1940-1944 Dagblad “Volk en Staat” en diverse publicaties

Tussen juni 1940 en juni 1944 verschenen er 21 publicaties van Nand in het dagblad “Volk en Staat”., waarvan 4 gedichten (“Mijn volk wordt groot”, Ordewoord”, “De Man” en “Doodenklank”).

Tussen mei 1943 en april 1944 verscheen er niets van zijn hand in deze krant: Nand nam ontslag bij de krant in mei/juni 1943.

Op 13 juni 1944 verscheen in “Volk en Staat”, het laatste artikel van Nand. Op dat ogenblik waren de geallieerden al geland in Normandië (6 juni 1944).
Op de voorpagina links bovenaan het artikel van Nand: “Onze tijd en de erfenis van 1830”, rechts daarvan: “Bruggenhoofden van Orne, Vire en Cotentin vereenigd – Amerikaansche pantserdivisies rukken Cotentin binnen”. Rechts onderaan het artikel “Invasie-Kaleidoscoop”, waarin nog sprake is van ‘een invasiepoging’, en besluit met “Een eigenlijk geschikt opmarsch-gebied om een massalen geallieerden aanval naar het Zuiden te beginnen is er nog niet en in hoever de Duitssche veldheren von Rundstedt en Rommel het invasieplan van Montgomeryschaakmat zullen zetten, zullen de komende dagen moeten uitwijzen”.

Voorpagina:

In april 1943 had Nand ontslag genomen bij “Volk en Staat”, maar toch zou hij daarna nog enkele artikels aanleveren. Het laatste verscheen dus op 13 juni 1944.  Tijdens het verhoor bij de krijgsauditeur worden Nand hieruit volgende zinnen voorgelegd: “‘Er bestaat geen Belgisch volk – om dit vast te stellen moet men geen groot rassenkundige zijn’, en als slot: ‘Oorlogsnoodzaak moet worden aanvaard doch eenmaal de wapens opgeborgen, zal het geslacht dat op alle fronten offerde, de volheid van zijn Germaansche en volksche bestemming verwachten en verwerven’”. Nand verklaart dat het gericht was tegen de verfransing van Brussel.

Opvallend is deze racistische uithaal naar de Angelsaksisch-Amerikaanse cultuur: “Arme massa! Voor negermuziek en brousse-gelal staat zij in vervoering : op al wat streeft naar eigen grootheid en eeuwigheid ziet het opgeblazen neer.” Ook Tino Rossi en Charles Trenet moeten het ontgelden…

Volledige tekst:

Onze tijd en de erfenis van 1830

Volk en Staat 13 juni 1944

We hebben het ongeluk te leven in een diplomatenstaat van Engelsch maaksel, van meet af aan cultureel door Frankrijk ingelijfd. Met overwegingen van volkschen aard had de Stichting van het liberale België geen uitaans. Dit beteekent niet dat de muiters van 1830 van de tweeledige samenstelling der bevolking geen benul hadden: zij waren zich terdege van Germaanschen aard der Vlamingen bewust, en erkenden deze werkelijkheid volmondig. Maar zij deden het slechts om te verkondigen, dat deze wezensaard als staatsgevaarlijk moest beschouwd worden en door stelselmatige politiek uitgeroeid. Hun stond de uiteindelijke versmelting met « la grande patrie », met het groote vaderland, voor oogen.
Naar 1830 zijn vele van de kwalen terug te voeren, waardoor thans, in 1944, het openbaar leven in deze gewesten wordt vergiftigd.
Tot in 1940 was België in beginsel zijn oorspronkelijke doelstelling getrouw gebleven. Wie eerlijk zijn Nederlandsche herkomst, met alle gevolden daaraan verbonden, beleed, werd als “boche” gebrandmerkt. De aktivistenvervolging van 1918 spreekt in dit opzicht duidelijke taal. Wie het aandurfde tegenover Duitschland een vriendelijke gezindheid aan den dag te leggen, werd onherroepelijk als «traître» (nietwaar, Dr Borms ?) gehoond, volksche samenwerking met het Germaansche Noord-Nederland werd als “staatsvijandig” hardhandig onderdrukt. De beginselvaste houding van den Staat bewijst duidelijk genoeg, dat partij-overwinningen, alle parlementaire veroveringen ten spijt, de geest pan 1830 nog altijd België’s politiek beheerschte.
Zoo was de toestand in 1940. En deze toestand leidde tot veel van de tegenwoordige verwarring en verdeeldheid.
Er bestaat geen « Belgisch volk » om dit vast te stellen moet men geen groot rassenkundige zijn. Er leeft in dezen Staat een meerderheid Nederlanders van Noordsche afstamming : in den schoot van de gemeenschap bleef het besef van Germaansche en volksche verbondenheid alle staatsche onderdrukking overleven. De houding van de Vlaamsche bevolking tegenover de bezettende macht heeft dat in de jongste jaren doende bewezen.
De heftigste ordestoorders, de onderkruipers van hun eigen volkswelzijn vindt men ook niet in deze kringen. Onder de echte « Belgen » moet men zoeken: onder de kunstmatige kweekelingen van den Engelschen diplomatenstaat België, de Germanen-haters die voor Frankrijk den knieval doen, en nu nog van overzee alle heil verwachten. (En intusschen – sommigen zelfs hun ééuwig heil – verkregen hebben!).
Stelselmatige en heimelijk betaalde propaganda hield dit broeikas-patriottisme, met al zijn hysterische uitwassen, in leven. Tusschen België en Frankrijk bestond er kultureel geen grens meer. Door de luidruchtige voorvechters van de latijnsche « culture » werd Brussel als vanzelfsprekend ingenomen. Al het gedrukte vuil uit de Parijsche onderwereld werd over onze hoofdstad uitgeschud, en aldus werd er een volk tot in zijn kern vergiftigd en ontnoordscht.
Den ontwortelden Brusselaar was dit alles vaderlandsliefde… De oorlogstoestand heeft deze drijverijen niet lamgelegd – integendeel! Nog zet hij voor den latijnschen broeder, voor heel den ontaardenden invloed van «la grande patrie », de poort wijd open. Doch nu staan de vormen van deze toenadering geheel in het teeken van den tijd.
Bekijk de reuzige aanplakbrieven op de blinde muren te Brussel. Indien Brussel u nog verbazen kan, zult gij verbaasd staan. Dwaas lachende tronies, kwikstaarten van den dansvloer, bleeke watelaars uit nachtkroegen, fleurig geschilderde maskers van schoonen-bij-lamplicht: het is een galerij van schijn-schoone onbenulligheden. Rossi, Trenet (en wat weet ik) heeten de helden waarmede het Brusselsch vaderlandslievend publiek en zijn patriottisch nageslacht gelieven te dwepen. En dat in de edele stede van Jan Ruusbroec… Arme massa! Voor negermuziek en brousse-gelal staat zij in vervoering : op al wat streeft naar eigen grootheid en eeuwigheid ziet het opgeblazen neer.
Zeker : de echte kultuur wordt niet vergeten. Indien de vaderlandsche zaak er mede gediend is, richt « Brussel» orkesten op met klinkende patriottische beschermnamen… De strijkstok wordt gehanteerd… door zwendelaars met millioenen !
Er wordt in dit oogenblik een bloedige reuzenkamp uitgevochten. Jeugd van ons volk, de besten onder de besten, strijdt en sneeft. Deze kamp zal beslissen of er voor ons nog een toekomst is. Doch, bij geheel ons roemrijk voorgeslacht! de toekomst waarvoor wij strijden ziet er anders uit !
Wij zien ons volk meester op eigen bodem, vrij om zijn leven, evenals in het verleden, naar groote en geniale maatstaven in te richten. Het staat vast geworteld in dezen oerouden Germaanschen bodem, schouder aan schouder, met al wie wezensvast op dezen bodem leeft, Noordsch met al wat Noordsch is, en niet het minst met het volks- en taalverbonden Noord-Nederland, van hetwelk het liberale België ons in alle eeuwen wou scheiden.
Vereenigd met, doch ook beveiligd door Germanje, zoo zien wij ons volk, d.w.z. omwald met een stevige grens tegen het Westersche imperialisme dat sedert eeuwen vooruitrukt naar den Rijn opdat ons volk eindelijk den laatsten kuisch kan aanpakken, en den weg naar zijn wezen vrij maken.
Oorlogsnoodzaak moet worden aanvaard, doch eenmaal de wapens opgeborgen, zal het geslacht dat op alle fronten offerde, de volheid van zijn Germaansche en volksche bestemming verwachten en verwerven.