met je zeer intens nabij te wensen en stilletjes maar te dromen van wat het anders vanavond zou kunnen zijn en wat het nog worden zal. Het is goed hier aan te kunnen denken al gaat het zeer eenzaam. Ik weet dat je het zeer druk had deze week, ik heb ook goed doorgewerkt, kon het steeds zo’n zakencijfer worden we zouden onze kooplustige fantasieën nog vrijer teugel laten wanneer we zo heerlijk langs de gezellige winkelraampjes neuzen. Wat lijken we nog opgetogen kinderen soms he, Nand.
Wanneer ik er nog eens over nadenk zijn die eenvoudige vlugge wandeltochten langs een avondlijke straat, langs die zaterdaagse winkeltjes me oneindig meer waard dan het mondaine feest van vorige week. De “Berliner Ballade” (**) is nog een tijd blijven nadolen bij me, ik kon vermoeden dat je er vreemd door getroffen was dat we ons op sommige momenten zeer tragisch verwanten voelden en toch mogen we zeggen dat we naast mekaar een wereld in ons behielden die onaanraakbaar “ons” is en voor niemand of niets buiten ons zelf althans, die gaafheid kan beroeren.
Ik kan het weer niet zeggen, Nand, ik heb deze week plots zo hevig naar je nabij zijn verlangd. Zo maar – dat we (niet zoals de zeergeleerde Professor het voorhield) slechts mekaar bekijken mochten zeer diep en zwijgzaam maar dat jij minstens zien mocht alles wat ik voor jou zijn wil. Ik weet dat jij het zien kan zonder het te horen “zeggen” Is het daarom dat ik je tweemaal schrijven wou. Was je hier ik zou je het bepotlode briefje laten zien “een begin” van woensdag en een “begin” van deze morgen toen ik ’n ganse voormiddag in de Firma vergeefs wachten moest (***). En nu ik je zo vlug berichten moet omdat je vooral zeker de adressen verwacht, gaat het me veel gemakkelijker. Al lijkt mijn berichtgeving zeer zakelijk. We traden weer een nieuwe en zeer korte maand in, dacht jij er ook aan ? en weet je dat we anders maandag een heugelijke gebeurtenis reeds een half jaar gedenken? (****) Ik bekeek nog eens onze groepsfoto van Deurle … Deze week begaf ik me zeer gewichtig op huiselijke (onze!) inkopen. (dekens en handdoeken.) ‘k Laat je dat bij je eerstkomende bezoek beoordelen! Indien ik met de wagen een der eerstkomende weken kom zal ik misschien de lakens meebrengen dan kan Finneke ze zelf maken zo moet je moeder er zich niet aan vermoeien. Vertel haar dat het droomboek een ongeëvenaard succes oogst, vooral Bert is er elke morgen bij en Vader vraagt er zelfs bij dag naar wanneer hij uit een sluimering wakker schiet !
Lieve Nand, als je door het dringendste werk heen zijt, mag ik wel een hoopvolle licht blauwe omslag verwachten. Ik lees mijn lijvige brievenbundel door en weet hoe goed het is je lief te hebben, zeer lief.
Ik kom vanavond naast je zitten bij het haardvuur misschien laten we de lichten uit tot de schemering ons beiden opgenomen heeft. Ik neem je handen in de mijne je handen zijn moe van het lange schrijven en tekenen ook.
Ik zoen je innig,    ik ben
Je Liefste


(*) “Lannoo”: het gaat hier om het manuscript van Nands bundel “Het Eiland Antillia”, zie volgende brief.

(**) “Berliner Ballade”: waarschijnlijk een verwijzing naar de gelijknamige (satirische) film uit 1948 met Gert Fröbe:

“The film has a framing narrative set in 2048 where viewers are offered the chance to look back at “The Ancients”, which introduces the main narrative set in 1948. The film reflects the struggles of Otto Normalverbraucher (Otto Average-Consumer, played by Fröbe), a former German soldier returning to civilian life in Berlin after World War II. After many travails, struggling to find food, shelter, and work, he eventually falls in love and ends up happily with his dream woman.”

Een fragment uit de film met het liedje “Im großen Wartesaal des Lebens” verduidelijkt Sims woorden: “dat we ons op sommige momenten zeer tragisch verwanten voelden”:

(***) “bepotlode briefje”: zie Sims brief van 23 januari, in potlood geschreven op de achterzijde van een bestelbon.

(****) “heuglijke gebeurtenis”: 5 augustus 1950, hun ontmoeting op het Tuinfeest in Villa Kriekenberg.

 

Zondag 4 februari Nand 58ste brief

Gistel den 4.2.51

Ja, het is den vooravond van den 5.. Een half jaar ! (*) Ik zit voor mijn raampje en zie het winters land voor mij liggen. Een felle stormwind waait rondom het huis en woedt onvriendelijk in de schouw. De bomen plooien en beven onwillig in al dit geweld .. arme bomen .. arme “ons” .! Staan wij niet als zij in de rukwinden, machteloos zuchtend, morrend, berustend, spijt alles levend ?..
Een half jaar bracht ons dichter bij elkaar, en vreemd genoeg, hoe dichter wij elkaar benaderen, hoe ondragelijker alles wordt ..
Het is waar, ik ben, evenals zovelen, in de handen van de barbaren, die mij zelf geen boterham meer gunnen. Mijn goeden wil kan hieraan niet veel veranderen. Ik heb deze week gewerkt als een waanzinnige, en wat brengt het ten slotte op?
Wat ik met weken werk verdiende is tijdens het jongste week-end voor 2/3 door de schouw gevlogen.. Ik glimlach als ik lees dat je dekens en handschoenen koopt .. en murmel in mezelf : “zalig wie geloven en niet zien..” Ik bewonder jou geloof in de toekomst: het is schoon. Wellicht is het voor mij een zegen, iemand naast mij te hebben die dat vertrouwen heeft. Eenmaal heb ik dat ook gehad: nu weet ik dat de toekomst uitvalt zoals het verleden ook was : veel ontgoocheling, schaarse vreugde voor dewelke wij dankbaar mogen zijn. Ik heb dat jaren geleden al verwoord, niet in het bereiken ligt de vervulling, niet in het veroveren van het doel, maar in het schoon en doelbewust stréven. “Kamp is schoner dan de zege” schreef ik in ’37. Nu al zie ik goed in wat ons huwelijk zijn zal. Voortgaande op het half jaar dat achter ons ligt, kan ik mij ongeveer “onze” toekomst voorstellen .. En zo spoedig zie ik ons niet in ’t bootje stappen.. Het beetje werk dat ik bij toeval heb kunnen bemachtigen is niet voldoende om scheep te gaan : het loont niet en is al te onzeker. Wij hebben het vorige week ervaren – een kleinigheid kan mij ervan beroven : een slecht humeur van den werkgever, een klacht van een ijverzuchtige collega.. Ik zei je dat ik toch maar die illustraties heb gemaakt en opgestuurd; ik heb ze zo verzorgd dat niemand zeggen kan dat ze minderwaardig zijn – er zijn er bij die echte artistieke gewrochten zijn die eenmaal voor veel geld zullen gekocht worden .. Dan zal ik geen honoraria meer nodig hebben ..
Ik ontving nieuws van de Vl.L. “Eigenlijk passen geen verhalen van dien aard in het jeugdblad .. het richt zich eerder tot de “volwassen” jeugd. Maar ik mag een “handvol” verhalen opsturen, daaruit doet dan de GP. een keus – bij gelegenheid”. Honoraar: 0.20 fr. Per woord. Dat betekent voor een verhaal van 4 getypte bladzijden zowat 200 fr.. Pak aan Nand V. ! en acht jezelf gelukkig! Mijn grote vreugde deze week, was het verbeteren van de drukproeven die Lannoo mij toestuurde. Hij heeft de uitgave wel wat vreemd opgevat, maar allez!, zij verschijnen toch. Stel je voor dat hij alles in italiek gezet heeft, cursief dus; en in plaats van de versregels alle netjes onder mekaar te doen aanvangen, heeft hij alle verzen verdeeld over de middellijn van de bladzijde. (**) Voor de kleine gedichten is dat niet erg, voor de grote schept het een vreemde poespas van aanvangsafstanden, al door elkaar .. Had ik kunnen schreien ik zou het gedaan hebben. Ten slotte is dat ook weer doorgekauwd geraakt. Hij heeft het goed bedoeld en is ten slotte zeer gedienstig zodat ik hem dankbaar moét zijn. En het verbeteren is mij tot een zeldzaam genoegen geworden. Het is een bundel zoals er in dit land niet veel verschijnen (al zeg ik het zelf!). Ik weet dat dit “Eiland Antilia” velen zal doen dromen.. En wie dat bereikt, heeft zijn leven niet verspild. Dat jij eraan meegewerkt hebt door het opsporen van adressen stel ik zeer op prijs. Uit dit stormweer groet ik je met een kus die om het onweer lacht. Je Nand.
P.S. Ik schreef op verzoek van V.M. een staplied voor zijn Brusselse vriendjes. Ik doe zoiets niet gaarne – maar ik mag mijn broodheer (!) niet ontstemmen .. Eigenaardig het dingetje ontstond uit dezelfden geest als deze brief.


(*) “Een half jaar”: verwijzing naar hun eerste ontmoeting op 5 augustus 1950 tijdens het Tuinfeest in Villa Kriekenberg.

(**) De bundel “Het Eiland Antillia”: Alle gedichten werden geschreven in gevangenschap. Titelpagina en lay-out voorbeeld “De Jutter” (“italiek” en “verdeeld over de middellijn”).

 

 

Woensdag 14 februari Sim 59ste brief

(Een kort briefje dat enkele foto’s begeleidde. Om welke foto’s het precies gaat kon ik niet achterhalen)

Brussel 14 Februari 1951.

Lieve Nand,

Ziehier de kiekjes van het laatste
week-end. Hoe vin je ze? ‘K stuur ze reeds
vooraf, zo bereiken ze je ’n dag vroeger.

Indien er geen tegenbericht volgt ben ik
vrijdagavond bij je ! Vol fotoijver zullen we
nog ’n film afrollen langs de zee en bij
je thuis !
Lieve groeten aan je ouders. Zeer
innig omhelst je

Jou Liefste

Vrijdag 16 februari Nand 60ste brief

Gistel den 16.2.51.

Liefste,

Gister had mijn moeder gedroomd  van “een open graf en mijn ouwe heer van jeneverbessen ..” Het “droomboek” ( altijd bij de hand ! ) voorspelde voor allebei de dromen – je raadt nooit wat? .. Ja, een huwelijk, en dan nog wel een gelúkkig huwelijk in de familie. De droomkalender vooraan in het boek verzekerde bovendien dat de uitslag van de dromen in den nacht op den 15e van de maand, zeker binnen de maand zal merkbaar zijn. Dus, lieve meid, nog 29 dagen geduld : je zult zien hoe aardse schatten ons zullen toestromen om ons bootje vlot te brengen .. Je ziet dat ik ook optimist ben – wie zou het ook niet zijn na deze duidelijke aanwijzingen van Morpheus ? Of is het eenvoudig de terugkerende zon die ons krakend geraamte en meteen onzen vernevelden geest wat opmontert? Ik heb in alle geval gister een vlaag van opgetogen werklust gehad en ervan geprofiteerd om een nieuwe novelle af te werken die ik misschien hier of daar zal kunnen aansmeren. Ik zal er maar een derde op ’t getouw zetten – een bundel van dergelijke verhaaltjes zou verkopen als een roman, en dat ware de moeite waard. Eigenlijk voel ik mij niet zozeer tot dit genre aangetrokken, daar het te veel milieu-schildering veronderstelt. Toneel is eigenlijk meer mijn zaak. Hier is de actie onmiddellijk, op den man af, dynamisch, hier dient er niet “verteld”. Voorlopig denk ik evenwel minder aan wat naar mijn hand en mijn hart is, dan aan hetgeen wat zaad in ’t baksken brengen kan ! Ik heb het altijd als een soort prostitutie beschouwd te schrijven voor geld : dat wreekt zich ten slotte op het geschrevene – broodwerk is meestal dood-werk. Maar als de nood dwingt is men wel verplicht. Nu, àls het dan moet .. Wat je schrijft over je werk doet mij veel genoegen – alhoewel ik daar nooit aan getwijfeld heb. Hij màg dat gewoon niet. De wet beschermt den arbeid van de gehuwde vrouw. Hij zou je natuurlijk om een andere reden kunnen ontslaan (bv. Achteruitgang in ’t bedrijf) maar zou hij iemand vinden die hem zoveel bestellingen binnenbrengt?  En daar is het bij hun toch om te doen. Het is echter duidelijk dat dit vraagstuk niet zo’n belang heeft daar wij toch niet trouwen voor ik zelf een ordentelijk inkomen heb. (En vermits het droombeeld uitdrukkelijk is, zal dat nu niet lang meer duren !) Intussentijd voltrekt zich tussen ons en schoon en tot dankbaarheid-stemmend “Ausgleichungs”-proces. Ik ben verheugd te lezen dat je geluk in het denkbeeld opgaat eens mijn volledige huisvrouw te worden, d.w.z. mij in mijn werk en levenstaak zult terzijde staan. Daar heb ik altijd van gedroomd : zulk een vrouw te vinden die mijn scheppend werk zou helpen verwezenlijken, mijn oorbeeld mede zou uit-beelden. Zo’n vrouw heb ik meer dan eens getekend. Reeds in mijn eerste spel is Arteveldes (2) vrouw zijn onmiddellijke medewerkster: zij gaat voor hem en zijn zaak zelfs als gezante naar Engeland. Nu ook weer in “Magellaan” treedt een dergelijke vrouw op. Beatrix Barbaso (1) wordt Magellaan’s vrouw, doch huwt terzelfdertijd ook zijn droombeeld de wereld te omzeilen. Zij vecht aan zijn zijde, ook al weet zij wat een tragisch lot haar als vrouw en moeder te wachten  staat. Als hij eenmaal op zee is, en door allen als een mislukkeling wordt uitgelachen, loopt zij nog de kantoren en de invloedrijke beschermers af, om zijn er en zijn onderneming te verdedigen. Word mijn Beatrix en mijn leven vindt zijn voltooiing, het jouwe een zin !
Een klinkende zoen daarop van
Je Nand

1. Vergeet de adressen niet voor Lannoo. Het kan best zijn dat hij erop wacht
om te beslissen – ik ontving van hem geen nieuws meer.
2. Kan je me ook de adressen bezorgen van “Dietse Warande en Belfort” en
“Het Nieuw Vlaams Tijdschrift” – het redactie-adres? Albe (3) zal dat wel
weten. Dank !
3. Kom je vrijdagavond of zaterdagmiddag? Zal je Donderdag om 20u.
opbellen. Daaag !


(1) in december 1517 huwt Magellaan (1480-1521) Beatriz Barboza, uit het huwelijk werden twee kinderen geboren: Rodrigo die zeer jong stierf en Carlos die stierf bij de geboorte. Zijzelf stierf kort daarna.

(2) “Artevelde”: “Jacob van Artevelde , bijgenaamd ‘de Wijze man’ (Gent ±1290 – aldaar 24 juli 1345) was een Vlaams volksleider en staatsman. Hij behoorde als lakenkoopman, makelaar en bezitter van uitgestrekte eigendommen tot de gegoede burgerij in Gent. Hij werd vooral bekend als Gents opstandelingenleider. Toen Frankrijk vanwege de Honderdjarige Oorlog met Engeland al diens bezette gebieden verbood handel te drijven met de Engelsen, ging Van Artevelde tegen deze bevelen in en hervatte de wolhandel met Engeland. Om die reden wordt hij nog steeds in Vlaanderen (België) als een volksheld gezien.

(3) “Albe”: Waarschijnlijk bedoelt Nand hier de dichter en schrijver Albe, pseudoniem van Renaat Joostens (1902-1973). Hij was o.m. ook beheerder en vicevoorzitter van de Raad van Beheer van SABAM. In Sims archief vond ik een mapje met een briefwisseling (1947-1949)tussen haar en hem en het typoscript van zijn bundel “Groenendaalsche clausuren”, (1947). Meer op de pagina “Sim en de dichter Albe“.

Zaterdag 24 februari Sim 61ste brief

24/2/51.

Lieve Nand,
Ik meen dat je schrijven dit briefje zal kruisen. Je hebt denkelijk op de foto’s gewacht? Ze zijn jammer niet zo goed gelukt als de vorige er was ook schier geen belichting. We herdoen deze kiekjes een volgende keer zeker met meer succes !
De zon zit vandaag feestelijk boven de stad al wordt het voor me geen zonnig week-end. Ik zal zoet zijn het is nog maar amper een week geleden dat we afscheid namen in die ongenadige zondagsdrukte. Je telefoon verraste me al had ik je verteld dat de tweedaagse reis naar Limburg ging. Dank je om je lieve bezorgdheid! Ik weet dat je het deze week zeer druk had, ben je klaar gekomen met de productie?
Mijn werk werd verdeeld, daar Finneke ’n paar dagen met griep te bed lag moest ik me zeer huishoudelijk bezig houden. Je moest zien hoe goed het gaat je zou niet twijfelen aan deze verworven capaciteiten hm!
En we gaan dag voor dag “onze” tijd in. De zon klit; hier in het miniatuur tuintje schieten de bladeren aarzelend uit. Jij schreef me eens dat je niet meer lijden wil dat bittere jaren je hebben geoefend en gepantserd. Ik denk aan je woorden, deze, en ben blij om de geringste droom die nog kinderlijk bijna verheugt: dat dit mijn eerste lente zal zijn van betekenis, van jonge romantiek. Ja ik geloof daaraan! Ik zie je glimlachen, eigenlijk geloven wij beiden daaraan.
Wil je over mijn laatste trouwoplossing oordelen? Hier is men er voor te vinden! We reizen op ’n schone dag naar Italië af “we” dat zijn wij plus Bert en Finneke. In Rome krijgt het paartje de zegen en de reis wordt afzonderlijk voortgezet. Zo combineren we een heerlijke reis en zijn we meteen van al het uiterlijk praalgedoe af waar wij zelf toch niets aan hebben. Het is daarenboven veel minder kostelijk. Finneke en Bert krijgen dan ook een reis, die ze anders wellicht of veel later zouden doen. Wat denk jij. Het is natuurlijk maar een vluchtig ontwerp en voor redelijke opwerping vatbaar !!
Dag lieve Nand !
Hartelijke groeten aan je ouders.   Je Liefste

Zondag 25 februari Nand 62ste brief

Zondag 25.2.51

Liefste,

Ik beantwoord onmiddellijk je brief die ik zo-even ontving –  het mooie weer verlokt mij naar mijn oude jachtvelden, en ik ruk deze namiddag uit naar Den Haan. De stijgenden zon geeft mij er een gevoelen van jeugd (hm!) – ik heb mijn sportkleren aangetrokken (de bleke vest ..) en daar ik weer vrijgezel ben, ga ik eens naar mijn eeuwige geliefde – Wat zal de zee schoon ruisen in dit rustig weertje, het zal een “prevelen” zijn. Ja, de foto’s zijn geen meesterwerken. Jij geeft beslist blijk van een voortdurende afwijking naar “rechts”, zodat mijn beeld naar “links” wordt verdrongen (*). Je mag veel gaven bezitten maar dat je in de wieg gelegd bent voor fotograaf  zal ik, de bewijsstukken in hand, zonder moeite kunnen tegenspreken. Zonder mijn eigen fotografie-kunst te willen overdrijven, stel ik vast dat mijn kiekjes nog de slechtste niet zijn. Je zit er werkelijk alsof wij zoeven uit de boot zijn gestapt – en ten minste in ’t midden van het gezichtsveld. Mijn “mise-en-page” is onberispelijk in elk geval. Je ziet het helpt toch iets een tekenaars-oog te hebben. Ik heb, van tekenen gesproken, drie “Vikingen” verhalen en dito tekeningen gemaakt. Eigenlijk lach ik zelf met dergelijke dingen, maar jonge mensen houden van vechten en luidruchtigheid, en ik heb mijn helden nogal doen “kampen”! Je moest Albe bij gelegenheid erop wijzen dat het adres v. “Dietse Warande en B” fout is. Met het gevolg dat het hs. van mijn novelle verloren gegaan is. Ik vond hier gelukkig nog een exemplaar en zal proberen het ginder aan te smeren. Van Vinck ontving ik ook nog geen bericht. Morgen schud ik hem eens wakker. Ik lees, niet verbaasd, maar verbijsterd, je jongste plannen in verband met ons huwelijk. Van alle fantastische plannen is dit wel het allerfantastische plan. Weet jij wat een paperasserij er hier nodig is om te trouwen? Stel je voor wat men in het buitenland zou vragen, en ik ben zeker dat ik geen paspoort krijg voor Mussolini-land ! Laten wij het maar als een leuke sotternij beschouwen en op den rug schuiven van het jaargetijde. Niets belet, mij dunkt, als broer en zus een reis willen doen, ook zonder ons te vertrekken? Zelf zou ik dat veel liever zien dan dat kosten zouden gemaakt worden voor een conventioneel huwelijk. Aan al die burgerlijke geplogenheden heb ik, zoals je weet, een hekel. Verlos mij van mijn “vrienden” ! Het liefst leefde ik stil en teruggetrokken : de wereld in mij is rijk genoeg om iedereen te kunnen missen. Mensen rondom mij zijn, wat meer is, een last. Ik ondervind dat ieder keer ik onder mensen was, ik ook armer (en niet alleen finantieel!.) terugkeerde. Geef mij maar de eenzaamheid : zonder haar kan ik niet leven. “Wo die Einsamkeit aufhört da beginnt der Markt (het is mijn vriend Nietzsche die het mij schrijft) und wo der Markt beginnt, da beginnt auch der Lärm und das Geschwirr der giftigen Fliegen… Wenig begreift das Volk das Grosse, d.h.: das Schaffende. Aber Sinne hat es für alle Aufführer grosser Sachen… Fliehe meine Freund, in deine Einsamkeit ..“ (**)
Dat is geen slechte raad. En ik voer hem uit in letterlijken zin. Aan zee voel ik mij waarachtig leven : niets dan verte, lucht en water – water dat de luchten spiegelt: “Grösse”!
Ik kus mijn Allerliefste (die beter thans bij mij was dan bij Hems en Co!). Maar niet met een toneelkus !
Je Nand


(*) “zodat mijn beeld naar ‘links’ wordt verdrongen: een vergelijking:

foto door Sim

en foto door Nand: “je zit er werkelijk alsof we net uit de boot zijn gestapt”:

(**) “…Fliehe meine Freund, in deine Einsamkeit!”. Het citaat komt uit “Also sprach Zarathustra” van Nietzsche, Hoofdstuk 23: “Von den Fliegen des Marktes.

Vrijdag 2 maart Sim 63ste brief

Vrijdag, 2e maart 1951.

Lieve Nand,
Ik voelde je gisterenavond vreemd te moede terug huiswaarts keren nadat je me voor de “zoveelste” keer vergeefs opbelde. Wat moet je me als een onrustige Ahasverus (1) brandmerken. Maar ik heb zelf een hele dag op dit feit blijven piekeren dat ik beter deed bij jou te zijn en met jou in Den Haan de eerste zonneduinen te gaan ontdekken. Waarom worden we al te dikwijls door vreemde krachten van een schoon vooropgesteld doel weggerukt, bijna willoos. Zo weet ik dat jij zondag bij mij zijn moest, ik bij jou, en nochtans vond ik mezelf in een onooglijk gemeentezaaltje een tranerig zoet toneeltje vertolken… Je zal weer eens meewarig glimlachen zoals jij alleen dat kunt, bij mij bewering maar zondag e.k. wordt het definitief de laatste vertoning. Ik heb zulks zeer kordaat Hens en Co diets gemaakt, niet dat ik het aldus vroeger vergat. Je weet hoe ik nu eenmaal in die conventioneel toegeeflijke wereld bewoog. Ja ik zal een verleden tijd gebruiken. Sinds ettelijke maanden, (bijna zeven!) word ik losgerukt uit die wereld. Ik schreef het je en zegde het reeds dikwijls, Nand,  al sta je soms nog zeer sceptisch tegenover bepaalde resultaten van mijn pogen.
Deze week bracht me onze heideherfstwandeling in geheugen langs Schilde en Turnhout. Weet je dat ik me zeer moest bedwingen of er kwam nog een clandestiene rit op het programma en ik was je komen verrassen plots onstuimig te midden van de rijkelijke ondervinding die Nietzsche je gemeenzaam was (2). Ik zou er wellicht verlegen bij staan … Wat kan ik er je op antwoorden, je bent niet zoals de vele mensen rondom mij; heb ik je nog ruwe hoeken en jammerlijk vervelende kanten van die vele mensen in mij meegebracht, Nand?; vond ik geen rust in mijne eenzaamheid omdat ik deze steeds heb gevlucht? Omsluit mij in jouw eenzaam gebied, ik weet dat ik honderdvoud weervind wat ik nu meen te verliezen of wat die mensen menen dat ik verliezen zou. Er is slechts die vrees soms, Nand, weet je, dat ik niet gans tot jou zal geraken. Zoals de vrees me vandaag bekruipt, en ik tot mezelve zeg: “Waarom wordt het deze week geen ontmoeting” Ik ben er schuld van, ik zelf. Het verlangen, en de onafscheidbare pijn, om wat niet is. En toch, Lieve Nand, ben ik gelukkig, zie het besef dat je afwezigheid, dat je brief me pijnt, dat je vergeefse oproep me zo ontgoochelt, maakt me de weg vrijer naar je toe, zelfs al moet ik me bewegen, zinloos en dwaas tussen de mensen, de mensen gisteren en vandaag nog en morgen weer. Het is goed me vanavond, elke avond, los te rukken uit deze wereld, ik sluit de ogen even. Jij bent hier in mij levend. Jij straalt in mij, al heb ik vanavond nog veel meer nodig dan deze vergeestelijking en heb ik nood aan je forse zeemansarmen zó dat ik meer het hameren hoor van je hart, wild en stoer en dat je me noemt een “pimpelmeeske”! (3) Ik zoek naar je stem, en verlang… minstens naar je telefoonoproep van morgen –
Het gaat naar de 5e toe. Het werd Lentemaand!.. Ik ben weer zoetjes (in de wagen gaat het gemakkelijker, toevallig, een krachtiger woord te gebruiken.! Het zou me passen.)
Je Liefste


(1) “Ahasverus”: “…is de naam van de legendarische Wandelende Jood die Jezus op weg naar Golgotha hard zou hebben aangepakt, waarop hij ertoe werd veroordeeld om tot de Dag des Oordeels rusteloos over de wereld te zwerven”. Sim doelt hier op het “rusteloos rondzwerven” van Ahasverus.

(2) Nietzsche”: zie de opmerking van Nand in zijn vorige brief over Nietzsche en eenzaamheid.

(3) “pimpelmeeske”: de pimpelmees is een klein vogeltje, blijkbaar een koosnaampje van Nand voor Sim.

Zondag 4 maart Nand 64ste brief

Gistel, den 4.3.51 /

Liefste,
Al ik dezen morgen thuiskwam van de kerk, vond ik als een schoon welkom na het krijsend gekweel der Gistelse nachtegalen, je brief. Goed zo ! Ik heb hem gelezen, en dan nog eens rustig herlezen. Je vreest soms, schrijf je, dat je mij niet gans zult benaderen. IJdele vrees… Ik ben overtuigd dat het onmogelijk is. Jij bent een vrouw, ik ben een man : noodzakelijker wijze zien wij het leven, voelen wij dat leven anders aan. Ik ben daarenboven zo ver van de massa afgedwaald, heb mijzelf in zulk een “éénzijdige” richting opgevoed, heb zoveel wetens en willens uit mijn leven weggesneden, dat ik een wereld apart geworden ben. En wat ik ben, heb ik niet te danken aan een of andere onderwijsrichting (de Universiteit was mij een grote ontgoocheling!) maar aan bewust en verbeten zoeken, jarenlang. Dat in deze omstandigheden een pensionaat-opvoeding met haar gereedgemaakte waarheidjes geen goede voorbereiding is tot kennismaking met iemand die niet alleen lichamelijk maar vooral geestelijk met “zeemansarmen” uitgerust is, weet ik al lang vóór ik jou ontmoette ! Daar heb je, Liefste mijn, een goed woord gevonden: zeemansarmen! Zij steken in mijn poëzie, in mijn teken- en schilderwerk, in heel mijn kijk op mensen en dingen – zelfs mijn liefde (nu niet gezien als de handtastelijke greep!) heeft item (1) “zeemansarmen” ! Mocht je mij ooit eens zeggen of schrijven dat je niet alleen aan hun omhelzing nood hebt maar ook aan de kracht van een zee-doorzongen woord, mochten de armen je dichter brengen bij den geest en zijn scheppende eigenheid .. Dan zou je mij inderdaad “benaderen”  .. hoe eenzaam tegenover de anderen een mens ook blijve. En hier baat “geleerdheid” niets. Aan “geleerde” vrouwen heb ik altijd een hekel gehad. Zij hebben de ziekelijke behoefte overal met hun “geleerdheid” uit te pakken. Een man kan zéér geleerd zijn, en eenvoudig blijven – een geleerde vrouw doet altijd overdreven en onuitstaanbaar.  Een vrouw moet hart hebben, tact en fijngevoeligheid. Wie dergelijke vrouw treft, weet dat zijn huwelijk niet mislukken zal. Dit sluit niet uit dat ik een vrouw elk persoonlijk initiatief ontzeg. In verband met jou toneelspelen heb ik je gevraagd of je dat als een eigen kunsttaak opvatte, een “beroep” waaraan je niet kon verzaken : je hebt geantwoord : neen. In dat geval kan ik moeilijk begrijpen hoe je er toe komt nog te gaan spelen – de vergoeding is immers belachelijk. Je roept je “goed hart” in .. Ik herken graag dat je een goed hart hebt .. maar laat het ook eens denken aan mijn werkloze “zeemansarmen” ! Ik neem nota van je verklaring dat je besloten hebt niet meer mee te spelen – en dit met (zoals dat in dergelijke zinswendingen past) grote voldoening.
Ja, morgen is het 5 maart. De zon schijnt heerlijk op mijn handen en daarnet heb ik mij wat laten bezonnen. Op de grote weide voor mijn venster zitten honderden spreeuwen, kieviten, meeuwen, lijsters, al dooreen. Zij vliegen onrustig op, stijgen omhoog, strijken weer neer, onrustig van onweerstaanbaar leven. Liefste mijn, er roepen woorden in mij om liederen te mogen worden : geef mij liefde, heb mij lief met elk gebaar, met elke gedachte, opdat ik jou lief zou hebben zoals ik weet dat ik dat kan. Ik heb jou nog niet lief gehad, de ware, de schone ónmenselijke liefde werd nog niet uitgesproken. Breng mij aan ’t zingen : er zitten in mij duizend merels en lijsters stom te wachten. Laat deze lente een volkomen Lente zijn ! o Pimpelmeesken mijn jou zeeman strekt zijn machtige armen naar Brussel uit (onze vreugde en onze smart ..) (2) en geeft jou een zeerobben-kus.
Je Nand

P.S. Ik sluit hierbij een vers in van H. Roland-Holst. Je ziet hieraan hoe een barbaarse zegging machtiger zijn kan dan alle woord-geklinkklank. Het rythme springt uit het metrum weg – maar het beeld grijpt zó aan dat het doet zwijgen.

Gedicht / HENRIETTE ROLAND HOLST

Zoals de kleine mosse’ en varenplanten
in groeiwijze en in vorm het wezen tonen
van de rekkende woudreuzen’ en de kronen
machtig zich uitspreidend naar alle kanten, –

Zoals in zeehoorns met hun getande
hartekamertjes fluisterende echo’s wonen
van de grote stem die haar monotone
sussing en lokking werpt naar alle stranden;-

Zo zijn misschien de zachte wellingen
der liefde in ons, haar tedere smachten
en milde strekkingen en strelend ruisen

als eerste dwerggelijke hellingen
van onmetelijk zich heffende krachten
die door d’ oneindigheid stijgen en bruisen.


(1) “item”: Latijn voor “ook”

(2)

Dinsdag 6 maart Sim 65ste brief

Brussel 6e Maart 1951.

Lieve Nand,

Ik voel me deze week verzeilen in eenzelfde gevoelssfeer  als zeven maanden geleden. Je brief deed me door het huis rennen, zó heerlijk onverwachts kwam hij me verrassen met de avondpost. Het is goed je brieven te mogen ontvangen. Dit is sedert onze ontmoeting de langste eenzaamheid, zal ik je bekennen dat dit gemis me helder het besef bijbracht wat jij voor me betekent, ik duikel heel kleintjes weg en ik zie je naar me toekomen zoals je beeld mij eens ongenaakbaar voorkwam: heerlijk schoon, krachtig en dromend beide. Ik weet niet waarom je juist naar mij toekomt, maar onder dit geluk verdwijnt elke schroom en elke vrees, en al deze dagen groei ik sterker naar je toe meer dan ik ooit had kunnen verhopen. Had ik je ooit reeds zo lief als thans. Geloof je me eenzame zeeman mijn, als dit gevoelen me uit de pijn, van het gemis van deze dagen,  bijbleef dan zal dit ook mijn eerste vreugde zijn uit eenzaamheid en pijn ontloken. Jij hebt het reeds zó vroeg gezongen!
Ik las het vers van H.R.H. (1) het heeft veel gelijkenis met “Vercnockiaansche” zegging en het doet zwijgen, ja en danken… Voelen we in ons zelve het beeld niet weer. Ik ben zeer opgetogen, het is de lente niet alleen, het is de synthese van alle kleine dingen maar verheerlijkt door de gedachte dat je jou zeearmen naar Brussel rekt (waar elke smart taant om de grote vreugde) voor een weerzien.
Vanmorgen ontving ik voor jou een rekening (350 f.) van Mr V. M. Zal ik ze afhalen? Misschien verwittig ik je nog in de week wanneer je naar hier stevent?
We hebben onnoemelijk veel ontwerpen te bepraten. Natuurlijk zullen er bij zijn die in de kiem reeds gesmoord (hm) worden, en andere die jij als “lentesotternijen” gaat bestempelen, al vermoed ik dat er bepaalde initiatieven toch je goedkeuring gaan meedragen. Heb je vorige week de boekbespreking beluisterd? Twee mijner kliënten zegden me triomfantelijk dat jouw naam vernoemd werd. Het ging over de verluchting van Streuvels “Genoveva”! (2) Ik was zeer fier, kan je denken! ‘k verlang naar de uitgave van je jongste verzen. Komt het werk dus wel vóór Pasen op de markt. De kennissen worden ongeduldig. Ik hoop dat ze het ten gepaste tijde zullen bewijzen!
Ik heb mijn schrijven onderbroken voor mijn wekelijks visiteuurtje bij de tandarts, ik kwam terug langs de Cinquantenairelaan (3), waar we op eenzelfde sterrenavond wandelden, duizelig om wat nog zo onverwacht ons deel werd. Is het nu anders? Het gebeurt wel eens dat het ogenblik vervaagt om de herinnering van een eerste ontmoeting. Ik wou deze avond voor geen herinnering voor geen verleden ruilen, want maakt elke dag elk uur me niet rijker dan de vorige, jij weet het toch dat jij dit in mij bewerkt op afstand zelfs (en hoezeer!) is dit al geen bewijs, dat mijn geliefde het geestelijk terrein bereidt in mij? Zeg me dat je gelooft dat ons leven niet mislukken zal, dat je in mij gelooft, ik weet wat ik daarvoor doen moet. Wie zou het naast jou niet weten? En ik kan het ook, dat voel ik, zonder overmoed mag ik het jou zeggen, omdat het geluk me vandaag zo nabij is. Ik schreef je ooit eens dat ik niet wist wat “meer” geluk is. Jij antwoordde me dat er moed toe nodig is gelukkig te zijn. Heb jij mij dan die moed doen verwerven?  En vermetel ben ik nog daarbij want jij laat mij vermoeden dat dit geluk nog maar een beeld is van wat nog komen moet en nog niet werd uitgesproken!
Wat is het goed te leven, bewust te leven, voor jou te leven alleen!

Je Liefste


(1) “H.R.H.”: verwijzing naar het gedicht van Henriette Roland-Holst uit de vorige brief.

(2) “Streuvels Genoveva”: Zie de pagina “Voor Stijn Streuvels“.

(3) “Cinquantenairelaan”: het Jubelpark in Brussel

Dinsdag 13 maart Nand 66ste brief

Gistel den 13.3.51

Liefste,

Ik heb zoeven “Columbus” (1) naar Gent gestuurd, een lijvig pakje van 20 getypte bladzijden… ik ben blij dat ik ervan af ben. En nu zet ik mij rustig neer, ik leg je twee kiekjes met den bontmantel (2) onder ’t bereik van mijn minnenden blik en .. ik schrijf. Ik was weerom geheel overstuur gister avond als ik hier afstapte : het was zo’n schoon uitstapje en onze intimiteit zo innig als zelden te voren .. Ik heb nog altijd voor ogen de weke lijn van de heuvelen waarover zon en schaduw schuiven, de donkere zweem van bossen waarbij onze verbeelding reeds denkt aan naderend groen. En ik zeg bij mezelf : ik ben gelukkig haar te hebben ontmoet. Hoezeer ik aan je gehecht ben, bemerk ik eerst als ik dezen drempel overschrijd en dit huis betreed dat reeds maar half mijn huis meer is. . Een eigen tehuis bezitten is de droom van mijn leven – en nu ben ik er nier ver meer vanaf. Wij moeten ons intérieur inrichten dat het een droom is, intiem, gezellig, stijlvol. En aangenaam en bewoonbaar intérieur waar je je geheel thuis voelt, is van zeer groot belang : het geeft een houvast, het is een haven, een troost. Het moet vooral de weerspiegeling zijn van een geest. Voor mij in ’t bizonder die op subtiel geesteswerk aangewezen ben, dient de woonruimte de materiële voorwaarden te scheppen waarin de geest zich ontplooien kan. Ik zou mij voortdurend ergeren in een stijlloos en stijf burgerlijk binnenhuis waar alles van wansmaak getuigt. Konden wij het geluk hebben een tehuis te vinden van waaruit wij een schoon landschap kunnen overschouwen, althans een diepe verte. Dat zou mijn geest bevrijden, een altijd-durende vreugde betekenen. Ik heb mij herhaaldelijk reeds verdiept in wat mijn leven zal zijn, eenmaal gehuwd. Ik zal meer dan thans op mezelf aangewezen zijn – en de jongste weken hebben mij geleerd dat je zelden voor 20 uur en dikwijls nog daarná naar huis keert. Het zullen voor mij lange en eenzame dagen worden. Ik heb daarvan geen schrik, maar dan moet ik leven in zulke omgeving dat mijn woning mij niet onuitstaanbaar is, dat ik eens naar mijn stok grijpen kan en een hapje natuur kan gaan nemen. De avonden zullen schoon zijn, maar kort. Wij zullen trachten ze zo nuttig mogelijk te besteden. Ik zou willen leven op een hoog plan, niet dat ik verstrooiing versmaad, maar ook onze verstrooiing moet aan zekere normen beantwoorden. Wij dienen uit ons leven te sluiten al wat triviaal en onwaardig is, en het te vullen met zeldzame en hooggestemde vreugden. Ik zegde het reeds dat jou jongste brief mij gelukkig stemde. In al de overige klonk een weifeling door, een aarzeling, zwakheid dus. Maar dit is een heel andere toon : de toon die ik van jou verwacht : geen weifelen meer, maar onstuimige, schone en bewuste zekerheid, gedragen door vasten wil. Nu weet ik dat ik mij niet in jou heb bedrogen toen ik van je dacht: “Plus est en vous!” (3) Daar was in jou klei dat het boetseren waard was, marmer dat zou stralen, schoner dan ’t leven zelf, en dat maar wachtte op kunstenaarshand, op de scheppende adem van de liefde. En dank zij jou krijgt ook mijn bestaan nieuwen glans, jou glimlach straalt door alles wat ik doe. Ik heb jou gevonden in een ogenblik dat voor mijn verder leven beslissend was : in de tijdspanne van wedergeboorte en bewuste ontwaking, in den “voortrekkerstijd”. En het is wel treffend dat het eerste gedicht van mijn herbeginnend openbaar leven in de TH. Rooseveltstraat nr 60 geschreven is, en in jou kamertje ..
Een “voortrekkers”-kus van                   Je Nand
P.S. Kijk eens in de Linie deze en volgende week?


(1) “Columbus”: Nand begon het manuscript tijdens zijn gevangenschap op 11 juni 1946 (zie datering rechts boven):

Aquarel van titelpagina:

(2) “kiekjes met den bontmantel”: waarschijnlijk deze:

(3) “plus est en vous”: “meer is in u”: wapenspreuk van de “Gruuthuse familie” (Heren van Brugge, 13de / 15de eeuw).

Dinsdag 27 maart Nand 67ste brief

Gistel den 27.3.51

Liefste,
Het sonnet (1) waaraan ik werkte heb ik zo-even voltooid. Ik kon met niets anders beginnen eer het uit mijn schedel was. Gister avond zong het heel den tijd in mij voort toen ik, in een stampvollen trein zeer onbehaaglijk door mekaar geschud, weer westwaarts stuurde… Het zal een schone herinnering blijven aan dit Paas-weekend dat door vele gemoedschommelingen heen, aldus met een batig saldo sluit. Ik laat het nog een paar dagen liggen en stuur het dan naar de Linie (2) waarop ik mij geabonneerd heb om aldus te weten wàt er precies verschijnt.  Ik schreef ook naar vC. In zeer gewaagde zin : ik heb alles of niets gespeeld (jou roulette-instincten waren wellicht in mij overgegaan…) Als zij mij aan hun kar willen hebben is het hoog tijd om iets voor mij te doen : aan beloften en schone woorden heb ik niets. Je herinnert je misschien mijn bezoek aan het ACV?. Het heeft drie maanden geduurd eer ik iets hoorde – toen betaalden zij mij met bewonderenswaardige grootmoedigheid 300 fr … Doch ik bemerk dat ik den toon aansla die jou niet welgevallig is : ik laat het daarbij. Ik hoop dat je goed thuis geraakte en den weg niet verloor, en dat je onze toestand niet meer aan je hart laat komen. Of je nu huilt of niet : dat verandert niets. Er is iets dat er ons uit kan helpen : dat is werken – en er den moed niet bij verliezen : hard zijn en misprijzen wat ons belaagt. Het is een grote kunst bóven de tegenheden des levens te staan en er zijn gelijkmoedigheid niet bij te verliezen : het veronderstelt véél lijden, veel verwónnen lijden. Elk uur dat wij aan verdriet en tranen wegschenken is een uur verloren – en wij hebben niet veel uren te verliezen. Elk moment moeten wij be-leven – vullen met schoonheid, rijk maken : dat hangt grotendeels van onszelf af. Wat baat het te treuren om wat het leven ons weigert : het is doof en blind en geeft ons daarom niet méér. Veel beter is het elk voorbijvliedend ogenblik vast te grijpen en eruit te persen wat het geven kan. Het is hard – dat spreekt vanzelf – dat wij omwille van materiële omstandigheden niet kunnen trouwen, maar ik zie voor mij mijn sonnet liggen “Bij de praalgraven van Bourgondië” (1) dat ontstond uit een gemeenschappelijke beleving, en ik ben dankbaar en gelukkig gestemd. Het was een ogenblik van zeldzame genade ginds in die crypte – een moment van hooggestemde communie met het tijdeloze .. en zijn wij, bij alle beroving niet gezegend, “rijker dan ..” enz ? Anderen kunnen grote reizen doen, leven in weelderige en smaakloze interieurs, en zich ten dode toe vervelen. Ik kan mijn verheugen in een eenvoudig meubeltje dat ik zelf maak : opgaan in een zwerftocht langs de duinen – maar als een antenne klanken uit het ongeziene opvangen. Denk jij dat ik de anderen benijd, de oppervlakkige parade-mensen, de met schone prullen behangen nuttelozen, ik die zien en zingen kan? Dat jij naast mij in tranen kunt uitbarsten uit verdriet om uiterlijke dingen, terwijl wij in een schoon landschap alles bij de hand hebben om gelukkig te zijn, is mij een onbegrijpelijk raadsel. Wat zijn die uiterlijkheden naast ons onvervreemdbaar bezit – bezit dat holle hoofden en pronkhanzen ons benijden? Vandaag is het de 27e Maart – voor mij op mijn kalender staat het beeld van den blonden Hölderlin, die schreef: “Ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler wenn er nachdenkt ..” (3) Liefste mijn, wij zijn goden, en willen geen bedelaars zijn: daarom niet piekeren ! Wij zijn goden en goden past het alleen opgetogen
roes. Een goden-kus van je Nand !

P.S. Het adres van het K.VH.V. aub !
Mijn moeder zag in den tuin een vogel met een .. baard! Waarlijk dit is
en wonderbare tijd ..


(1) “sonnet”: Nands gedicht “Bij de praalgraven van Bourgondië”, nav hun bezoek aan de crypte te Brugge (Onze-Lieve-Vrouwekerk) met de praalgraven van Karel de Stoute en zijn dochter Maria van Bourgondië:

Het gedicht zal opgenomen worden in de bundel “Zee in het Westen” uit 1954:

(2) “de Linie”: “De Vlaamse Linie was een Vlaams weekblad. Het blad verscheen van 1948 tot 1953 onder die naam, en van 1953 tot 1964 onder de naam De Linie.”

(3) Hölderlin: citaat uit zijn “Hyperion oder der Eremit in Griechenland, 1797-1799″:

O ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler, wenn er nachdenkt, und wenn die Begeisterung hin ist, steht er da, wie ein mißratener Sohn, den der Vater aus dem Hause stieß, und betrachtet die ärmlichen Pfennige, die ihm das Mitleid auf den Weg gab.”

 

Zaterdag 31 maart Sim 68ste brief

Zaterdag, 31 maart 1951.

Lieve Nand,

Toen ik straks met de wekelijkse schoonmaak klaarkwam van het wagentje begon dit week-end met het uitzicht op je telefoontje binnen en paar uurtjes en met de herinnering aan de jongste reis naar je toe. Het is goed dat je me schreef en “het Eiland”(1) ligt naast me en vergezelde me op reis als mijn trots bezit en toch heb ik de weemoed niet kunnen wegwerken die je ontstemde en je een raadsel was al voel ik dat je mij wel begreep. Alle bedenkingen die je verwoordt maakte ik bij mezelf, Lieve Nand, ik weet dat mijn “zekere” gemoedschommelingen als ’n onbehagelijke kringloop weerkeren. Wat moet ik je zeggen, ik voel dat je bijna gelaten mijn “verre” beloften aanhoort. Het is een steeds herbeginnen. Geloof je mij dat ik je met ’n schuw gevoel benader nu je mijn kleinheid weet en ik de ontroerende opdracht (2) van je verzen lees, en het geluk stijgt uit deze weemoed en keert weer in de spijtige herinnering dat ik voor je zo triestig was en het doet pijn er aan te denken dat ik zie en aanvoel hoe ik voor je moet zijn en niet ben ..
Ik ben blij en benieuwd om het vers “bij de Praalgraven” (3) ik ook mocht het voelen ontstaan uit dit week-end zal het me zeer zuiver en licht bijblijven!
Je hebt me opgebeld .. Het duurde gezellig lang ! Goed dat je reeds donderdag komt. Ik zal je opwachten in het Z. (4) tegen half-zes. Ik werk de eerste dagen der week flink door zó maak ik me vrijdag en zaterdag vrij. Breng een “schildersplunje” mee. Wat ik hier van Bert (5) heb is toch voor je te klein !
Het is reeds de vierde maand van dit jaar. “1 April”. Ik wacht zoals ’n kind nog op ’n gelukkige verrassing of bekwam ik ze reeds door je zo-even; dat mijn “portret” zó goed gelukt is. Ik brand om het te bewonderen al zal je moeder dat stellig in mijn plaats reeds doen. Dank voor me je ouders, lieve Nand, om de voorbije dagen. Je weet dat het een “oase” voor me is naar Gistel te kunnen komen, nu zal het weer een tijdeke aanlopen; (ik zeg je vlug het gevraagde adres: Mr Van Waeg J, advoc, Bosstraat, 51. Elsene)
Morgen moet ik met zus naar Scherpenheuvel een vergadering van oud-leerlingen in het klooster (6)… een kalme beschouwende dag… ik zal je weten mijmeren door het dromende stadje… Brugge en wat zou ik al niet geven om naast je te mogen te kunnen zijn het Hölderlins woord getrouwe (7)!
Zeer innig omvat ik je.. glimlach…
en geloof
Je Liefste


(1) “het Eiland”: Nands nieuwe bundel “Het Eiland Antilia”, verschenen in 1951

(2) “ontroerende opdracht”:

links onderaan:

Deze verzen, door het zee- en reismotief ingegeven, werden gekozen uit het werk ontstaan tussen 1944 en 1949. De bundeling rondom bepaalde kernen geschiedde – hoeft het gezegd? – post factum. F.V.

De opmerking “de bundeling geschiedde … hoeft het gezegd? – post factum (= ‘daarna, achteraf’)” is een verwijzing naar de periode 1944-1949 waarin Nand deze gedichten schreef: in gevangenschap. De bundeling gebeurde na zijn invrijheidstelling.

(3) “bij de Praalgraven”: zie vorige brief 

(4) “in het Z.”: in het Zuidstation, Brussel

(5) “Bert”: broer van Sim

(6) “Scherpenheuvel”: Sim brengt haar zus naar een bijeenkomst van oud-leerlingen, ze liep er school bij de Zusters Ursulinnen

Zondag 15 april Nand 69ste brief

Gistel den 15.4.51

Liefste,

Het is zondagnamiddag – een vrijgezellenzondag! – en zeer rustig. De dorpelingen met voor- en nazaten, allen in pronkgewaad,  drentelen aan mijn venster voorbij en gapen mijn doen en laten na. Deze morgen zat ik een uurtje in de zon : het verzoende mij een beetje met het bestaan, daar de druilende winter mij met walg vervult. Ik ben nu al maanden van mijn wandeling door het land en langs het water afgesneden. Je weet wel de weg die wij eens samen aflegden, tot aan de brug? De aanhoudende regens hebben de wegen tot slijkpoelen gemaakt en ik ben verplicht te gaan wandelen voorbij de huizen waarachter je spiedende ogen van nijdige dorpelingen vermoedt. Nu het weer betert zijn mijn vooruitzichten ook gunstiger .. Het is vreemd, al wandelend wellen de gedachten gemakkelijker in mij op. Een wandeling ordent mijn denken en wekt associaties. Veel verzen die mij onverwacht worden “ingeblazen” werk ik af al wandelend – zonder moeite, terwijl aan de schrijftafel je veel kostbaar papier bemorst .. Heb ik je ooit gezegd dat ik het sonnetje “Ik droomde enz” (1) op een dergelijke wandeling maakte ? Je vindt er trouwens de wintervelden, het water en het riet in terug. Als de wegen wat toegankelijker worden, trek ik weer de velden in, dan vind ik wellicht het poëtisch contact met mijn liefste terug. Dikwijls benijd ik de lijsters en de merels die zo opgetogen en zorgenvrij voor hun bewonderend liefje zitten te zingen. Zelfs de meewarige uilen krijsen uren aaneen van louter vervoering .. Het is waar, zij kennen de zonderlinge gemoedsverwikkelingen niet die mensen van elkaar vervreemden. Maar dan hebben zij niet de mogelijkheid hun liederen vast te leggen – hun gefluit gaat telkens verloren. In elk geval zou ik geen merel willen zijn, al brengt mijn bek geen zanggeluiden voort.  Het is met mij zo dat ik geen versregel aan elkaar kan krijgen als de spontane gevoelsgolf mij niet optilt. Brave vrienden hebben mij meer dan eens onzeggelijk gekweld met het, goed bedoeld, bestellen van een gelegenheidsgedicht. Zij denken dat een dichter versjes “maakt”. Van de geheimzinnige influisteringen van het onderbewustzijn die je dag en nacht obsederen weten zij niets. Hoe moet je zo’n mensen gaan uitleggen dat een gelegenheidsversje “maken” een bezigheid is die hele dagen soms vergalt? Maar als dan eens de plotse ingeving je overvalt, en een volledig vers, evenals Minerva destijds – (2) gehelmd en gewapend tevoorschijn springt , dan je dat werkelijk een gevoel dat je boven het mens-zijn van de kudde verheft. Jij, die ook verzen hebt uitgegeven, zult zeker van die dronkenheid genoten hebben. Het is een vreugde waarbij al de genoegens waarvoor mensen vechten, in het niet verzinken . Leven te geven naar de geest, krachten van je ziel bewaren om ze eenmaal aan ongeborenen mede te delen : dàt is leven. En ben ik al mijn leven lang beroofd van de dingen die het leven tot een luxe maken, ik heb er nog nooit om getreurd. Liefste mijn, laten wij ons te allen tijde ervan doordringen, dat wij een onvervangbaar bezit rijk zijn dat met geen geld te koop is. Dan zal je mij van zelf zó bejegenen dat ik als een merel zingen móet!
Een kus tot vrijdag (of misschien zaterdag) ik bel Dond. op.
JeNand
P.S. Ik schreef naar de J.laan – maar verwacht er niet van.


(1) “ik droomde…”: zie het sonnet in de brief van 26 oktober 1950.

(2) “Minerva”: Verwijzing naar de godin Minerva uit de Griekse en Romeinse mythologie. “Minerva of Menerva is een personificatie van de goddelijke macht van het verstand, van de vindingrijkheid, van de menselijke geest en van de wijsheid. Als voorwerpen heeft ze een uil en een wapenrusting.” (Zie ook: “Uil van Athene/Minerva“).

Standbeeld van Minerva en haar uil te Dijon (Wikimedia):

Maandagavond 16 april Sim 70ste brief

Brussel, maandagavond 16-4-51.

Lieve Nand!

Het is een ongewoon rustige avond na een drukke dag. Ik zit hier alleen, wat zelden voorvalt!. De ijverige kaartspelers zijn uithuizig. Finneke houdt het nog steeds vol met haar verbijsterende ververij aanleg. Nu ik vader moederlijk in bed toedekte kreeg ik eindelijk een kalm avondje. Kan ik je zeggen hoe je brief (wiens achterwege blijven gisteren en vanmorgen me haperend piekeren deed!) me rouwmoedig en uitbundig terzelfdertijd verraste. We kwamen omzeggens samen toe, omstreeks half-zes .. de avondpost .. en dit schrijven kwam nog zó vers van je, nog maar pas vanmorgen te Gistel gestempeld. (1) Het gaf me plots dit gevoelen dat je heel dicht hier was, zó dicht gelijk ik je zaterdag ’n hele dag heb verwacht en me moeite deed een redelijk gesprek met me zelf te voeren.
Ik heb je gisteren met de zon in ’t zeil in “De Haan” gedacht of toch ergens dolend langs de eerste warme duinen en ondertussen zou ik de sportieve leden der familie naar de aankomst “Parijs-Brussel” (2) brengen. Je weet ongeveer hoe zo’n namiddag er uit ziet!!
Vanmorgen ook blekte het wagentje over de baan weg, maandagmorgen. Wanneer is het ons gegund door dergelijke stralende lentedag heen ook ons dronken te dromen. Hoe een mens herleeft in zo’n dag. Ik denk op je landelijke wandelwegen die nu wel vlug gaan uitdampen. Je zal verwonderd opkijken hoe ik je zal voorafgaan op je lange wandelingen! “Al zeg ik het zelf”.
Lieve Nand deze week bracht je dus wat “zaad” toe (3). Je ziet dat Mr. V. M. gereageerd heeft op je ongeduld. Ik verwachtte ook reeds de ganse week het bizondere bericht V.k.V.C. We zullen dan maar ijverig de hoogaangeschreven deugd des Gedulds beoefenen of wordt het reeds een gewoonte en worden de verdiensten bijgevolg bitter klein!
Ik hoop je vrijdag reeds te verwachten, waarom suggereer je die zaterdag tussen de haakjes? Ik bereid het nieuwe bureauplaatje zeer gezellig voor. Zo hebben we het ook eens rustig. Dit week-end wordt het “slavenwerk” tot een minimum herleid, kwestie nog van dat trapje! –
Heb jij bij je boeken daar geen jeugdwerk voor een jongetje van +/- 8 jaar. Of wat raad je me aan, ik wil aan het zoontje van een kliënt een boekje ten geschenke geven, een verhaaltje, geïllustreerd bij voorkeur.

Het is dinsdagmorgen geworden. Zo-even belde Mr Peters me op om je te vragen of je geen romanuitgave beoogt?, van de uitgeverij “Klauwaert” uit Leuven meen ik (4). Ik heb geantwoord je te verwittigen.
Lieve Nand, de reis gaat naar Turnhout vandaag, de zon zit weer ijverig in de lucht. Ik zoen je voor een hele goedgevulde dag en verbeid met ongeduld dit week-end dat goed zal zijn.
Je Liefste


(1) “pas vanmorgen te Gistel gestempeld”: de Post werkte toen blijkbaar sneller dan vandaag!

(2) “Parijs-Brussel”: De wielerwestrijd “Parijs-Brussel” op 15 april 1951, nu omgedoopt tot “Brussels Cycling Classic”. De winnaar toen was Jean Guéguen.

(3) Met “zaad” wordt hier ‘inkomsten’ bedoeld.

(4) “Klauwaert”: Uitgeverij (en Boekengilde) “De Clauwaert”, opgericht in 1948 door Willem Vanden Eynde e.a.  De uitgeverij werd opgericht om, in aanvang, het werk van Filip De Pillecyn te kunnen uitgeven. Deze werd er later bestuurder.
(zie: “Ludo Simons, Het Boek in Vlaanderen sinds 1800, Een cultuurgeschiedenis”, Lannoo, Tielt, 2013, p. 163).

Woensdagmiddag 18 april Sim 71ste brief

Woensdagmiddag  (april ’51) (*)

Lieve Nand,

Vanmorgen was ik persoonlijk dank zij Martje Cloet (**) op het ministerie zelf bij de kabinetschef die al bij de eerste verwikkeling betrokken was.
Ik kan echter niets definitiefs berichten, dan dat Simone zich niet voorbarig alarmeert al begrijp ik de ontgoocheling! Ik gaf de inlichtingen af en Mr. R. zal me hier bericht laten geworden (Hij deed je hartelijke groeten ook!) Er zal dus zeker geijverd worden opdat die zaak ten beste afgehandeld wordt. Je begrijpt evengoed dat een dossier dat nu eenmaal in een commissie verzeilde zó maar niet de scheurmand in kan. Hij sprak over een “tegenspraak” er moest toch over gehandeld zijn vermits het dossier ogenblikkelijk beschikbaar was. Hopelijk weet ik meer bepaalds einde der week.
Zeer lieve groeten aan de familie !

Zoen !
Je Liefste


(*) Er stond geen exacte weekdag vermeld op deze brief, maar hij is in de map wel geordend na de vorige van 16 april en voor de volgende van 11 mei.
Over welke “zaak” het hier gaat is onduidelijk.

(**) Martje Cloet is een vriendin die samen met haar echtgenoot ook op de “eerste foto samen” staat bij de tuinfeest ontmoeting op 5 augustus 1950 in Villa Kriekenberg (eerste van rechts):

 

 

Vrijdagvoormiddag 11 mei Sim 72ste brief

Voormiddag 11e Mei 1951.

Lieve Nand,

De zon is er! De eerste keer deze week zó stralend en zonder wolkenlagen. Ze hebben ons duchtig genoeg getart en ik verzoen me met deze zonnige mei mijn wens werd voldaan al zal hij je een tikje egocentrisch lijken. Weet je dat ik stellig die eerste dagen van het “na” verlof niet al contrasterend wenste? Ik was blij dat je gezelschap kreeg bij de afreis tot Oostende. (1) Zeer kranig bolde ik op mijn beurt Brussel toe boven het weeërige gevoel van het afscheid sprong de gelukkige en dankbare vloed uit voor al de schone en intieme ogenblikken die “ons” waren. Ik kon nog met moeite de kostbare verkorven uren van zondagnamiddag betreuren want was dit voor mij weer geen nieuw gebied waardoor je me leidde naar de juiste beoordeling van holle rhetoriek ?
Het begin dezer week bracht me naar de Limburgse Kempen ik zag ze jammer onder de kille nevelregen zodat ik dubbel sterk naar je verlangde en naar de maandagnamiddagheid een paar weken terug! Maar ik wil niet piekeren. Dat dit briefje je bereike onder de bloesembomen van je tuintje waar je in de zon te schrijven en te verhalen bezig zijt, of noodt dit weer je weg van de Warande langs de verse akkers en de blinkende vaart. Was ik bij je… Het is goed hier in de “mijn” betrekkelijke eenzaamheid aan te denken – die dagen, waarom slaat de tijdsmaat vlugger in Gistel of beter gezegd bij jou? (2)
Sedert gisteren bezit ik een internationaal rijbewijs (3). De oudjes willen Pinksteren naar Holland indien het weder het toelaat, vooral voor vader – Misschien… Misschien gaat de terugreis langsheen de zeekust en over de Warande (4).
Bel je nog eens op, ondanks het al te dikwijls vergeefse? We waren gisteren nog in beraad om die treuzelende erfeniszaak (5). Dat het ook zó nasleept. Ook dat komt in orde!
Lieve Nand, je liefste zoent je zeer hartstochtelijk in deze ei zo schone Meiedag. Dankende groeten aan je oudjes en nichtje.

Monica (hm!) (6)


(1) De vorige brief, ook van Sim, dateert van 3 weken geleden: 18 april. Blijkbaar hebben Nand en Sim in de tussentijd enkele vakantiedagen samen doorgebracht (1 mei viel toen op een dinsdag), ergens tussen Brussel en Oostende met niet al te best weer.

(2) sic

(3) “internationaal rijbewijs”: omdat “de oudjes naar Holland willen”.

(4) “Warande”: de straat waar Nand woont in Gistel: de “Kleine Warande”

(5) “erfeniszaak”:

(6) “Monica”: het nichtje van Nand, de dochter van zijn moeders zus, heette Simone. Omdat Sim dezelfde voornaam draagt misschien een knipoog naar een koosnaam die ze gebruikten.

Dinsdag 15 mei Sim 73ste brief

Antwerpen, woensdagmiddag 15/5/1951

Lieve Nand,

Ik schrijf je maar en tracht hierin een tikje moedeloosheid weg te werken. “Hoe is ‘t”? Pinksteravond heb ik vergeefs op je telefoon gewacht. We zijn dan maar maandagmorgen met het dreigend regenweer het hartje van Holland ingebold (kreeg je ons kaartje uit A’dam?)  langs Utrecht en Eindhoven bereikten we in de late avond terug ons thuis. Het “eiland Walcheren” en de mogelijke overzet Vlissingen-Breskens hebben we links laten gelaten… dàt zal “onze” beurt zijn! (1)
Heb je m’n vorig briefje ontvangen? Misschien brengt de avondpost een zalvende vertroosting!
Ik las je vers in de Linie met dubbel genoegen (2); ik heb het hier bij me het ontroert me, Nand, nu er ik weet niet welke vrees over deze donkere dag hangt, zoals voor een paar maanden terug onbezonnen over de weg heenrazend, ik naar Gistel kwam zó overvalt me deze onrust weer. Bericht me dat het goed is en dat je naar me toekomt! of wat het ook zijn moge.
Toevallig reisde ik gisteren met Pater Vervinck, die je veel groeten overmaakt en veel belang stelt in je schilderswerk. Hij bezit nog wit-zwart tekeningen van jou die hij zeer waardeert.
Lieve Nand, ik hoop dat dit week-end weer de zon in de zeilen zet. Ik denk aan jou, en weet me gans
Je Liefste


(1) Later, na hun huwelijk, zal het gezin vaak de oversteek met de veerboot maken, still uit 8mm film, 1981 naar Walcheren:

(2) “je vers in de Linie”: het gaat om het sonnet “Bij de Praalgraven van Bourgondie”, zie de opmerking bij “brief nr 67” van 27 maart.

Woensdag 16 mei Nand 74ste brief

Gistel de 16.5.51

Liefste,
Ik schuif met geweld de stapels papieren op zij waartussen ik me schier veertien dagen zit te zwoegen, en grijp naar een grijs-blauw velletje .. Stel je voor dat ik in de voorbije dagen “Magellaan” (1) helemaal heb overgetypt (60 bl.) en daarbij nog “De Brief aan Goethe” (135 geschreven vellen) volledig heb op ’t punt gezet en item overgetypt… (2) Ik heb gewerkt gelijk een razende. Nu staan de twee spelen planken-klaar. In het terugkeren van Gent ontmoette ik niet alleen Remi, deze stelde mij voor aan een regisseur van de KNS Maurits Balfoort, die toevallig naar Brugge meereed. Deze was heel vriendelijk gestemd en beweerde dat hij eens zou uitzien of ik kans had een van mijn spelen opgevoerd te krijgen te Antwerpen! Ze zitten namelijk hun repertorium verlegen. Er is weinig of geen inheems werk. Indien ik nieuws krijg dan bied ik eerst “Magellaan” aan omdat ik het liefst daarmee zou van wal steken – alhoewel ik weet dat de comedie veel meer kans heeft. Ik twijfel er niet aan dat dit een kásstuk wordt. Bij het nazien heb ik hier zelf heimelijk zitten lachen. Het is geen grove komiek, maar fijne, aantrekkelijke humor van ’t begin tot ’t einde. Nu is het ook mogelijk dat de heer Regisseur niets meer in mijn voordeel doet – ik ken het leven en de mensen genoeg om daarin niet te verschieten, maar het kán iets worden, en in alle geval zijn de spelen klaar. Mócht het mislukken dan schrijf ik rechtstreeks naar Brussel : het ware een werkje voor jou om eens uit te vissen tot wie ik mij best zou richten. Tracht eens te weten wie daar Bestuurder is. Dan zou ik daar mijn comedie heen sturen. Nu het ding gereed is, kan het evengoed de wijde wereld in, en eenmaal “gelanceerd” wordt het door liefhebbers overgenomen. Zonde is ’t natuurlijk, en wraakroepend dat ik dat sekwester-zwaard boven mijn hoofd heb. Dat maakt alles nog veel ingewikkelder. Nu, ik heb een voet tussen de deur, laten wij ’t beste hopen en verwachten dat ik er met heel mijn voorhistorisch corpus doorgeraak. Heb je verleden week De Linie gezien? Mijn poezie kroniek stond erin, ook het gedicht Gulden Vlies waarvan ik niet verwacht had dat de heren Jezuïeten het zouden publiceren (3). Het was toch een aanklacht ook tegen hén gericht die een redacteur 2-300fr. per maand gunnen! Ik wil niet bitter zijn : ik erken dat het in mijn geval al heel wat betekent te kunnen zeggen dat men titularis is van de poëziekroniek in een toonaangevend weekblad (hm!)
Laat je mij weten of je deze week niet weer buiten mijn voorkennis om een regeling met je familie getroffen hebt? Ik zou niet gaarne weerom het pijnlijk blauwtje van verleden week lopen .. Je was mij de hele week zo nabij geweest – maar mijn verliefde roes was tamelijk bruusk afgekoeld ! Ik wist mij ijselijk belachelijk .. Daar je brief geen zweem van excuus vertoont veronderstel ik dat je niet bevroedde wat je deed. Merk wel : ik begrijp alles en laat mij door mijn gevoel niet leiden ; maar ik stel mij niet gaarne aan zoiets bloot.
Ik bemerk zoeven dat Kje, mijn artikel over de “Vlaamse Hansa” publiceert (4). Nu is dat “civiek” – enkele jaren vroeger tégen de bezetter was het “inciviek”. Een vreemde wereld!
Een vlugge kus van je
Nand (die bezig is aan een Bourgondische trilogie .. )


(1) “Magellaan”:

(2) “Brief aan Goethe”:

(3) “Gulden Vlies”:

(4) “Vlaamse Hansa”:

Woensdag 23 mei Nand 75ste brief

Gistel de 23.5.51

Liefste,
Het was eens meiens morgens .. zon lauwe wind, en op de wind de geur van een boomgaard .. (1) Voor eenmaal wens ik alle werk naar de bliksem en ik grijp naar het papier dat de kleur heeft van seringen vóór mijn venster. Ik zou met je willen zitten hier in de weide voor mijn deur, te midden van gulden boterbloemen .. Met weemoed zie ik de spreeuwen heel de dag een luchtbrug spannen van de sloot naar hun verborgen nesten, in hun bek de wormpjes die God hun schenkt voor de jongen .. Ik wind helaas ! geen wormpjes noch kevertjes om er een nestje op na te houden, en gevoel mij tegenover de spreeuwen wel zeer benadeligd ! Ik vlieg en fladder dag na dag, en mag mij gelukkig achten als ik hier of daar een vuile vlieg of een bladluis vind om de luchtbrug naar Brussel in gang te houden .. Zo bv. de geheimzinnige heer uit Roeselare die mij voor een gelegenheidsversje bedacht met een ere-loon dat mijn kosten van de e.k. zaterdag zal dekken .. Laten wij dankbaar zijn : het had ook niets kunnen zijn ! Mocht Sint Michiel, indien hij iets meer is dan een koperen windhaan op de “ranke raadhuistoren”, mijn roerende bede genadig verhoren. Ik heb hem in de titel van mijn sonnetje vereerd met de aanroeping: “patroon van Brussel” (2).Mocht hij de heimelijke voorspelling aanvoelen die er in die eenvoudige woorden besloten ligt, en beseffen dat ik te Brussel heel bizondere belangen te verdedigen heb ! Maar onze ervaringen uit de jongste jaren hebben geleerd dat wensen en gebeden zó weinig aan de loop der aardse dingen veranderen : wij zitten daar met ons pakske en het is van : dragen ! Is het in deze omstandigheden niet begrijpelijk dat wij (jij en ik, o geliefde mijn!) naar een heel bizondere cultus zijn afgezwenkt. Wij hebben er immers saam, hand in hand vóór ge staan, voor de jonge, goddelijke boreling die met opperste onverschilligheid zijn wateren in het aardse tranendal doet neerstroelen? O Manneken Pis gij hebt geheel mijn hart, ik begin het begrip “vaderlansliefde” te begrijpen – gij zijt immers één onder onze gevierde nationale symbolen .. Hoe bevrijd ik de goed gevoede straal die, fonkelend in het licht der lantaarnen, nog  ’s avonds laat onverpoosd en onversaagd in uw nooit overlopend potje neer klatert en onbescheiden opspat! Een symbool en een wereldbeschouwing :  “bleib immer jung!” Ik deelde je reeds mee dat ik de bedoeling had – als de Muze mij deze vreugde gunt – aan de naakte krullekop een opgetogen hymne te wijden. Bij gelegenheid gaan wij eens prentkaartjes kopen waarop hij “prijkt”.
In dit geloof .. zoent je je
Nand.

P.S. Je ontving waarschijnlijk de onheilsmaar van mijn nicht. (Hebben de heren dan gedaan zoals Manneken-Pis? Zo’n bronwater is goedkoop ..) Je moet daarvoor niet speciaal naar Antwerpen gaan : schrijf. Ik schrijf ook persoonlijk aan Lode…


(1) “eens meiens morgens”: Een verwijzing naar de beginregel van het gelijknamige gedicht toegeschreven aan Hertog Jan I van Brabant (1235-1294) (“Harbalorifa!”)

(2) “Sint-Michiel”:

Woensdag 30 mei Sim 76ste brief

(brief in potlood op uitgescheurd ruitjespapier)

Rivierenhof, Donderdagmiddag 30/5/51

Lieve Nand,
Het is met een niet te wenden weemoed dat ik hier alleen te “picknicken” zit, er rest me dan de troost naar jou te kunnen schrijven, en voorbarig te dromen over elke mogelijkheid die ons voor  goed samenbrengt. Misschien moet de louteringstijd nog veel in mij te bewerken hebben alvorens die dag aanbreekt. Ik zal je niet onderbreken met gejammer nu je zeker gans verdiept in prologen en bindteksten een zeer verscheiden strijd voert.  Ik weet dat het goed zal zijn en de springplank wellicht naar andere mogelijkheid. Ik zou je daarom zó zeer willen helpen, en het verdriet me dat ik naast je, na bijna tien maanden, nog zó onhebbelijk zijn kan. Wat zou ik geworden zijn zonder je, ik meen het, Nand, wat groeide uit het bijna ziekelijk verwende meisje zonder jou sterke – zachte hand beide? Het is mij een grote genade dat ik jou mag liefhebben – en dat ik hartstochtelijk nog geloven kan in deze liefde. Nu het ons materieel misschien nog niet gegund is een eigen thuis te bereiken, verkrijg ik de mogelijkheid aan mijn innerlijke voorbereiding een dubbele zorg te wijden, ik weet dat het je veel heiliger en begerenswaardiger is dan elke uiterlijke bezorgdheid.
Ik ben blij dat ik je dit schrijven kan, het rukt plots elke weemoed van me af, de dag zit stralend om me heen, ik weet je te Gistel in eenzelfde gloed bezig !
De nijdige “godinnen” zullen het mij niet gunnen dat ik dit week-end aan zee doorbreng al is hun mededogen wel niet onbeperkt uitgesloten! Ik ben zeer waarschijnlijk gebonden aan een behangrol en een kleverige kwast!
Lieve Nand, hoor ik nog een echo van je? Groet de familie innig.
Ik zoen je zeer!
warm van zon en verlangen
Je Liefste

Zaterdag 2 juni Nand 77ste brief

Gistel zaterdagmorgen 2.6.51

Toen ik gisteren je briefje gelezen had, bekroop mij een onweerstaanbare lust om hartelijk te schaterlachen. Maar het feit dat het mij gold gaf mij zoveel stof tot nadenken dat ik het toch maar liever niet deed ! Dat je mij een met potlood beschreven bladje uit een schrijfboek stuurt begrijp ik enigermate .. je bent immers onderweg(1). Maar wat mij altijd mijn “lachspieren” in beweging brengt, is, dat je vlagen van helderziendheid je altijd overvallen als je ver van mij weg bent, en voor een of ander weinig decoratief stukje schrijfpapier (rekeningen inbegrepen !) te mediteren zit. Ik begin nu zoal enige zeer merkwaardige exemplaren van reisbeschouwingen bijeen te krijgen! Dit document overtreft wellicht al de tot nu toe ontvangene (1). Het verheugt mij dat je in jezelf zo klaarziet, al deert het mij dat je in mijn bijzijn dit alles zo dikwijls vergeet, en schone uren door zonderlinge gemoedstoestanden vergiftigt. Dit mag ik tot je geruststelling verklaren dat je er veel op vooruit gegaan bent. Sedert je jezelf beslist herpakt, ben je al heel wat meer op een normaal mens gaan lijken. Menigmaal heb je mij met je bevriezende stiltes zo afgesloten dat ik erbij wanhoopte ooit tot een blijvende verbintenis te geraken. Nu is dat vrijwel voorbij, al geeft je jezelf er goed rekenschap van dat er nog een en ander te verbeteren valt. Een goed huwelijk steunt op wederzijdse zelftucht. Ik doe wat ik kan om geduld te beoefenen en mij te beheersen : geloof mij, indien ik het niet gedaan had, dan zou je nu van mij allang geen brieven meer krijgen.
Er is echter een tweede eigenaardigheid die je jongste briefje zulk een merkwaardig belang geeft : het is de omstandigheid, dat na herhaalde betuigingen van oprechte liefde (die ik,  merk wel, zeer op prijs stel) je meent een uitnodiging van je verloofde te moeten afwijzen op grond van de overweging dat je moet … behangen ! Wat moet ik van dit alles denken? Wie geraakt daar wijs uit? Zijn wij verloofd, of zijn wij het niet? Heb jij voor je verloofde enig respect, of heb je er geen? Het is voor mij zó ’n dom-dwaze toestand dat ik er mij voor zal zwichten er ooit met iemand over te spreken op gevaar af een tweede maal in mijn leven voor “nar” te worden gescholden (2). Wat ik hier van mijn familie hoor is al genoeg. Het valt mij zoveel te harder op de maag daar ik uit het telefoon-gesprek kan opmaken dat je de hele zondag volkomen vrij was ! Je had dus gemakkelijk de zaterdagavond kunnen afreizen. Wat is de bedoeling eigenlijk? Ofwel is het waarheid, ofwel uitvluchtsel. In beide gevallen is het verwerpelijk. Je ouders die toch mensen met levenservaring zijn, zullen je zo’n houding toch wel afgeraden hebben? Ze is zeer geschikt om onze nog wankele verbintenis helemaal overboord te gooien. Onze verloving diende op zo’n hooggestemd plan te staan dat zoiets onmogelijk was : het moet een hooglied zijn, een goddelijke droom – maar wij vallen altijd op de aarde terug (Behangen!) Van de reis naar Schoten heb ik afgezien daar ik het tuinfeest verkies. En hopelijk kom je zaterdag – of vrijdagavond?
Ik zoen je, geloof mij, met liefde.
Je Nand

(Bijgevoegde postkaart)

Meewarige  romance voor de “Ferne Geliebte”

De zee breekt stuivend aan mijn voet,
waarvoor heb ik een nieuwe hoed?

Ik drink berooid mijn bitter bier –
nu snijdt mijn liefste muurpapier ..

En ‘k dool alleen met lome stap –
mijn liefste roert nu in de pap ..

Een vroege bader plonst en plast –
mijn liefste ploetert met den kwast ..

Oostende 2.6.51


(1) “met potlood beschreven blaadje”, “dit document overtreft wellicht…”: Nand vindt dat een persoonlijke brief een mooie “bedding” verdient. Hier het bewuste “blaadje”, het komt uit een boekje met geruit papier, en waarschijnlijk stofkartonne”n, lichtgrijze omslag, waarvan de zijden rood gekleurd zijn, dat is ook te merken aan de randen van dit blaadje. Het is een dubbelgevouwen exemplaar, aan de hechtingen te zien uit een middenkatern:

(2) “een tweede maal in mijn leven voor “nar” te worden gescholden”: De eerste maal was door de openbare aanklager tijdens Nands proces na de oorlog, zoals beschreven in de memoires: “De advocaat van de staat die zich hier als burgerlijke partij had aangesteld, was ettelijke miljoenen schadevergoeding komen eisen, door ons allen solidair te betalen.  De achtbare confrater had zich nogal tactvol over mij uitgelaten als ‘de nar van de bende'”.
Ook een journalist citeert de aanklager in die bewoordingen, dus wat Nand zich herinnert is correct. Lees het artikel in het hoofdstuk “Krantenverslagen over het proces“.

 

Vrijdagmorgen 8 juni Sim 78ste brief

Vrijdagmorgen     (8-6-51)

Lieve Nand,

Ik dacht je vanmiddag reeds te bereiken, het gaat niet. De firma eist me morgen nog op. Ik start hier dus morgen rond tien uur. Kom je me tegemoet? Daar ik een dag verlies en met dat heerlijk zonneweer reis ik pas maandag terug af.
Heb je dinsdagavond op radio Hasselt de kwartierlange bespreking beluisterd van je werk? Ik hoorde het relaas gisteren van gelukkige luisteraars.
Lieve groeten aan je familie
Zoen tot morgen.
Je Liefste

Dinsdag 12 juni Nand 79ste brief

Gistel de 12.6.51

Liefste

Ik ontwaakte deze morgen, en hoorde een geruis… denkend dat het wind was, tuurde ik naar buiten, doch het was regen! Ik zag de zware luchten laag aanrennen, en de hele dag van gister leek mij een droom. Kan het zijn dat wij in het warme, witte duinzand zaten met het naderend zuchten van de branding rusteloos en tijdeloos alom? Kan het zijn dat wij ons jeugdig (hm!) in het lauwe water rondwentelden en plasten en stoeiden, om dan verfrist en verkwikt voor een openlucht-diner aan te zitten? Het is zoals in Rodenbach’s lied : voorbij, voorbij, voorbij .. (1) maar toch een blijvend bezit voor het leven. Weet je, die schone uren aan zee hebben een heel speciale atmosfeer althans voor mij – een wellicht ook voor jou? – zij rukken je werkelijk helemaal uit de werkelijkheid weg. De heide is, vanzelfsprekend stemmig, en bergen imponerend – maar de zee heeft iets bevrijdends, iets dat je als het ware verijlt. Je zult het ook wel gevoeld hebben : als je, hijgend van de beklimming, ineens boven op het duin aanlandt, en het wijde strand en de strenge kimlijn voor ogen krijgt, dan voel je je plots ópgeheven. Een landschap kan intiem zijn en zelfs weids, bergen kunnen groots zijn en overweldigend – maar de zee : dat is de overzijde ! Aan het strand houdt de begane, bekende wereld op om over te gaan in het eindeloze, het onwerkelijke, het eeuwig buiten het leven levende. Ik heb dat als knaap reeds aangevoeld: als er zo eens een bootje door de branding heen naar het strand aanroeide, en dan in het zand voor ons kwam te liggen, dan hield dit voor mij altijd iets wonderlijks in. Het kwam uit een element dat onze begane wereld als een grenzeloze verte omzoomde, uit een ijle overzijde buiten leven en dood .. Ik heb dat dan later in verzen gezegd – maar nog altijd had ik datzelfde gevoel. Ook gisteren, naast jou heb ik dat weer beleefd. Zo dienen wij te leven, niet als oppervlakkige en bekrompen kleinburgerlijke luidjes, maar gericht naar de grote waarheden die de grote wérkelijkheden zijn. Een huwelijk heeft voor mij geen zin, indien ik moet gaan bewegen op het plan van de brave burgerman. Voor het appartement met de pronkmeubelen en mondaine kletspraat ben ik niet geboren. Het verheugt mij dat je dat inziet. Misschien zal je ’t een of ’t ander dat je tot nu toe graag had moeten prijsgeven: misschien zal het van je een daad van moed vergen – alhoewel ik overtuigd ben dat waar liefde is, ook geen moeite is – maar in het eind zal dit klein verlies (want het heeft niet veel waarde) – honderdvoud worden vergoed. Je naam zal geschreven staan onder de namen van hen die de mensheid verrijken met schoonheid en waarden die niet “waardeloos” zijn. Ik zoen je Embla mijn (proef je nog zeezout op mijn lip?)
Je Nand

P.S. Mijn trein komt te 16.07 in ’t Zuid aan : zo dat past goed.


(1) “voorbij, voorbij, voorbij…”: uit het gedicht “Fantasiën” (sic) van Albrecht Rodenbach – 4 augustus 1879.

Het drijven watten wolkjes,
van zonnelicht doorboomd.
De jongeling ziet ze drijven
en droomt…
En onbewust elk wolkje na
drijft zachtjes een fantasia,
doch in de ruimte smelten beî
voorbij, voorbij,
voorbij.

Het drijven blanke zeilen,
waar ‘t meer de hemel zoomt.
De jongeling ziet ze drijven
en droomt…
En onbewust elk schipje na
drijft zachtjes een fantasia,
doch over zee verzinken beî
voorbij, voorbij,
voorbij.

Het drijven wondere beelden,
van tovermacht omstroomd.
De jongeling ziet ze drijven
en droomt…
En elke omstraalde beeltnis na
ijlt jagend een fantasia,
doch naar de Lethe spoeden beî
voorbij, voorbij,
voorbij.

Hier gezongen door Anton Greefkens:

Donderdagavond 21 juni Sim 80ste brief

Donderdagavond, 21-6-51.

Lieve Nand,

Met de foto’s van het laatste week-end, voor me, schrijf ik je vanavond. Ik had daarstraks met een verbijsterend taai uithoudingsvermogen de zomerzon getart en terzelfdertijd een paar potloodkrabbels neergeschreven voor jou. Het resultaat der eerste werkzaamheid zou je zeker bevredigen! Ik hoop dat dit weer de voorbode zij van deze zomertijd … “onze” tijd. Ik zie de duinen, de lokkende zee de gemoedelijke Kempische wegen die ons naar de heide brengen, en de dagen lijken me dubbel eenzaam nu het hortende zeteltje naast me onbewogen blijft; al ben ik het voorbeeldige wijze dochtertje dat de oudjes reeds twee namiddagen bij de Woluwse vijvers bracht opdat ze, vader vooral, eens buiten het enge tuintje wat natuur genieten.
Ik weet je bezig aan de publiciteitsplaatjes, ik hoop dat het je niet te zeer afmat, ‘k veronderstel wat ’n arbeid die fijne tekeningen vergen. Het verheugt me dat Kuifje eindelijk losschiet, wellicht het tastbaar resultaat van je schrijven! Ik voeg hier het briefje bij misschien ontvang ik de check voor zondag nog. Kom je naar de vergadering in de Atlanta? (1) Ik ga met de oudjes Finneke zaterdagnamiddag afhalen, dus wanneer je er echt aan houdt, bel je dan vrijdagavond op? Ik was gisterenavond in gezelschap met Mr Zegers directeur V.EV. Hij wist een landhuisje dat beantwoordde aan onze “eisen” te Weerde (Mechelen) Het hoort toe aan Mr Clottens meen ik. Nu verwacht ik verder nieuws met ongeduld… (2)
Lieve Nand, vin je het erg dat ik je zó onsamenhangend schrijf in dit zomerweer en zonder jouw tastbare aanwezigheid, maar het is alleszins niet een eenzaamheid die me droef maakt, is het niet heerlijk te leven in dit verlangen naar het voortdurend weerzien zelfs de pijn van het maandagavondafscheid wordt er door getemperd. Al hoop ik dat dit afscheid niet zo dikwijls meer nodig wordt.
Lieve Nand, ik zoen je innig in deze avond het is hier zó stil bijna landelijk .. wat moet het dan bij jou zijn..
Groet je ouders zeer hartelijk en omhels
Je “zomerliefde” bruid !
Nu “vlieg” ik naar het Centraal postkantoor zó bereikt je dit schrijven hopelijk morgen!


(1) “Atlanta”: waarschijnlijk het Hotel Atlanta aan de Adolphe Maxlaan te Brussel, dat nog steeds bestaat (nu Hotel NH Collection, een Spaanse hotelgroep):

(2) “een landhuisje”: dit zal het huis worden waar Nand en Sim samen bijna 40 jaar zullen wonen.

Woensdag 27 juni Nand 81ste brief

Gistel de 27.6.51

Liefste,
Ik wil eens in alle kalmte heel ernstig praten. Je bent verleden week naar een feest geweest (1) zonder mij. Ik heb eerst bij toeval vernomen dat je daar ook cabaret-liedjes gezongen hebt. Als verklaring vertelde je mij dat je erheen was gegaan om “Bert weg te brengen”. Nu vraag ik je dit : wil je aan je huisgenoten mijn opvattingen over dergelijke handelswijzen mededelen? Het is in ordentelijke families een geëerbiedigde gewoonte dat indien een zoon of een dochter verloofd is, deze niet naar feestjes gaat zonder haar verloofde. Je huisgenoten doen jou een groot onrecht aan met jou moreel te dwingen hen naar dergelijke avonden te brengen  daar dit jou noodzakelijk moet diskrediteren. Je bent er niet alleen heengegaan je hebt er ook gezongen (je eigen uitdrukking is “de clown uithangen”) Ik moet niet meer herhalen dat ik zoiets mijn verloofde onwaardig vind. Ik zou zeer trots op je zijn mocht je ooit in een artistieke sfeer kunstliederen zingen, maar als een ordinair kabaretzangeresje goedkope liederen tot vermaak van etende en drinkende burgerluitjes ten beste geven vind ik voor jou en voor mij vernederend. Je had dat leventje uit eigen beweging verzaakt omdat je je leven op een hoger plan wou heffen. Het heeft mij zeer geschokt dat mijn verloofde met wie ik Zondagmorgen zo trots naar de Atlanta (2) ben geweest, enige dagen te voren Marikka Rökk (3) platitudes had verkocht voor een soort mensen die, och arme, van niets beter weten. Nu beaam ik het volkomen dat je met je zieke vader uitrijdt en ik ben bereid met het oog daarop mij op het achterplan te houden, maar dat je met je familie uitgaat, buiten mijn voorkennis en tegen mijn zin, dat acht ik als een kaakslag voor mij.
Het is voor mij al lastig genoeg steeds weer met je moeilijk humeur te moeten afrekenen omdat je je zin niet krijgt (zoals zaterdag j.l.) Het is al hard genoeg dat ik omringd ben met vijanden tegen dewelke ik op leven en dood te strijden heb – indien ik nu nog moet ondervinden dat ik op mijn verloofde en aanstaande vrouw ook niet kan bouwen en dat zij achter mijn rug de waarden waaraan ik gehecht ben met de voeten treedt, dan heeft het geen zin dat wij nog verloofd blijven.
Ik schrijf dit neer, niet met humeur, maar met onzeggelijke weemoed, in het bewustzijn dat .. Maar dit volstaat : je zal begrijpen wat ik bedoel. Wij horen, denk ik, niet in elkaars wereld thuis.
En nu probeer ik wat te werken – indien het gaat! Dàag !
Je Nand


(1) “naar een feest geweest”:Sim schrijft in haar dagboek van november 1995:

“En ik grasduin in mijn herinneringen naar de opgeblazen jeugdverdrietjes en onze korte moeilijkheden in 1951 tijdens de aardbeifeesten waar ik met Bert en vrienden alleen had gevierd zonder jou. Je kon dàt moeilijk verwerken en wees me zeer terecht met de bedreiging van een gebroken verloving…”

(2) “Atlanta”: waarschijnlijk het Hotel Atlanta aan de Adolphe Maxlaan te Brussel, dat nog steeds bestaat (nu Hotel NH Collection, een Spaanse hotelgroep):

(3) “Marika Rökk” (1913-2004): Hongaarse zangeres, danseres en actrice die beroemd werd in Duitse films voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Zie ook de pagina “Sim als zangeres en actrice“.

Maandagavond 2 juli Sim 82ste brief

(Opmerking: Over de juiste datering van deze brief zie onderaan)

Maandagavond (2.7.51) (*)

Lieve Nand,
Ik moet je nog spreken, voor ik deze dag besluit, misschien verglijdt in dit schrijven het prangende gevoel dat me sinds ons afscheid in zo’n droeve radeloosheid bracht; maar er moet nog wat gezegd worden vanavond, ik voel het, al durf ik me niet indenken hoe veel bewogener je heenreis was. Dat het je vooral niet spijt dat je me zegde wat je zeggen moest, ik wil me niet inbeelden dat je alleen met je ontgoocheling deze week intreden zou. Ik wil je niet vragen mij te geloven nu, ik heb me zeer rauw op jouw standpunt geplaatst en ik kan niets meer zeggen dan dat het recht en klaar is wat je me voorhoudt; ik wou op dit ogenblik veel ouder en wijzer geworden zijn om je te horen zeggen, bij feiten, dat je me eindelijk geloven kunt, al weet ik voor me zelf dat al deze maanden sinds 5de augustus af me immer dichter brachten bij de werkelijke waarden die dit leven nog de moeite loont te geloven erin. Ik weet nu ook dat je niet vermoedt hebt hoe lastig en hoe geduldig je zijn moest om me te brengen op de drempel waar elke verbinding ophoudt waar schuilt de oorzaak dat spijts ons beider heftig pogen ik je nu te Gistel ook peinzend weet en meer eenzaam afgesloten nog dan vroeger van de mensen. Het is vreselijk, Nand, geloof me. Geloof me dat ik er bewust van ben dat je lijdt om mijn onbegrip, dat juist omdat je mij het krediet van goede trouw toestaat, misschien nog te schrijnender is. Wij moeten het tussen onszelf uitmaken, buitenstaanders kunnen en zouden het niet begrijpen. Ik zelf ben nog zo dikwijls buitenstaander. Dat deze pijn de maat vult waarin zich deze week nog andere ontstemmingen hoopten maakt me onbeholpen bij je. Ik weet niet goed hoe ik je zeggen zal dat ik je nochtans liefheb; mijn schuldbewustzijn drukt nu minder dan het plots ontdekte leed dat je me grauw zien liet en waarin je me ongelukkig ontroerd bewees hoe lief je me hadt. Ik voel het in me zinderen, Nand, geloof me dat ik je niet zeggen kan hoe zeer ik zelf lijd. Ik durf je niets meer beloven ik durf je dit alles nauwelijks meer bekennen, misschien klinkt het vals en onwaarachtig in je oren, leg dit schrijven dan opzij en herlees me wanneer de dagen van de pijn er over heen gingen, en ontdek nog dat ik je dan al het leed spijts hetzelfde toch tegemoet treed; ik verkoos de pijn van de harde slag in mijn vlees te voelen. Mijn onhebbelijkheden werden vroeger – en dat is nog zó heel lang niet geleden – gestraft met een klinkende hand, het was steeds een verlossing me uit te schreien zolang de brandende vlek nog nasuisde; ik kreeg je leed vanavond toegeslagen, Nand, en ik wou dat ik bij jou uitschreien kon, ik vroeg je onbewust misschien, daarom te blijven; jij kon niet, ik heb de mom der luchtige opgewektheid aangenomen om huiswaarts te keren. Begrijp een ogenblik, Nand, hoe ik denk het feit van de ene sfeer in de andere te worden gegooid, zonder je af te zonderen kunnen te midden van vertrouwde muren met je eigen zelf alleen – alleen. Ik heb schrijfwerk en rekeningen voorgewend om je onder het schelen licht in het kelderplaatsje te schrijven. Ik verlang dat het morgend wordt en het reiswerk me opslorpt, ik zal wachten op nieuws van jou om je rustig te antwoorden. Het belet me niet te dromen dat het anders had gekund. Ik zie visoenen van kleine huisjes tegen de heuvels ingeplant, de avond de morgen de nacht en de wisseling der seizoenen. Wij beiden als van alle eeuwen voor alle eeuwen daar saamgeworteld één. Het is mondend dat het zó zijn kan en dat we op dit ogenblik jij in het vlakke huizeken ik in de koude kelder van deze vreemde wereld zo onnoemelijk ver en toch ook zó dicht in dit leed bij mekaar horen. Zeg dat we bij mekaar horen, dat het demonische machten zijn die zich nog ten laatste inspannen om ons dit grijpbare geluk te ontvreemden. Je moet me niet zeggen dat je me liefhebt. Ik weet het nog nooit zó schrijnend duidelijk dan daarstraks. Is het niet vreemd dat dit bewijs me zó pijn doen kan. Ik wens je goede nacht lieve Nand, voel je dat ik waak?
En toch zal je in mij geloven, ik zweer het bij jouw liefde want dan toch kan je eerst de mijne gaaf aanvaarden.
Laat me je zeer innig omhelzen, voor je hartstochtelijke droom begint.
Je Liefste


(*) De volgorde van deze brief en de volgende kan ook omgekeerd zijn omdat de datering onduidelijk is.

Op deze brief van Sim staat enkel “Maandagavond”, achteraf werd in inkt “25/6/51” toegevoegd in Nands handschrift, daarna in potlood verbeterd in een “8” en nogmaals verbeterd in een “9”. De vorige brief van Nand was gedateerd op “27/6/51”, dat was een woensdag. De volgende maandag valt dus op 2 juli. Uit Sims brief blijkt dat ze elkaar voor deze brief nog ontmoet en gesproken hebben, waarschijnlijk in het weekend.

De volgende brief heeft als aanhef “Vrijdagavond”, en achteraf werd in potlood de datum “3/7/51” toegevoegd (dit keer in Sims handschrift),  maar dat is een dinsdag. Het zou dus kunnen dat onderstaande brief voorafgaat, en dat met “vrijdagavond” 29 juni wordt bedoeld. Sims schrijft dat ze de dag erop, zaterdag, Nand zal opwachten om zes uur ‘s avonds te Oostende in de “Stella Maris”. Dat zou dan kunnen kloppen met de inhoud van bovenstaande brief.

Vrijdagavond

Lieve Nand,

Ik wachtte vergeefs op antwoord. Misschien doe je hetzelfde. Mag ik naar je toe komen morgen, ik hou het niet uit Nand. Ik zal vanaf zes uur in de avond op je wachten in de “Stella Maris” te Oostende.
Mag ik mij nog vasthaken aan mijn naam nu ik ontredderd tot je kom?
Je Liefste

 

Vrijdagavond 6 juli Sim 83ste brief

(Opmerking: Over de juiste datering van deze brief zie de opmerking bij de vorige. De datum in potlood is later toegevoegd, maar 3 juli 1951 is een dinsdag – het cijfer “3” blijkt oorspronkelijk “2” te zijn.)

Vrijdagavond  (3/7/51)

Lieve Nand,

Ik wachtte vergeefs op antwoord. Misschien doe je hetzelfde. Mag ik naar je toe komen morgen, ik hou het niet uit Nand. Ik zal vanaf zes uur in de avond op je wachten in de “Stella Maris” te Oostende.
Mag ik mij nog vasthaken aan mijn naam nu ik ontredderd tot je kom?
Je Liefste


Hotel Stella Maris is nu afgebroken, in de plaats staan nieuwe flatgebouwen. Het bevond zich aan Vindictivelaan te Oostende, rechts van het kruispunt (en de brug) met de Kapellestraat.
Vroegere toestand:

Voor de afbraak:

Huidige toestand vanop de brug (Kapellestraat) – Google streetview. De witte pijl wijst de vroegere plaats aan:

 

Woensdag 11 juli Nand 84ste brief

Gistel 11 Juli 1951

Liefste,

Ik had niet gedacht dat ik nog naar het grijs-blauwe schrijfpapier zou grijpen om naar de Rooseveltstraat te schrijven. Het heeft mij ontroerd dat je zelf vastgesteld hebt op welke gevaarlijke helling je aan het afglijden was – gevaarlijk in verband met onze toekomst – en dat je duidelijk inzag hoe er op die manier van verstandhouding geen sprake meer kan zijn. Het is niet onmogelijk dat de bijna voltrokken scheiding ons dichter bij elkander heeft gebracht – alhoewel ik nog niet gerustgesteld ben en door heimelijke vrees wordt verknaagd .. Hoe ook, het loont misschien de moeite een nieuwe pacht te sluiten. Er zijn al veel schone verwachtingen verijdeld, maar er is nog wel wat te redden. Ik zal het blad omkeren en op een nieuwe zijde beginnen : doe jij het ook, en tracht te wezen wat je zelf wil zijn, eer het te laat is. Je weet dat ik je liefheb en dat ik je wenste op te heffen, zodat je boven de vernepen toevalligheden die ons bestaan bezwaren zou leven, tijdeloos. Wat kan een man een vrouw beter geven ? Doch hoe weinig vrouwen begrijpen zoiets? God heeft hen geschapen zonder synthetisch vermogen. Zij geraken verstrikt in duizend kleine toevalligheden, uitzonderlijke figuren zijn het die vermogen groot te zien  en hun leven daarnaar in te richten, vast en onwrikbaar. Lees eens “Brand” van Ibsen (1), het zal je misschien klaarder doen zien. Veel beter hadden wij gedaan de vermaledijde Lelie-boot (2) zonder ons te laten vertrekken, en ergens in een stil hoekje uit “Brand” te lezen. Wij hebben niemand nodig om gelukkig te zijn. Wat vindt men op boottochten, tuinfeesten e.d.? Mensen die het thuis om een of andere reden, liefst een mislukt huwelijk, niet uithouden, en in ijdele luidruchtigheid hun pijn zoeken te verdoven. Jij weet dat evengoed – (misschien beter) – als ik, maar het valt moeilijk daaraan te verzaken. Er is moed toe nodig om je af te zonderen, zelfs al weet je dat het hoogste menselijk bezit : liefde, je deel is. Maar het geluk ligt niet in het gedrang van de menigte. Hebben wij niet onze schoonste uren beleefd in de eenzaamheid, bij de zee, in de heide. Hebben wij ons ooit werkelijk “geamuseerd” op bals e.d.? Moeten wij de eerste vraag niet met “ja”, de tweede met “nee” beantwoorden? Het heeft geen nut te beweren : later, later als wij alleen zijn zal alles beter gaan .. Geloof dat niet. Het huwelijk brengt honderd andere problemen mee, en dan gaat alles veel moeilijker als het reeds tijdens de verloving moeilijk ging. De verloving is juist de krachtproef. Als de jongen aan het meisje niet genoeg heeft, of omgekeerd, mag men verzekerd zijn dat het huwelijk een hel wordt. Liefste mijn, wij zijn opnieuw ingescheept mocht déze “boottocht” ons brengen wat wij verwachten : sterke, gave liefde die eenmaal de slenter en sleur van het huwelijk zal overleven.
In deze hoop zoen ik je, met de belofte van meer, volgende week.
Je Nand


(1) “Brand” van Ibsen: Henrik Ibsen (1828-1906) is een Noors toneelschrijver en dichter. Het toneelstuk “Brand” schreef hij in 1866. Thema: Wikipedia “Brand” (Engels), zie daar ook voor verdere interpretaties:

“Brand is a priest who wants to take consequence of his choices, and is therefore deeply bound to doing the “right thing”. He believes primarily in the will of man, and lives by the device “all or nothing”. To make compromises is therefore difficult, or by his moral standards questionable at best. His picture of God is clearly derived from the Old Testament. His beliefs render him lonely in the end, as people around him, when put to the test, as a rule can not or will not follow his example. Brand is arguably a young idealist with a main purpose: to save the world, or at least Man’s soul. His visions are great, but his judgment of others may seem harsh and unfair.”

(2) “Lelie-boot”: Nand verwijst naar deze Scheldetocht op zondag 8 juli 1951. “Boekengilde De Clauwaert werd opgericht in 1948, de “Kunstenaarsgroep De Meyvisch” in 1943 door Bert Peleman. O.a. Ernest Claes, Karel Vertommen werden toen ook lid.

Een gelijknamig (stoom)schip, gebouwd in 1908, bestaat nog steeds en vaart in Nederland voor evenementen, zie “Lelie Sailing“. Of het om hetzelfde schip gaat in niet zeker.

Interieur:

Zaterdagavond 14 juli Sim 85ste brief

Zaterdagavond (juli 1951)

Lieve Nand,
De twee laatste blauwe velletjes gleden in de map waarin ik het reeds tamelijk lijvig worden brievenaantal doorblader. Ik ben gelukkig dat jij dit alles voor mij geschreven hebt. Gelukkig en… beschroomd ook. Hoe versta ik je voorlaatste schrijven (1) dat ik al die tijd met me meedroeg en dat in zo’n ontreddering ontstond. Ja, Nand, ik meen het nu nog beter aan te voelen, nu het benauwende angstgevoel plaats maakte voor de wilsvaste zekerheid, die me zo rustig maakt in deze kille weekavond met de herinnering aan onze laatste klare gesprekken… met je jongste brief en je blij verrassende oproep gisteravond. Jij drukt de mogelijkheid uit dat de laatste pijnlijke gebeurtenis ons nader bijeenbracht, ik voel, nog in de nabije bewustwording ener mogelijke scheiding, dat er niets meer resten zou: ik kan jou niet verliezen zonder mijzelf prijs te geven in die wereld die nooit vreemder was dan nu. Toen ik voór onze ontmoeting er willoos in bewoog, moet je mij geloven hoe ik er telkens weer moeizaam te worstelen had tegen de onzekerheid, de ijlte, het onverzadigd zijn. Heb je het zelf niet aangevoeld die 5e oogstdag (2), mijn heerlijke uitvaart naar jouw “tijdeloze” gave. Ik heb weer kunnen dromen, was het geen jaren geleden van toen ik bijna kind was nog: zuiver, klaar geluk.
Sedert jouw komst kende ik geen ijlte meer, ik zal ze met jou nooit meer kennen. Begrijp de onuitstaanbare vrees, die dagen der ontreddering.
Ik keer het blad niet om, ben ik je “moeizame” liefste nog veel zal ik moeizaam en vreugdegans verwerven, beide! Jij bent mijn “Tijdeloze” en hebt mij losgerukt uit deze weke tijd naar het gebied dat in mij nog te ontginnen ligt. Mocht ik het eens voor jou zó klaar en helder bereiden dat het jouw beeld weerspiegelt en dat het jou gelijkt! De liefde kan dit toch en ook de vreugde en hetzelfde leed dan zal ik in jou groeien en met jou Tijdeloos!
Ik tracht de dagen op tegen dit nakende verlof. Zal ik het geciteerde werk van Ibsen (3) meebrengen of bezit je het reeds? Wat is er schoner dan dit verlangen naar de zonneduinen en de zuiverende zee (hoe dikwijls wensten we ze niet nabij, Zondag jl?) (4) Wat is er beter dan naar jou te verlangen. Om mij discussiëren de mensen over verre reizen naar verre landen, ik moet glimlachen, ik weet dat mijn reis leidt naar het uitgestrekte gebied dat on ons zelve ligt nietwaar Nand? Ik vergeet “Zarathustra” (5) niet. Ik droomde deze week van het eigen huizeke naar grote lijnen zoals wij beiden – als geboren architecten en… met de beurze zwaar (6) – stonden te bedisselen te Bonheiden! (7) Lieve Nand, Tot Vrijdagavond, Innig omhelst je, zo zielsgraag
Je Liefste


(1) “je voorlaatste schrijven”: Nands brief van 27 juni, waarin hij de relatie met Sim zo goed als beëindigt.

(2) “5de oogstdag”: de eerste ontmoeting met Nand op 5 augustus 1950 (het tuinfeest).

(3) “het geciteerde werk van Ibsen”: het toneelstuk “Brand” van Henrik Ibsen, zie vorige brief.

(4) “zondag jl.”: de boottocht op de Schelde, zie vorige brief.

(5) “Zarathustra”: verwijzing naar Nands brief van 25 februari en het citaat van Nietsche (“Geef mij maar de eenzaamheid : zonder haar kan ik niet leven: … Fliehe meine Freund, in deine Einsamkeit!”

(6) “met de beurze zwaar”: “met veel geld op zak”, een citaat uit het gedicht “Boerke Naas” van Guido Gezelle. Naas was een rover te slim af en kon zijn geld behouden door een list.

“Alzoo kwam Naas, met stapkes licht,
en met de beurze zwaar;
hij zei: ‘Och ‘k wilde dat ik thuis
en in mijn bedde waar!’

(7) “Bonheiden”: later zouden Nand en Sim nog vaak verwijzen naar dit huis telkens ze er voorbijkwamen. Het bevindt zich in Bonheiden, Schiplaken (nu een soort van “afspraakjes-hotel”…):

Maandag 30 juli Nand 86ste brief

Gistel de 30.7.51
Liefste
Je bent weg. Ik moet het bij mezelf steeds maar herhalen – zo “verwacht” is jou verschijning hier in dit huis, in dit hoekje landschap dat jij hebt gewijd .. Je bent weg .. Het is hier te stil : ik draai de radio aan – maar de deuntjes in de morgen bestemd om op te vrolijken, ergeren mij met hun banaliteit. Slechts het allerhoogste op gebied van de muziek zou mij nu voldoen : Bach’s Partita voor viool bv. (1) Waarover ik je sprak. Dát wordt echter zelden gespeeld, en het blijft hier dus stil. Kan ik er iets aan doen dat ik nog geheel bezeten ben met mijn bruine zonnige lief, bewegend tegen een achtergrond van zee en duin? Ik schreef voor je destijds op mijn boek “Ein Gott ist der Mensch wenn er träumt ..” (2) Was deze vacantie niet op bepaalde gezegende momenten werkelijk een droom? Hebben wij derhalve niet geleefd als goden? Ik denk maar steeds terug aan onze wandeling naar de Pier, toen de lieden ons, geheel verheerlijkt door eenzame communie met zon en zee en duin, verwonderd nastaarden. Wij wandelden niet meer, wij zweefden over de aarde, in het bewustzijn de uitverkorenen te zijn van Odin (3) die ons, Ask en Embla, pas had geschapen ginds in het blonde duinlandschap als in de eerste dagen van de schepping. Ik zag op jou neer, op jou zon-gebronsde huid, in jou heldere porcelein-blauwe ogen die zijn als het hemelsblauw aan de kim bij goed zicht, en ik wist dat lijden niets is als ons maar nu en dan zo één begenadigd ogenblikje wordt gegund. Zij zijn kort maar daarom des te vervoerender, des te kostbaarder.
Ik moet je niet meer zeggen hoe je niet alleen mij, doch ook de mijnen dierbaar geworden bent. De zware slag die ons trof heeft jóu beminnelijkheid zoveel gemakkelijker om dragen gemaakt. (4) Mijn moeder ben je als een geliefde dochter geworden en ik weet stellig, als jij niet hier geweest was, dat zij het heel wat lastiger zou gehad hebben om te berusten…
Ik ben je daarvoor zéer dankbaar.
En zo heeft deze week ons ontegensprekelijk dichter bij elkaar gebracht. Mocht de grote Geheimzinnige, die ons zo’n grote smarten toestuurt ons ook nu met een beetje geluk bedenken .. en niet een paar briefjes van duizend per maand meer .. Het is niet veel gevraagd, vermits ik bereid ben er hard voor te werken – en toch is het zo moeilijk om te verwerven. Maar ik treur niet om wat niet is : gelukkig ben ik om wat wij voor immer bezitten : dit is schoon verlof. De herinnering aan deze zonnige dagen zal ons denken spijzen; overglansd door het innig licht van onze nog altijd groeiende liefde, zijn zij een bezit dat ons niemand kan ontroven, Embla mijn!

Wonderbaar licht
schrijdt gij over de aarde :
gij zijt de dans in de stilte
‘t lied dat geluidloos
bedwelmt die naar U luistert ..

Ik schreef deze woorden in 1941, hakend naar een Embla. Ik belééfde die in 1951 in de aarde-ontstegen dans met mijn zwevenslichte Liefste .. die ik zoen met de gretigheid van water en wind.
Je Nand


(1) “Bach’s Partita voor viool“:

(2) “Ein Gott ist der Mensch wenn er träumt ..”: citaat van Hölderlin uit zijn “Hyperion oder der Eremit in Griechenland, 1797-1799″:

O ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler, wenn er nachdenkt, und wenn die Begeisterung hin ist, steht er da, wie ein mißratener Sohn, den der Vater aus dem Hause stieß, und betrachtet die ärmlichen Pfennige, die ihm das Mitleid auf den Weg gab.”

(3) “Odin”: Oppergod in de Noorse mythologie. “Odin is de god van kennis, wijsheid, strijd, oorlog, het hiernamaals, magie, geneeskunst en het (runen)schrift.”

(4) ” De zware slag die ons trof”: Het overlijden van Robert, broer van Nand, op 21 juli 1951 in Amerika (New Orleans), zie de pagina “Robert“.


juli/augustus 1951: vakantiefoto’s:

Donderdagavond 2 augustus Sim 87ste brief

Brussel, donderdagavond 2/8/51.

Mijn Eeuwige Ask!
Ik duik op uit de zee! Ik zie boven mij de oneindige welving en drijf nu, (zoals Ask het Embla leerde!) zonder schroom voel ik de duikende schuimende baren aankomen want, overal zijt je naast mij, bij elke vloedgolf juichend en heerlijk nader. Eeuwig zoals eb en vloed. Ik weet niet waar de herinnering me vasthoudt; ik glij over deze laatste dagen onbewust schier vervul ik mijn taak maar mijn gedachten rukken uit naar waar jij zijt en wat rondom je hoort, de eigene sfeer .. de kerende tocht naar het gebied van water en wind.
Ik beleef een tweede en een derde maal, elke dag dit vluchtig verlof, het heeft reeds over zich de waas van het onwezenlijke, ware het niet dat het bezit ervan zich tastbaar in me heeft vastgezet en dat ikzelf de grenzen van het vreugdebesef nog verder heb verlegd, waar ik zó dikwijls reeds geloofde dat het niet verder meer kon! Was ik je ooit zó dicht geweest? Al heb ik dit vroeger reeds herhaald wellicht, toch weet ik hoeveel waardevoller deze dagen zijn. Maanden vermochten niet te verwezenlijken wat deze week ons bracht. Wat ze in ons naliet : het hernieuwde geloof, het gave vertrouwen in mijzelf. Dit is geen broos geluk, geen rukwind nog wilde storm vermag me te doen onderkomen. Ik drijf en met rustige zekere slag, ik zie je hoedend waakzame gelaat waar ligt de grens nu van water lucht van onze groeiende liefde !

Hoe dank ik je, na je telefoon van maandagavond ontving ik nog het heerlijke Ask bericht dinsdag – met de eerste bode. De verrassing van een “snapshot”. We zetten uit voor de nieuwe tocht ! Je gaat voorop : krachtige jonge God ! en of ik graag je spoor volg dat zie je toch ! Hoe heb ik je lief omdat ik je lief mag hebben. Voel je aan mij hoe je bijzijn me anders heeft gemaakt, het is jouw werk. Naast je te hebben mogen leven dagenlang is mij een godengeschenk geweest. Wij weten hoe karig ze ons met giften bedelen. Maar wat we krijgen is toch ook uitzonderlijk.
Eeuwige Ask mijn, ik drijf nog immer op de deining van de voorbije dagen, hoe moet ik je danken dat je mij naar de heerlijkheid brengt van een gebied dat ik zonder jou nooit had kunnen bereiken.
Het is goed te leven ! Leven in deze tijd waarin “Ask en Embla” uit de vurige sproke in ons geboren worden !
Ja, lieve Ask, zie hoe dapper, fier en blij ze naast je schrijdt en… bij het veilige duin
omhelst je zeer verlangend
Je Embla
1. Lieve Nand, ik schrijf ook een brief aan je oudjes. (1)
2. Ik was bij Balfoort, hij was niet thuis. Ik zal nog eens teruggaan (2)
3. Vanaf september verhoogt mijn maandwedde !!
4. Ik heb me laten geloven dat we deze maand een nestje vinden. (3) Zoen  Je Liefste !!


(1) “brief aan je oudjes”: zie de volgende brief nummer 88 van 3 augustus

(2) “Balfoort”: Maurits Balfoort (1905-1989): toneel- (en later) televisieregisseur. Regsisserde van 1942 tot 1964 bij KNS Antwerpen. Nand hoopte één van zijn toneelstukken gespeeld te krijgen.

(3) “een nestje vinden): en dat zal binnenkort gebeuren, zie Sims laatste brief van 23 augustus.


juli/augustus: foto’s van “het vluchtig verlof”:

Vrijdag 3 augustus Sim 88ste brief

Brussel, 3e Oogst 1951

Lieve Vader en Moeder Vercnocke,

Bijna een week reeds verliet ik mijn tweede thuis en meer dan ooit verwijl ik in gedachten bij U in de herinnering der verlopen dagen.
Toen ik bijna een jaar geleden voor ’t eerst de Kleine Warande betrad, werd ik er onmiddellijk thuis, hoe kon het anders, daar waar ik als eigen dochter zó eenvoudig hartelijk werd ontvangen. Het is moeilijk in woorden onze ontroering uit te drukken, maar mocht U geloven hoezeer ik U dankbaar ben om dit voorbije verlof, om al Uwe bezorgdheid, waarvan ik telkens het voorwerp ben.
Ik hoop alleszins dat Moeder volledig over de lichte ongesteldheid heen is; over de jeugdige immer bedrijvige Vader Vercnocke, raak ik hier niet uitgepraat !
Mijn familieleden, pijnlijk getroffen, om de zware slag die U trof, vragen me hun innig medevoelen over te maken (1). We waren vorige dinsdag te Scherpenheuvel en hebben in de basiliek een H Mis laten opdragen ter nagedachtenis van de dierbare Robert.
Ik hoop dat waar de Almachtige zulke pijnen overzendt, Hij ook de helende troost moge schenken.
Lieve Vader en Moeder Vercnocke, wil ook mijn dank en beste groeten over maken aan nicht Simone en kleine Erna (2). Ik zie U precies nu allen vergaderd in het intieme keukentje met het zonovergoten weideland voor het helle raampje.
Ik wou dat de goede toverfee met haar gouden toverstokje me op het hoofd tikte misschien stond ik weer in de deuropening met Nand-lief naast me! Ik zal maar niet verder dromen. Ik heb deze week reeds dapper gewerkt, het verlof gaf me meer werklust  en iedereen heeft me gezegd at ik er zó blozend-goed uitzag en…. Verdikt ! Daar is de keuken der Kleine Warande wel grotendeels schuld van!

Nog zeer dankbare innige groeten,
Simone

1. Ik vond bij mijn thuiskomst de jas van Nand nog in mijn wagen, dat hij niet vergeefs zoekt !
daaag !
Sim.


(1) “de zware slag die U trof”: Het overlijden van Robert, broer van Nand in Amerika op 21 juli 1951, zie de pagina Interview familie Nand en  Robert

(2) “nicht Simone en kleine Erna”: Simone is de dochter van Helena Boddaert, zus van Nands moeder, Erna is Simones dochtertje.

Zaterdag 4 augustus Sim 89ste brief

Brussel, 4e  Oogst 1951.

Lieve Nand,

Morgen is het de 5e Oogst. Een jaar ging over ons heen. Ik ben gelukkig je te kunnen zeggen op de vooravond van deze eerste verjaring dat ik niet had kunnen verhopen hoezeer we tot mekaar hoorden. Leed en pijn werden ons nochtans niet gespaard, en is het daarin misschien dat we nader groeiden tot elkaar, ook de opperste vreugde werd ons deel. Moest ik nu tot je komen daar in het intieme werkkamertje, het zou zeer eenvoudig zijn, ik zou bij je stilzwijgend meer vermogen uit te drukken dan ik in haperende woorden vermag. Maar ik zou je zeggen dat ik je lief had, lieve Nand, met éénzelfde hevige spontane gloed van die eerste zomernacht maar gelouterd door een jaar van lief en leed vooral, het zijn maar woorden maar ik weet dat je tot mij zeggen kunt dat het wel de moeite loont me mede te voeren naar je eigen bezit, je eenzaamheid, ik heb reeds de drempel overschreden want zó gans anders van daar uit bekijk ik nu mensen en dingen. Wat heb je me laten ontdekken, waarlangs ik vroeger onverschillig vlinderde, ik denk aan je verzen je werk, ik bekijk met liefde en trots het landschap dat je schilderde. Je hebt me zelf bekend dat mijn stilzwijgen je vroeger ontgoochelde toen je mij de doeken toonde. Ik beken je dat ik sedertdien met jou een vruchtbare weg heb afgelegd. Jij leerde mij de waarden schikken en bepalen. Ik hoorde je oordeel bij elk bezoek aan de verschillende tentoonstellingen en stilaan voelde ik het beeld in mij groeien, het was niet gemakkelijk, ik weet het wellicht besef jij het beter dan ik, het beeld waarnaar jij in mij tracht, waarnaar ik zelf zó hevig bijna moederlijk verlang, het is de “nieuwe geboorte” die jij in mij verwekt; ik weet niet of ik dit geschenk je reeds kan bieden op deze eerste verjaardag onzer beslissende ontmoeting. Aanvaard het lieve Nand, het is nog niet gans volgroeid die eerste geboorte; maar hoe ken ik reeds je ontroerende bezorgdheid je sterke-zachte armen!
We vieren deze verjaring afzonderlijk in gemeenschappelijke “eenzaamheid”, hoe lang nog? – Ik krijg om de twee dagen een lange lijst in te kijken van woongelegenheid rond het Antwerpse, tot nog toe niets voor ons – ondertussen werk ik dapper door, ook dat brengt baat bij!
Ik bericht je nog wel voor volgend week-end, hopelijk is het zonneweer er bij; vandaag is het een zeer droeve regendag en vanavond ga ik met de oudjes naar het Cirkus, zeer groots opgesteld vóór je vroegere residentie (NIR) (1). Indien het weder het toelaat vergezellen ze me morgen op een pick-nick in een landelijk hoekje en zo weet je meteen wat dit week-end voor me wordt.
Lieve Nand, in ’t geluk van deze “onze” verjaardag zoen ik je en in ’t vooruitzicht van nog meer volgende week!
Je Liefste


‘1) “vóór je vroegere residentie (NIR)”: het Eugène Flageyplein in Elsene, Brussel, met het “Flageygebouw“, waar Nand tijdens de oorlog werkte voor de radio, zie de pagina “Zender Brussel“.

Maandag 6 augustus Nand 90ste brief – zijn laatste

Gistel de 6.8.51

Liefste,

Ik moet je eerst zeggen wat een vreemde gewaarwording het mij bezorgde een brief van jou te ontvangen … op mijn papier. Nadat je mij brieven hebt gestuurd – een heel jaar lang – op velletjes van allerlei formaat en kwaliteit (rekeningen inbegrepen) vervul je eindelijk mijn onuitgesproken wens met keurig papier voor je briefwisseling te gebruiken. Indien er éen omstandigheid is die erop wijst dat er iets in “Simmeke” veranderd is, dan is het wel dit. Ik wens je geluk met dit zeldzaam initiatief. Als inzet van ons tweede jaar vrijage, doet dit gebaar het beste verwachten .. Alle gekheid daargelaten heb ik het wel graag dat je je brieven verzorgt : het geeft mij den indruk dat je het zoveel ernstiger meent, wat je schrijft. Wel heb ik nooit aan de oprechtheid van je ontboezemingen getwijfeld. Maar als jij spontaan tot zoiets beslist dan zie ik daarin een daad van zelftucht .. ten ware dat het je reinste toeval was?
Ik hoop dat jullie te Brussel mooi weer gehad hebben gister – hier zou er van een pick-nick niet veel in huis gekomen zijn. Ik had, gelukkig, doek en verf in huis, en heb mij om het weer en de wereld daarbuiten niet veel bekommerd. De Zondag heb ik altijd goed kunnen werken. De afkeer voor een dorpsstraat met brave dorpelingen, allen op hun zondags best heeft altijd mijn drang naar eenzaamheid en mijn werklust aangewakkerd. Ik heb er dan ook, gedwongen weduwnaar als ik was, een “intiem”  week-end van gemaakt en voortgewerkt aan mijn “gestoorde zonnebaadster”. Het is een ruim duinenlandschap geworden en daarin ligt een blond en bruin wezen doorgloeid met zon en wind, nors opkijkend – maar schier onnaspeurbaar – omdat haar eenzaamheid wordt gestoord. (Dit zonder toepassing op enige werkelijkheid .. )  Je zou er vermoedelijk toch wel jou armen en benen in herkennen. Misschien was het deze Ersatz die mij zo’n opgetogen week-end bezorgde ! Terwijl ik bezig was heb ik ook het hoevetje afgewerkt zodat het atelier twéé doeken rijker is geworden. Het zal, als ik ooit eens iets kan tentoonstellen, een afgewisseld zaaltje zijn. Als je nog eens komt gaan wij eens zien naar de zeeschilders in Oostende : een zon uitstralend wezen zoals mijn baadster in zo’n weids en toch sober dècor zullen wij er niet vinden, daarvan ben ik overtuigd. Herinner je de tentoonstelling van “Cercle artistique” te Oostende. Wat een beeld van aristocratische en zielsvolle stijl zou mijn duin geweest zijn onder al die onbenulligheden. Moest je zelf niet bekennen dat er “persoonlijkheid” steekt in wat ik maak – zelf al sta je er nog aarzelend tegenover?.. Het doet je misschien vreemd aan dat ik zo mijn eigen gewrochten zit op te hemelen. Dat is niets anders dan de uiting van het geloof dat ik in mijzelf hebben moèt.  Wat zou ik nog kunnen schrijven en schilderen, indien ik niet (waar zo weinigen het doen) tot het uiterste, tot het fanatieke in mijn werk geloofde? Wat is een kunstenaar die dàt niet heeft? Na korte tijd gaat hij aan nijdige bekamping en kleimoedige ondermijning ten gronde. Er zijn daarvan voorbeelden te over. Vergeef mij dus, Liefste mijn, jij ten minste die mijn vrouw bent (of zult worden binnenkort) als ik nu en dan mijzelf in de bloemen zet ! Van “bloemen” gesproken, ik ontving verleden week een brief van een zekere Truda Weckx (1), geschreven in een stijl die verbazend wel op de jouwe gelijkt – zinnen zonder werkwoord, vragende vorm voor een bevestiging e.d. Deze dame dankt mij voor de opdracht en drukt haar “weidse bewondering” voor mij uit. Zij gaat “er fier op zich een kind van Vlaenderen te noemen, waar zulke edele grote kunstenaars leven ..” Wat zeg je daarvan hé? Zij spreekt van niets minder dan “schoonheidsverrukking” ! Dàt is het woord des harten. Het lijkt wel dat de jongere generatie meer in mijn werk zal vinden dan de verzuurde azijn-drinkers op zijn Sirius ! De tijd zal komen dat er zal erkend worden, dat deze verzen, ver van levensvreemd te zijn en een vlucht, precies de harte-roerselen van deze generatie hebben uitgesproken. Maar pardon, ik ben weer het bekende liedje aan ’t zingen. Laat ik je liever danken om het mooie briefje in je sierlijkste handschrift aan mijn ouders gericht (2). Zij waren ermee opgetogen en streden om het eerst te mogen lezen! Na de eerste schok is thans de bezinning ingetreden, het na-peinzen, het ver-beelden, het klagen. Hopelijk volge het berusten en de aureool die de tijd aan alle doden schenkt. (3) Ik ben ervan overtuigd dat jou briefje ertoe bijgedragen heeft om hun gevoelens te stabiliseren en het geestesevenwicht te herstellen. Liefste mijn, daarvoor een innige zoen. Wat hebben wij met het weer “geluk” gehad ! Het is zeven uur, en ik zit hier met licht. De donder doet het huis schudden en de regen valt als lood neer op de gerst die voor mijn venster gestuikt staat. Het is mij ook zoals je schrijft : onze zonnedagen lijken wel een onwezenlijke droom te zijn geweest. Ik geloof niet dat een vacantie elders doorgebracht – op de heide bv – diezelfde “sfeer” zou gehad hebben. Voor mij zeker niet. Er is daartoe niet alleen zon, maar ook dat ruime, on-wezen-lijke zeelandschap nodig dat het gebeuren als “onaards” doet aanvoelen. Deze bedenking kwam dezer dagen tot mij in versvorm en ik schrijf hier het gedichtje over.

 Kom, Liefste, dwalen door mijn duinenland
en zalig bij de zee gezegend leven
met zomerwind en blonde zon omgeven,
bedwelmd door lome vloed en eenzaam zand.

Ontvlied de zwoele stad en ’t dwaas gewoel
van havelozen die hun ziel verloren ..
Bewaar uw ziel : de liefd’ heeft U verkoren
tot reine vreugde en tijdeloos gevoel.

Kom, bij de zuivere zee, wij zullen dwalen
voortijdlijk vrij aan de opgetogen palen
van aarde en water, waar de waan begint.

Hier zijn de kimmen koel en zonder logen,
en louter lucht en zee, het oog onttogen,
wijl open verte op dieper verten zint.

Een bizonder dikke zoen, driewerf herhaald, voor de drie brieven die je schreef… (4)         Je Nand


(1) “Truda Weckx”: een oud-leerling van Sim aan de Rijksmiddelbare School te Hasselt in 1942/1944. Zij zou alter als huishoudster enkele jaren in dienst treden van het gezin.

(2) “aan mijn ouders gericht”: zie de brief van 3 augustus.

(3) “aan alle doden”: verwijzing naar het overlijden van Nands broer Robert op 21 juli 1951 in Los Angeles, USA. (zie de pagina’s “Familie Nand” en “broer Robert

(4) “drie brieven”: Sims brieven van 2, 3 en 4 augustus.

Donderdag 16 augustus Sim 91ste brief

(opmerking: deze brief is enkel gedateerd met “augustus 1951” maar was gerangschikt na de 90ste brief. De weergegeven datum is dus een benadering afgaande op de inhoud)

Lieve Nand !

Sedert dinsdag heb ik nog een paar keer getracht het toverstukje te herhalen met de handen voor de ogen te wensen zéér geconcentreerd! en zeer intens “ik wou dat ik bij Nand was in het nadmiddaguurtje” … vergeefs.
Zoals ik vergeefs naar de bibliografie der verschillende namen zocht in de “Herder”. Sommigen ervan worden al eens niet vernoemd. Bij de andere volgt een korte opsomming van de feiten ’t is al. Misschien zoeken we met meer succes in een Nederlandsch geschiedenisboek. (“Pelgrimstocht” vond ik ook niets). We zullen zaterdag namiddag saam in de bibliotheek werken. Je zal dat wel eens zien!
Vandaag ga ik met broer en zus op erfenis uit. Ik hoop dat die zaak vlug opschiet.
Ik mag je vrijdagavond dus nog even telefonisch verwachten om te weten wanneer je toekomt.
Zeer lieve groeten aan je ouders.
Ik beantwoord je kus die om het onweer lacht!
Je Liefste


 

Donderdag 23 augustus Sim 92ste brief – haar laatste

Hasselt, 23e Oogst 1951

Mijn Heerlijke!

Ik zit dromerig vanmorgen in het verlaten hotelzaaltje (1). Je weet hoe te moede. Ik lees “de Standaard” en kom tot de ontroerende verrassing dat ze je glansrijk rehabiliteren (2). Jeugdbladzijde “Onze Nederlandse Dichters”! Ik verlang naar je aanwezigheid om het je te vertellen, ik zit voor me uit te staren, en zie je ongehoord afmattend bezig in “ons” domein (3). Je kan niet geloven hoe onwezenlijk deze Limburgse reis voor mij verloopt, de dagen zijn me ongewoon stralend … de heide bloeit … en de lucht koepelt er zich diep en beschouwend over, gedachten bestormen mij, glijden weg, het geluk maakt me zeker… en ik blijf de bestellingen niet de baas !! (1)
Ik dwing me tot berekende rust, want anders ware ik zó maar vanmiddag reeds afgereisd. Ik mocht nog nooit vroeger zóveel vreugde halen over de goede verkoop als nu. Het is middag. Nu reis ik over Borgloon, Tongeren, Nijlen, Genk, de mijnstreek terug naar Hasselt. Morgen gaat het over Beringen, Leopoldsburg, Mol en Geel naar Antwerpen. Ik zal over Weerde huistoe keren en jou en zus mede-nemen (4). Ik ben zó benieuwd en zó gelukkig! Ik voel me zó ver van alle mensen waartussen ik onophoudend bewegen moet en waarmede ik praten moet, in mij hoor ik de overweldigende hymnen, ik duizel maar ontwaak naast jou, … lieve Nand!
Ik omhels je zeer innig
Je Liefste


(1) “verlaten hotelzaaltje”: Sim schrijft deze brief tijdens haar werkzaamheden als handelsvertegenwoordigster. Soms was ze verschillende dagen onderweg en verbleef dan op hotel.

(2) “De Standaard”: (artikel nog op te zoeken)

(3) “in ons domein”: zie ook opmerking (4): Nand is waarschijnlijk al bezig met opruimingswerken in het huurhuis te Weerde

(4) “over Weerde huistoe keren”: het (huur)huis waar het gezin na het huwelijk zal wonen, zie ook de pagina “Woningen”.

Zondagavond 26 augustus Sim kattebelletje

(een kattebelletje – in 4 gevouwen – dat een “kleinood” begeleidt)

Lieve Nand!
Mocht elk uur, elk ogenblik afgemeten door dit kleinood (1), ons boven vreugde en boven pijn verenigd vinden tot ik in jou “Mijn Tijdeloze” ook tijdloos leef.
Zeer innig omhels ik je
Je Liefste

 


(1) “dit kleinood”: misschien een ring?