De Pillecyn en Nand in Katyn en krantenverslagen

(zie onderaan voor enkele buitenlandse krantenverslagen)

In 2007 schreef Professor Emmanuel Waegemans in “Filip De Pyllecyn – Studies III” een bijdrage over het bezoek aan Katyn van De Pillecyn. Daarin komt ook Nand aan bod met enkele fragmenten uit zijn ooggettuigenverslag van toen (zie weergave van de volledige brochure op de pagina Bezoek aan Katyn). Waegemans stuurde mij zijn bijdrage door. Daarin zijn ook enkele kranten- en tijdschriftverslagen van toen over de persconferentie opgenomen uit “Het Laatste Nieuws”, “Het Vlaamsche Land”, “Westland” en “Het Algemeen Nieuws”, evenals “een stem uit Nederland”.

Hieronder een fragment:

‘Een geweldige, ja kolossale vrees voor het bolsjewisme’. Filip De Pillecyn naar het dodenwoud van Katyn (1943) (Prof. E. Waegemans, 2007)

(…)

In het memorandum dat Filip De Pillecyn in de gevangenis als voorbereiding op zijn proces heeft opgesteld, verklaart hij dat hij op uitnodiging van Prof. Teske naar Katyn is gegaan ‘om een stuk van Rusland te zien’.  Hij beweert ook : ‘Ik [heb] daar naderhand niet over gesproken of geschreven, en ook vermeden er in particuliere gesprekken gewag over te maken. – Vele van [mijn] vrienden en kennissen heb[ben] niet eens geweten dat ik er heen was geweest. – Wel werd mij van Duitsche zijde gevraagd erover te spreken en te schrijven, ik heb dat echter van de hand gewezen’. Verder in ditzelfde document schrijft hij : ‘Een Journalist van het ‘Laatste Nieuws’ heeft met mij er een gesprek over gehad. Hij heeft in zijn blad een artikel geschreven dat feitelijk niet meer is dan een reisverhaal. – Mijn naam wordt er niet in vermeld. – Het artikel wordt ingeleid met de volgende woorden : ‘Hieronder volgt het relaas van een onzer medewerkers…’.’. Dit artikel is inderdaad verschenen – op woensdag 28 april 1943 op de frontpagina van Het Laatste Nieuws. De journalist van de krant, die tekent met de initialen F. V. H., brengt als korte inleiding de mededeling: ‘Hieronder volgt een bijdrage van een onzer medewerkers, die in de gelegenheid was dezer dagen een bezoek te brengen aan het gruwelijk woud in de buurt van Smolensk’. In de formulering meen ik De Pillecyn aan het woord te horen. Ik breng hier de integrale tekst, temeer omdat De Pillecyn zelf onder zijn naam geen verslag gepubliceerd heeft :

Een beeld van gruwen en ontzetting. Bij de Moordkuilen van Katyn.

Een vijftiental kilometer ten westen van Smolensk ligt Katyn.
Om er te komen vliegt men over eindelooze en troostelooze gebieden. Dat begint in Posen; hier en daar wat bebouwd land met ordeloos dooreengesmeten hutten onder een zwaar stroodak. Moerassen en waterplassen, wouden en zompige uitgestrektheden. Honderden van kilometers. Waar er een schijn van een stad is, voeren de aarden wegen naar een paar groote vierkante betonblokken, die omringd staan van hutten. En naarmate men meer in het Oosten komt wordt het land woester en de hutten ellendiger. Een duivelsland.
Riet en verwelkt gras, zwarte wouden, grillige waterloopen. Nog geen graan. De zomer zal plots losbreken, zonder overgang. Hier en daar, in winderige plaatsen, ligt nog sneeuw. En waar de sneeuw gesmolten is kan het water niet doortrekken in den nog bevroren bodem. Vandaag modder, morgen stof. Daartusschen is er niets.

 En dan rijdt men door de modder van Smolensk, door de straten waar geen enkel huis nog heel is, over den Dnjepr, steeds door modder. Als dan alles in uw lichaam dooreengerammeld is, dan hebt ge Katyn bereikt.

Is het een dorp ? Ik weet het niet. Het onderscheidt zich in niets van wat wij op die vijftien kilometer zijn voorbijgereden. Hier en daar een houten huisje, niet dichter dan vijf of tien kilometer verder. Dan stopt de wagen : een slagboom wordt omhooggeheven en hortend gaat het over een aardeweg het bosch in. Een lichte heuveling : geitenheuvel heet het hier. En als wij uitstappen, nog vóór wij iets zien, slaat ons de reuk van de lijken tegen. Een onbeschrijflijk weeïge lucht : er is een vuur aangelegd van sparretakken om deze lucht draaglijk te maken door den bijtenden rook van het naaldhout. Maar de wind komt van den kant van den moordkuil naar ons toe. Dan zien wij lijken liggen.

Hoeveel ? Men denkt niet aan tellen, maar een paar honderd zullen er wel zijn. Men heeft ze uit den put gehaald en in rijen gelegd nadat ze geïdentificeerd zijn. De schedels nijgen naar ons toe. De monden zijn geopend in een vreeselijken grijns. De laarzen steken nog aan onwezenlijk dunne beenen : de uniformen steken aan onwezenlijk platte lichamen. Dat zijn menschen geweest. Wie zegt dat het een gruwelijk schouwspel is zegt te weinig. Het geeft u angst voor u zelf : ge staart hier als een weerlooze tegenover al deze weerloos neergeschotenen.

De dichtst bijliggende heeft lang zwart haar aan hals en slapen. Het sterke gebit grijnst uit den open mond. Het is alsof die mond is blijven openstaan in een laatste gehuil. En velen rondom hem liggen zoo. De handen liggen als nuttelooze dingen, zij zijn met de huid nog overdekt, geraamten liggen hier niet, wel mummies. Het vleesch is weggeteerd, maar over handen en gelaat spant nog de huid. Een dokter zegt dat het uiterste stadium van verwording bereikt is ; de grond, de zandige boschgrond, heeft ze zoo bewaard. Maar uit die platte, donkere uniformenrijen met de schedels en de handen, stijgt een doordringende lucht van rottende lichamen. Ik geloof dat die reuk steeds in mijn neus zal blijven hangen.

Wij gaan door de rijen. Zij liggen zoo dicht bijeen dat het moeilijk is er doorheen te gaan zonder ze aan te raken. Daar ligt er een waarvan de handen verdwenen zijn. De polsen zijn als afgebroken stokken. En daar ligt een burger, één enkele. Misschien wel een officier die zich in een burgerpak gestoken heeft, zegt men. De das hangt nog los rondom zijn hals. Ook hij werd achter in het hoofd geschoten.

Wij staan nu aan de groeve. Een ongehoord breede put. Daarnaast is er een kleinere ; daar liggen er met de handen op den rug gebonden ; ze liggen met den rug naar omhoog, het touw rondom de knokige polsen. Is het misschien éénzelfde put die op twee plaatsen werd geopend ? Daar liggen zij, doorheengesmeten ; tusschen het ingestorte zand en de uniformen. Schedels en laarzen. Uit de wanden steken schedels en laarzen ! Hoever zal men nog moeten graven om alles bloot te leggen ?

Twaalf lagen zijn er boven elkaar getast. Zij zijn zoo ongeveer als vijgen in een mand. Plat, opeengedrukt, bijna ineen gegroeid. Naar schatting moeten er in dezen kuil zoowat drie duizend liggen. Ik kijk naar den Pool, die naast mij staat : hij was ministerpresident onder Pilsudski ; hij was professor in Lemberg en werd door de Russen vastgehouden. Deze « vasthouding » heeft hij betaald met één oog en bijna al zijn tanden. Hij ziet in den kuil zonder schijnbare ontroering ; het is alsof hij staart zonder te zien. Als hij mijn blik bemerkt, schudt hij het hoofd. « Grausam », zegt hij.
Men heeft zooeven een lijk geïdentificeerd ; buiten den kogel in den nek had hij nog bajonetsteken in het achterste. Die hebben dan den laatsten weerstand gebroken.
« Grausam », gruwelijk is het, die over elkaar gevallen of gesmeten lijken, plat geworden, op elkaar gedrukt, met het gaatje in den schedel. Een zie ik ook waarvan de schedel achteraan stuk is. Een kolfslag ? Het schijnt mij dat in de holte nog iets kleeft zonder bepaalde kleur. En ik denk plots aan den kardinaal van Mechelen en aan zijn brief over de klokken. Hier zou hij moeten staan, met zijn vicarissen-generaal, zijn kanunniken, met degenen die in het priesterkleed loopen en het bolsjevisme met zalvende woorden minimaliseeren.

Twee Russen komen met een draagbaar. Een lijk zal ter identifikatie worden bovengehaald. De twee mannen met wantrouwige oogen en een gelaat zonder uitdrukking, dalen in den kuil. Zij trappen over de lijken als over een mest- hoop. Zij vatten aan wat eens een lichaam is geweest ; het is plat en stijf als een plank.

Het was een majoor. Op de epauletten zijn duidelijk een streep en een ster zichtbaar. « Schot in den nek », zegt de dokter. Zijn kleeren worden openge- sneden door twee Duitsche soldaten met rubberhandschoenen aan : de dokter doet het zonder handschoenen. In een der zakken zit een gazetje ; het is een bolsjevistisch propagandaschrift in de Poolsche taal. Datum 15 April 1940. Drie jaar is dit geleden. Hoe lang heeft die majoor nog geleefd na die datum ? Ik wend mij af. Weer komt de reuk scherper omhoog uit den kuil en uit de lijken die er rondom liggen. Wie van allen die hier staan zal ooit dit waanzinnige visioen kunnen afschudden. Wij blikken nog eens in den kuil. Overal liggen tusschen de lijken Poolsche bankbiljetten ; die zijn waardeloos in Rusland ; juweelen, horloges, ringen zijn weg. Hier en daar ook ligt een ledige vodkaflesch. Hadden zij het noodig om hun werk te doen of hoorde bij de orgie van het bloed ook de orgie van den jenever ?

 Anderhalf uur hebben wij hier doorgebracht. Ik ga achter het vuur van sparretakken staan. De wind jaagt den rook over mijn kleeren en mijn gezicht. Ik ben dankbaar om den sterken rook die in mijn oogen bijt. Hier ten minste riek ik die akelige lijklucht niet.

Wij trachten ons voor te stellen hoe dat hier allemaal gebeurd is. Met hoevelen tegelijk werden de Poolsche officieren afgeslacht ? Zij werden tot hier gebracht, waarschijnlijk zonder iets te vermoeden. Tot zij aan den kuil kwamen waar hun voorgangers reeds gestrekt lagen. Een wilde voorstelling, een vizioen van verschrikking, waarin schoten knallen en den doodskreet van stervenden.

Vier vijf Russen wachten om ondervraagd te worden. Een enkel heeft een open, sympathiek gezicht, het is een oude boer. De anderen hebben dien loenschen wantrouwigen blik die zelfs kinderen niet hebben.

De oude boer praat, glimlachend met groote gebaren. Hij vertelt in een klankrijke taal ; hij vertelt uitbundig en zijn woordvloed is niet te stelpen. Hoe zij wisten dat er vele Poolsche officieren in het bosch werden gebracht, die niet terugkeerden. Schoten en kreten werden gehoord. En waarom zij niet vroeger gesproken hadden ? Hij was een konbak, een groote boer, en hij had reeds kennis gemaakt met de Gepeoe, en er loopen altijd nog partisanen rond. En daarbij ongewoon was dat niet. Er waren toch vroeger nog massa’s Russen in dit bosch doodgeschoten.

Wij kijken rondom ons. Op de min begroeide plekken staan kleine sparretjes, die zijn daar geplant zonder noodzaak. En onder die sparretjes liggen lijken. Waar men spade in den grond zet, vindt men er. Onder ons, naast ons, overal. Hoeveel duizenden zijn hier vergaan in deze zandige, beboschte eenzaamheid?

Rondom het bosch was prikkeldraad gespannen. Soldaten met honden liepen er rond om de nieuwsgierigen weg te houden. En achteraan in het bosch, in een lichte beplanting van berken, in een bocht van den Dnjeper, stond het vakantiehuis van de hoogere ambtenaren der GPO. Zij waren daar dicht bij hun werk.

Een Poolsche schildwacht heeft post gevat bij den wegel die naar den kuil voert. Een jonge kerel met onsierlijken grooten helm. Voortaan wordt onder- zoek en bewaking aan de Polen overgelaten. Zij zullen de duizenden opgraven en onderzoeken.

Zij zullen kunnen vaststellen of de hier vermoorde officieren behoorden tot hen die door de Russen werden vastgenomen ; de wetenschap zal vaststellen hoe lang deze lijken hier liggen en hoe oud de sparretjes zijn die er geplant werden ; zij kunnen de lijken tellen wie daarna twijfelt.
Maar wij leven in een tijd en in een land van waanzinnigen.
In een houten huisje, een eindje verder, liggen de papieren die op de lijken gevonden werden. Zij liggen onder glas, maar daar doorheen dringt nog die onafweerbare lucht van de verrotting.

Bij den kuil werd men overvallen door gruwen, hier voelt men medelijden. Portretten met kinderen en vrouwen. Moeders die gelukkig en fier hun baby toonen. Sommige foto’s zijn nog zeer duidelijk, andere vertoonen rose-mauve vlekken. Er liggen militaire stamboekjes, brieven, legerdagorders, dekoraties, een toegangskaart van het Casino van Monte-Carlo. Ik bekijk een van de brieven ; hij is getypt en er ligt een Duitsche vertaling naast. Ik lees : « Geliebter, Lieber Tadulku». En dan woorden van genegenheid, liefde, blijdschap om ontvangen brieven. Hij is gedateerd van 9 September 1939. Tot in het voorjaar 1940 heeft die man den brief op zich gedragen, tot hij met een schot in den nek in den kuil van Katyn stortte. Die woorden staan vreemd in de onbekende Poolsche taal, maar dit Tadulka klinkt liefhoozend en teeder. Daar ligt nu het briefje, geschreven in Vilna, gekleurd door de verwording.

Dan liggen er dagboeken ; zij houden op in het voorjaar 1940. Sommige spre- ken over groepen die uit Kozsyetsk, waar zij samen waren, vertrokken. De laatste tocht naar Katyn die allen hebben aanvaard.

En zoo hebben wij het massagraf gezien, op den geitenheuvel, in het bosch van Katyn. Wij zijn teruggereden naar Smolensk, buiten ons geestelijk evenwicht, omdat de grenzen van het menschelijk voorstelbare daar, onder onze oogen, overschreden waren, vervuld van den reuk der verwording, van wat eens de trots van het Poolsche leger was geweest.

Aan de overzijde van den Dnjeper, op een zachtglooiende heuvelketen, ligt de stad Smolensk. De kathedraal staat nog recht, onbeschadigd ; een heerlijk ge- bouw waar de pope voor enkele geknielde vrouwen, bij wierook en kaarslicht de icone toont. Een paar jaar geleden was het een godloozen-museum.

In de straten loopen in lompen en vodden de 40. 000 inwoners van Smolensk, alles wat van de 150. 000 is overgebleven. Er is geen lach, geen glimlach te bespeuren, zelfs niet bij de kinderen. Zij spreken niet, die kinderen ; zij zitten op een hoopje puin of op den stoep van wat eens een huis was. Zij spreken nauwelijks tot elkaar, zij starren vóór zich uit, spreken doen zij niet.

En over de heuvels loopt nog een stuk van den vestingmuur die eens Boris Gondonar heeft gebouwd. Men noemde haar om haar kanteelen en sierlijke torens de kroon op het hoofd van moedertje Rusland. Door deze poort rukte Napoleon in een verwoeste stad waar hij noch onderkomen noch voorraad vond.

 Op het Molokofplein, dat door de soldaten Molotofplatz genoemd wordt, staat het hotel waar de hoogere ambtenaren hun intrek namen. Het is leelijk zooals alles wat de Sovjets hebben gebouwd. Daar zullen wij overnachten in kamers die smal en klein zijn als cellen in een gevangenis. En ’s nachts is er dan een paar keeren vliegtuigenalarm waar zich geen mensch aan stoort. Een paar Russische vliegtuigen die overvliegen en misschien partisanen afgooien achter het front.

Het is koud ; het vriest. De modder is opgesteven. De maan staat aan den ein- deloozen hemel van Rusland. Onder haar schijnsel liggen daar, vijftien kilo- meter verder, de lijken van Katyn met grijnzende monden in de blekkerende schedels.

De persconferentie

Op 4 mei 1943 verscheen in dezelfde krant het bericht ‘De Bolsjevisten schuldig bevonden. Onweerlegbare vaststellingen van bekende geleerden uit verschillende landen sluiten elken twijfel uit’. De krant meldde ook dat Prof. Speleers van de Gentse universiteit aan het onderzoek had deelgenomen. Op 28 april verscheen in de krant Het Vlaamsche Land het volgende verslag over de persconferentie die Filip De Pillecyn over zijn bezoek aan Katyn gegeven had :

Een bezoek aan de doodenkuilen te Katyn. Een les voor Vlaanderen.

Brussel, 27. – Belgapres. – Drie Belgische letterkundigen, n. l. de heeren Dr Filip De Pillecijn, van den Nederlandschen Cultuurraad, dichter Dr. Ferd. Vercnocke en Pierre Hubermont, van de «Communauté Culturelle Wallonne», hebben onlangs een bezoek gebracht aan de massagraven te Katyn. Tijdens een persconferentie, welke Dinsdag morgen te Brussel doorging, hingen zij een schrikwekkend beeld op van dezen vreeselijken massamoord.

«Als de dood bestaat», vertelde Dr. F. De Pillecijn, «zoo leeft hij zeker in Sovjet- Rusland. Het woud van Katyn ligt op circa 18 km. van Smolensk. Op grooten afstand dringt reeds de geur van verwording tot ons door. Nochtans was vol- gens deskundigen het uiterste stadium van verwording reeds overschreden. Groote vuren, welke met sparretakken gevoed werden, trachten enigszins den stank te bestrijden. De aanblik der kuilen zelf tart alle beschrijving. Toen wij ons ter plaatse bevonden, waren nagenoeg 500 lijken vereenzelvigd. Het vleesch is volledig weggeteerd, terwijl de huid betrekkelijk gaaf is gebleven. Ook de uniformen zijn in betrekkelijk goeden staat en laten toe te herkennen tot welk wapen de afgeslachte Poolsche officieren behoorden. De lijken, die wij gezien hebben, waren allen officieren, met uitzondering van een burger.

 Hoe de kuilen er uit zien. We zouden de lijken best met vijgen in een mat kunnen vergelijken. Twaalf lagen lijken liggen opgestapeld. Elke laag van den eerste kuil bevat nagenoeg een driehonderdtal lichamen, sommige lijken hebben de handen op den rug gebonden. Een lichaam, dat men in onze tegenwoordigheid opgroef, telde niet minder dan zeven bajonetsteken in den rug, doch de meesten werden door een schot in den nek gedood».

«Wat bijzonder schrijnend is, is m. i. de documenten, welke op de dooden gevonden werden : het zijn foto’s van vrouwen en kinderen – waarschijnlijk de naastbestaanden van den vermoorde – brieven van hun familieleden, notaboekjes, medaljes, geld enz., ringen of waardevolle voorwerpen werden hun evenwel ontnomen ! Terwijl men bij het aanschouwen van die kuilen met de honderden slachtoffers door een gevoel van afgrijzen is vervuld, stemmen de documenten daarentegen tot een diep gevoel van medelijden.

Wat ik evenwel hierbij onderstrepen wil – aldus besloot Dr. Filip De Pillecijn – is het feit, dat men van deze reis terugkeert met een geweldige ja kolossale vrees voor het bolsjewisme».

Ook de heer Hubermont sprak in denzelfden zin :

«Tijdens ons bezoek konden wij twee identificeeringen bijwonen. In den vestzak van het eerste lijk, ontdekte men een dagblad van 20 April 1940. Dit was tevens de jongste datum, welke tot nog toe werd genoteerd. Alles schijnt er op te wijzen, dat de massamoord zich einde April of begin Mei heeft afgespeeld. Deze bijzonderheid is van overwegend belang, daar op dit ogenblik de oorlog nog niet in zijn scherpste stadium was getreden en de wereld nog in een zekere vredesstemming verkeerde.

Over het algemeen vertoonen de gezichten der slachtoffers een door pijn en angst vertrokken mond. Hun dood was vreeselijk. De officieren moesten immers in de kuilen plaats nemen, boven de lijken hunner kameraden».

De heer Hubermont verklaarde tevens dat hij tijdens zijn bezoek ter plaatse, de gelegenheid had te spreken met verschillende Poolsche geleerden en professoren, o. m. met Prof. Kovlowski [Kozłowski], van de universiteit van Lemberg. Deze laatste verklaarde : «Indien uw saloncommunisten gelooven, dat de sowjets sinds 1940 geëvolueerd zijn, zoo gelooven zij dit, omdat de bolsjewisten zich nog op 1500 km. van hun haardsteden bevinden. Indien de Duitsche verdediging zich niet tegenover de sowjetlegers had gesteld, zoo ware het uit met Europa, en uw Vlaamsche en Waalsche bevolking zou door hetzelfde lot getroffen zijn geworden als de Baltische en Poolsche volkeren».

In een interessante uiteenzetting gaf vervolgens Dr Kleeberg, van de Duitsche ambassade, een chronologisch overzicht van de opgravingen te Katyn.
In November 1942 werd aan zekere Poolsche instanties bijzonderheden medegedeeld, betreffende den massamoord te Katyn. Hierop werd een eerste onderzoek ingesteld, waarvan enkele weken later de Duitsche instanties werden op de hoogte gebracht. In Februari 1943 werd dan het definitieve onderzoek ingezet, waarbij een groot aantal inwoners van Smolensk en omliggende aan een verhoor werden onderworpen. Dit verhoor gaf volgende resultaten :

1) Katyn was de plaats der terechtstellingen van de G. P. U. ;

2) In de Lente van het jaar 1940 werden belangrijke treintransporten met gevangen Poolsche officieren in de stations van Smolensk en Katyn opgemerkt. Deze transporten hielden verschillende dagen aan ;

3) Dagelijks werden eveneens autotransporten genoteerd, welke groepen Poolsche officieren – 40 tot 60 man per auto – aanbrachten en ledig vertrokken. Op grond hiervan werd met de opgravingen begonnen.

Van Britsche zijde kan Katyn voor de internationale menschelijke rechtbank gebracht worden. Het Internationale Roode Kruis werd verzocht deel te nemen aan de opgravingen en onderzoekingen. Journalisten uit alle landen van Europa zijn ter plaatse geweest. Tal van geneesheeren en wetenschapsmenschen nemen verder deel aan het onderzoek.

Kenmerkend is verder de reactie van Moskou. Gedurende enkele dagen zweeg het agentschap «Tass». Daarop werd een «Dementi» gepubliceerd, dat duidelijk de verlegenheid aantoonde, waarin het Kremlin verkeerde. Moskou poogde inderdaad de massagraven van Katyn als «een actie van de Poolsche emigranten regeering in samenwerking met de Duitsche regeering» aan de kaak te stellen. Ten slotte heeft Moskou zelfs de diplomatieke betrekkingen met de Poolsche emigrantenregeering verbroken.

Hierdoor worden de verbondenen voor een pijnlijk en onoplosbaar incident gesteld. Deze verbreking der diplomatieke betrekkingen is tevens een politieke voorbereiding vanwege Rusland om later met definitieve annexatieplannen ten overstaan van Polen voor den dag te komen.

Katyn is trouwens – verklaarde ten slotte Dr Kleeberg – een begin tot annexatie van Polen bij Rusland. Te Katyn werden immers niet alleen officieren uit Oost-Polen, maar tevens uit de Westersche gebieden, gedood. Langs Polen om, werd de annexatie van West-Europa voorbereid. Deze gruwelijke massamoord is een laatste waarschuwing voor geheel Europa. Moge Europa deze waarschuwing begrijpen.

Ook de volgende dagen bracht Het Vlaamsche Land nieuws over de affaire Katyn : op 29 april blokletterde het ‘De afslachting der Poolsche officieren door de Sowjets. Het Vaticaan veroordeelt haar als een misdadige monsterachtigheid’ en op 4 mei ‘De gruwelijke vondsten te Katyn door een interna- tionale commissie vastgesteld’, twee keer op de frontpagina.

De krant Het Algemeen Nieuws van 28 april 1943 bracht eveneens een verslag van de persconferentie waarop de drie Belgische schrijvers aanwezig waren :

Op een op Dinsdag 27 April gehouden persconferentie vertelden Dr Philip de Pillecijn en Nand Vercnocke hun wedervaren en indrukken bij het bezoek van de gruwelijke massagraven van Katyn, nabij Smolensk, waar tien tot twaalf duizend Poolsche officieren werden ter dood gebracht.

Talrijke journalisten en vooraanstaande personaliteiten uit alle Europeesche landen, ook uit Zweden en Zwitserland,  kregen dezer dagen de gelegenheid zich persoonlijk te gaan vergewissen over den eigenlijken toestand der zaken in verband met dit griezelig feit.

Nadat de Waalsche letterkundige Pierre Hubermont enkele indrukken weer- gegeven had over het Duitsche, Poolsche en Sowjet-Russische landschap – de reis der journalisten gebeurde namelijk van uit Berlijn per vliegtuig – bracht Dr Philip de Pillecijn ons in gedachten aanstonds bij de massagraven.

Het sparrebosch, aldus spreker, werd vóór een drietal jaren – dus in 1940 – kunstmatig aangelegd, wat in Rusland nooit gebeurt : daar groeien de spar-ren in ’t wild en de bosschen houden zichzelf in stand. Daar waar de graven werden ontdekt, waren jonge sparren aangeplant. Men kan zich de zaak van de samentassing der lijken in deze massagraven, aldus spreker, best voorstellen als vijgen die in een mat op mekaar zijn geperst : dun en ontvleescht, maar alle nog voorzien van een goed en gaaf bewaard vel, zoodat men de wezentrekken en de verwrongen tronies – laatste stuiptrekkingen van gruwelijk vermoorde menschen – goed kan nagaan.

Alhoewel men ons meedeelde dat de lijken reeds allen verworden waren, werd men in den omtrek een afgrijzelijke stank van lijken gewaar. Langs de boorden van de vele meter lange graven zag men hier en daar laarzen, kleedingstukken, schedels, een arm of een been uitsteken.

Om zes massagraven met ieder tot 2. 000 en meer lijken te vullen moet men hier betrekkelijk vlug te werk zijn gegaan.

Men heeft bij sommige Poolsche officieren een dagblad gevonden, dateerend van 10 April 1940 en volgens deskundigen moet de moord einde April, begin Mei plaats gegrepen hebben.

Zeer opvallend zijn de gedragingen der Russsische arbeiders die werkzaam zijn bij de ontgravingen : zij beschouwen dit feit als een doodeenvoudig iets. Zij schijnen dusdanige dingen gewoon te zijn. Ze kijken naar de lijken niet eens om, stappen er over heen, zonder dat het hun interesseert : volkomen apathisch.

Dr de Pillecijn hing ons een klein beeld op hoe de huidige Sowjet-jeugd er uitziet :
In Smolensk spelen de kinderen niet. Drie, vier kinderen zitten te samen op een puinhoop en kijken maar, zonder meer. Spel zit er niet in. Het zijn kinderen zonder ouders, drijven handel en hebben soms veel geld op zak. Waar ze eten, waar ze slapen, weet geen mensch. En als slot voegde Dr de Pillecijn er aan toe: «Ik wensch voortaan zoover mogelijk van die menschen te blijven. En vele onzer volksgenooten zouden best eens een reisje naar de Sowjet-Unie maken om er zich persoonlijk van te overtuigen hoe de toestanden ginds zijn. En ze mogen dan niet nalaten even een bezoek te brengen aan de gruwelijke massagraven in het bosch van Katyn».

Dichter Nand Vercnocke gaf nog enkele nabeschouwingen over zijn reis naar Rusland.

Wij hebben de Russische steden, die wij zijn overgevlogen, goed kunnen bekijken. Wat vooral opvallend is – en dat is b. v. het geval met Minsk en Smolensk – in de groote steden ziet men van ver de rijzige partijgebouwen, stevig en modern opgetrokken en daarrond liggen de armzaligste hutten en krotwoningen der arme Russische bevolking. Smolensk moet een prachtige stad geweest zijn : de blinkende koepel der Orthodoxe kerk steekt nog steeds fel af tegen de volkswijken. Deze stad geeft den indruk van een geweldige verlatenheid. Op het sportterrein ziet men nog de uiteenbrokkelende gipsen standbeelden, de parkboomen waarop nog geen groen te bekennen valt, zien zwart van ravennesten en deze grauwe vogels verhoogen nog den somberen indruk.

In verband met deze moord op de Poolsche officieren, voegde Vercnocke er nog aan toe :

De Polen zeggen niet veel ; de indruk bij hen is overweldigend. De Poolsche Orthodoxe geestelijkheid helpt mee om de duizenden officieren te helpen identificeeren : kleedingstukken, medailles, brieven, dagboeken, alles draagt er toe bij.

Het is een vaststaand feit – de man van de straat, ook de zoogezede [sic] intel- lectueel is het er mee eens – dat velen onzer volksgenooten, het Sowjetsysteem van jaren her afkeuren. Maar, wordt er gefluisterd, het communisme is geëvolueerd en is per slot van rekening nog ver van ons verwijderd.

De feiten echter bewijzen genoeg dat de Sowjet-doctrine verbiedt te evolueeren. Een professor van de Universiteit van Lemberg (Polen) deelde aan de journalisten mede dat hij zelf en het Poolsche en Baltische volk vóór de poorten van het communisme hebben gestaan en er slechts enkele maanden kennis hebben meegemaakt. Zij die zich veraf wanen van de Sowjetterreur moesten er eens rechtstreeks in contact mee komen, zij zouden vlug van gedachte veranderen.

In een door Belgapress doorgegeven artikel vertelt de h. Vercnocke nog het volgende :

«Een stoet van grijze legerwagens voert ons naar Katyn. Een trage regen maakt de dooiende straten tot modderbeken. Eindelijk schokken wij over de zandwegels van een sparrenbosch. Een onnoemelijke geur, een zoetige stank waait ons bij het uitstappen tegen. Het is de heuvel Kozegory. Het zijn de doodengroeven. Een generaal, omringd van zijn staf wacht ons op, hij drukt ons zwijgend de hand en daar, opgedolven en uitgestald in schamele rijen, liggen de meewarige dooden in een grauw gelid langs de helling : witte schedels, bruine aangezichten, uniformvesten, rijbroeken, een paar soldatenlaarzen… vóór ons liggen de stomme overblijfselen van honderden Poolsche officieren.

«Hier ligt», zegt onze gids, «wijlen generaal Smoravinski. » Het uniform onderscheidt den donkeren doode van zijn landgenooten, tusschen de dooden door treden wij naar den rand van den put. Hier, in den geopende kuil, liggen nog honderden, duizenden, dooreengeworpen in schroomlooze haast, opeengetast laag op laag. De gravers zijn nog lang niet op den bodem van den kuil. Aan een uiteinde groef men een diepe schacht, zoodat nog meerdere lagen in doorsnede, als vijgen ineengedrukt te zien zijn. Uit den zandigen wand, onont- graven, steken schedels en laarzen : de groef loopt dus ook in de lengte verder door. Het gezicht is hartbrekend.

Prof. Dr Buhtz, deskundige, die de ontgravingen leidt, daalt af in den kuil, hij geeft uitleg. Sommigen liggen op den buik, anderen zooals zij, op goed kome het uit, werden neergeslingerd. Weer anderen hebben de handen op den rug gebonden. Hij wijst een schedel aan, nog half in ’t heidezand bedolven : duidelijk is het nekschot zichtbaar – de kogel kwam, het been versplinterend, langs het voorhoofd uit. De moordenaar moet achter en dicht bij zijn slachtoffer hebben gestaan. De mond is opgengesperd, de tanden grijnzen. Wij hooren nog den kreet van ijselijke schrik die de stervende uitstootte… er zijn veel opengesperde monden.

Een doode wordt voor onze oogen ontgraven, wetenschappelijk onderzocht. De uniform is goed bewaard. Het schouderstuk draagt de ster en twee strepen van den Poolschen majoor. In de zakken vindt men onder meer een dagblad gedagteekend 20 April 1940. Een reisgenoot, die een ander lijk ontleden zag, vertelde hoe het in den rug zeven steken van een viersnedige Russische bajonet vertoonde.

Het kan niet worden geloochend : voor onze oogen ligt een angstwekkende werkelijkheid. Geen uitvlucht, geen voorwendsel ter wereld kan het feit weg- moffelen, dat hier tegen alle volkenrechterlijke en menschelijke wetten in, Poolsche officieren door de G. P. U. werden afgeslacht en in reusachtige kuilen onder deze sparreboomen werden verstopt.

Rondom de open groeven, in de open tusschenruimte, groeien kleine driejarige sparren. Tusschen de jonge aanplantingen heeft men op verscheidene plaatsen gegraven : overal stoot men op lijken. De heele heuvel is een vol gepropte massagraf. De G. P. U. -beulen hadden den omgewoelden bodem met versche boomen beplant, om voor alle tijden de misdaad te bewimpelen… maar het prille groen zelf heeft hen verraden : het wijst de dooden aan.

De boeren die den moord ontdekten, staan ons te woord. Een grijze koelak met luimige helblauwe oogen en gerimpeld boerengezicht, verhaalt in zijn zangerig Russisch. De reporter vertaalt. Hij heeft de treinen, de G. P. U. -beambten, de schildwachten gezien, de schoten gehoord. Op zijn eentje is hij de aarde komen openscharrelen : hij had lijken gevonden. Hij vertelt met omhaal van woorden, de klare oogen lachen ons tegen. Hier is een zoon van het oude en vreemde Rusland aan het woord.

Op den terugweg wordt in het klein muzeum afgestapt waar de bizonderste bewijsstukken worden bewaard. Alles is achter glas verborgen, doch de geur die boven de kasten hangt, getuigt voor de echtheid der ten toon gestelde voor- werpen. Lijkenlucht liegt niet.

Het zijn Poolsche eereteekens, Poolsche schouderstukken, Poolsche munten, heiligenmedailles, een onderscheiding met de spreuk : «Si vis pacem para bellum». Het zijn Poolsche naamkaartjes, hartroerende Poolsche brieven aan geliefden en naastbestaanden.

Al in april 1943 verscheen ook een artikel over Katyn in het literair tijdschrift Westland van de hand van Herman van Puymbrouck (1884-1949), vast me- dewerker aan het blad en overtuigd nationaalsocialist. Het artikel draagt  de titel ‘Het Woud van Katyn. Een onmiskenbare Waarschuwing aan Europa’ en haalt zwaar uit naar het bolsjevisme : ‘het is een systeem, een mentaliteit, een vreeselijke aberratie’, dat ‘wortelt in een grof materialistische levenshouding, in een negatief geweten, in totalitair barbarendom, in banditisme tot een stelsel verheven’. ‘Het bolsjevisme is een verloedering van alle moreele waarden’. ‘Wie aldus het bolsjevisme beschouwt en in den diepen afgrond zijner misdadigheid blikt, hèm wordt na het uiterlijk ook het innerlijk geheim van het massagraf van Katyn ontsluierd. De afslachting der 12. 000 Poolsche officieren was een proefneming op ruime schaal voor de afslachting van alles wat, bij een door de Sovjets verhoopte overwinning, in Polen, in Pruisen, in Duitschland, over geheel Europa den rooden vloed, de bolsjevistische heerschzucht in den weg stond’. De vreselijke les ligt voor de hand : ‘Bij den massamoord van 12. 000 Poolsche officieren in het woud van Katyn, wordt Europa ernstig gewaarschuwd betreffende het lot, dat het te wachten staat indien de Duitsche dam onder de drukking der bolsjevistische horden mocht breken. Het joodsch sadisme eischt zijn volle pond vleesch. Stalin wil van Europa een moordkuil maken’.

Medereizigers

Van de twee andere leden van de Belgische schrijversdelegatie is eveneens een verslag bewaard. Ferdinand Vercnocke (1906-1989) werkte tijdens WO II mee aan zowat alle collaborerende tijdschriften, waarin hij strijdbare poëzie publiceerde, voor ‘volksverbonden’ kunst pleitte en het voor het nationaal- socialisme opnam. In zijn bombastisch gedicht Aan Adolf Hitler steekt hij de loftrompet over de Führer :

Kunstenaar-staatsman, ziener, man der daad,
veldheer en held, mensch méér dan mensch,
stichter van een Rijk, dat op het puin groeit
van een wereld, en tot wereld wordt,
denk om mijn volk, dat uw hartstochtelijken wil
doorstond in vuur en bloed, ’t manhaftig bloed
van ’t Noorden, dat een ander volk, ùw volk
doorstroomt, en beider aangezicht, nabij verwant,
bootst tot een gelijkenis, verscheiden, maar
één stam ontsproten. (…)

In 1945 werd hij veroordeeld tot 12 jaar gevangenis, maar in 1949 vrijgelaten.

Van Waalse zijde reisde Pierre Hubermont (1903-1989) mee. In de jaren twintig had hij linkse sympathieën en reisde hij naar de Sovjetunie, met vele anderen overtuigd daar een nieuwe wereld aan te treffen. Na de capitulatie in 1940 was hij bereid met de Duitsers samen te werken. Hij  werd lid van  de «Europäische Schriftsteller Vereinigung» en door de Duitsers benoemd tot voorzitter van de Communauté Culturelle Wallonne.  Na  de oorlog zal  hij eveneens veroordeeld worden, maar in 1950 werd hij vrijgelaten. Zowel Vercnocke als Hubermont publiceerden een kort verslag over hun reis onder de titel Ik was in Katyn ! resp. J’étais à Katyn ! De foto’s over de opgravingen en de feitelijke gegevens in beide brochures zijn identiek. Over de bedoeling van de reis schrijft Vercnocke :

‘In het vliegtuig zitten letterkundigen uit verschillende Europeesche landen. De stemming wordt beheerscht door de bedoeling die hen bijeenbracht : het bezoek aan het bloedig bosch te Katyn, waar de aarde zijn gruwzaam geheimnis heeft geopenbaard’ (p. 1). Nadat hij zich de gruwel van het massagraf heeft laten tonen, concludeert hij : ‘Het kan niet worden geloochend : voor onze oogen ligt een angstwekkende werkelijkheid. Geen uitvlucht, geen voorwendsel ter wereld kan het feit wegmoffelen, dat hier tegen alle volkenrechtelijke en menschelijke wetten in, Poolsche officieren door de G. P. U. werden afgeslacht en in reusachtige kuilen onder deze sparreboomen werden verstopt’ (p. 4).

Zijn indrukken van de stad Smolensk zijn niet erg positief :

‘Op zichzelf goed gelegen en oorspronkelijk schilderachtig aangelegd, is zij door de rooden hopeloos verknoeid. De ves- tingmuren, indrukwekkende wallen en hoektorens door Boris Godoenov op- gebouwd, vallen langzamerhand tot puin ; stijlen smaaklooze partijgebouwen ontsieren plomp het stadsbeeld, tusschenin liggen de hutwijken, waarin de bevolking huist’ (p. 6).

De algemene conclusie is verpletterend :

‘Brussel Smolensk : het was een korte reis, die slechts enkele dagen duurde, doch heel den afstand die de twee steden scheidt hebben wij terdege kunnen beseffen, een afstand, grooter dan louter ruimte. Het is de afstand tusschen de steppe en  de Germaansche Noordzeevlakte, tusschen het land der moesjiks en dat der eerste Hansasteden met hun oude adellijke kultuur, tusschen het herlevende Vlaanderen, en het door Joden misleide Sovjet-Rusland. Voor het massagraf te Katyn vooral hebben wij begrepen wat het beteekent door de roode Tsaren te worden geregeerd. Ten overstaan van deze duizende dooden is geen leugen meer mogelijk. Vraagt men wat het bolsjewisme is, dan bestaat daarop een alles omvattend antwoord : «gaat U vergewissen op den Kosegory-heuvel, bij de doodenkuilen te Katyn» (p. 6).

Het hoeft geen betoog dat Vercnocke hier alle duivels van de nationaalsocialistische propaganda loslaat ; vooral de bewering over de joden komt recht uit het nazistische propaganda-arsenaal. De brochure sluit af met de volgende ingekaderde tekst die duidelijk van Duitse signatuur is :

Er zijn hier in ons land nog immer enggeestige Anglofielen, die om elk gedeeltelijk sukses van het Russische aanvalsleger tegen Europa jubelen en geloof schenken aan de Engelsche radio, die beweert dat de Bolsjewisten sinds hun verbond met de Angelsaksers nette menschen geworden zijn, waarmede men zeer zeer goed kan omgaan. De oude va-banque-speler Churchill gelooft echter zelf niet, wat hij door zijn radio verspreiden laat. Nog op 22. 6. 1941 zei Churchill woordelijk :

 «Niemand is sedert jaren een verbetener vijand van het kommunisme geweest als ik. Ik neem geen woord terug van al wat ik vroeger gezegd heb, maar alles verbleekt bij den aanblik van wat er thans gebeurt. Het verleden met zijn ver- raad, zijn vergissingen en zijn tragedies verzinkt daarbij in het niet».

 Europa heeft deze woorden niet vergeten. Katyn heeft ze terug in herinnering gebracht. Europa weet, waar de vijand staat ! (p. 8).

Identiek dezelfde tekst vinden we ook op de laatste bladzijde van Pierre Hubermonts brochure in het Frans, waaruit wellicht te concluderen valt dat dit materiaal door de Duitsers geleverd werd, samen met de ‘Nuchtere feiten in verband met de voorgeschiedenis van Katyn’ resp. ‘Les faits de Katyn dans toute leur brutalité’.
Hubermont begint zijn verslag met te stellen dat ‘Il ne s’agit pas de propagande. Il ne peut pas s’agir de propagande dans une affaire comme celle-ci. Les faits parlent suffisamment d’eux-mêmes’ (p. 1).
Uit de uitvoeriger, niet gepubliceerde memoires van Hubermont (Khatyn, ce n’est pas Katyn) weten we dat hij op 17 april 1943 een telegram kreeg van de adviseur voor cultuur en onderwijs bij de Militärverwaltung Dr. Franz Petri uit Brussel, die hem uitnodigde om als lid van de in 1941 in Weimar opgerichte «Europäische Schriftsteller Vereinigung» naar Katyn te gaan. Hubermont schrijft :
‘Je suis allé dans la fôret de Katyn en témoin et c’est un témoignage que je tiens à rapporter sans haine sinon sans horreur’ (p. 2). Voor hem ligt er een logica in de gebeurtenissen : ‘De même qu’en Russie le régime soviétique a systématiquement extirpé par des hécatombes massives la noblesse, le clergé et la bourgeoisie, de même les chefs d’une Pologne trahie ont été liquidés dans l’aventure sanglante de Katyn’ (p. 6).
Hubermont is verbijsterd bij alles wat hij ziet :
‘Le sentiment qui nous étreint est-il d’ahurissement ou d’indignation ? Les deux à la fois. Nous sommes confondus par tout ce que nous constatons. Jamais nous n’aurions pu imaginer pareille technique d’exécutions d’hommes en masse, pareilles entraves aux rébellions devant des assassinats collectifs. La science des froides tueries avait vraiment tout prévu !’ (memoires, p. 60).
Na het bezoek aan Katyn is er bij Hubermont geen spoor meer te vinden van zijn vroegere sympathie voor het sovjetexperiment :
‘L’utilité économico-matérialiste déterminée par une doctrine ouvriériste, tel est le secret d’un pouvoir qui, par les camps de travail et la police politique, impose un mécanisme de vie absolument étranger à tout concept éthique : la Mort pour cause d’Inutilité !’ (memoires, p. 94).
Hubermont begrijpt ook niet waarom de Sovjets niet openlijk voor de waarheid uitkomen (elke revolutie zou immers terreur eisen – ‘le spectacle de crimes par la terreur’) :
‘Pourquoi le Pouvoir soviétique n’a-t-il pas le courage de la logique de sa doctrine économico-utilitaire jusque dans son inhumanité ? Pour être crédible, il ne devrait pas craindre la vérité. Et tant que ce pouvoir ne s’est pas établie sur le monde entier, il me semble que le Vrai peut encore avoir droit de cité’ (memoires, p. 107).

In de Waalse krant La Légia publiceerde Hubermont eind april-begin mei 1943 een verslag in zeven afleveringen over zijn bezoek aan Katyn. Het beeld dat de ex-meeloper hier van zijn vroeger geestelijk vaderland schetst, is vernietigend. Terwijl Polen ‘appartient toujours à l’Europe civilisée’, steekt hij aan de Pools-Russische grens ‘la frontière de la désolation’ over en komt hij terecht in ‘un pays véritablement abandonné de Dieu’ (28 april). Ook op hem heeft de nazipropaganda haar uitwerking niet gemist ; hij schrijft dat het Sovjetregime, hoe egalitair het ook was, zijn geprivilegieerden had :
‘commissaires, spécialistes de l’industrie ou de la presse, parasites de toute nature, pour la plupart juifs’… Op die bloedzuigers moet hij nog eens terugkomen :
‘Mais les Juifs, eux, tenaient la haut du pavé à Smolensk. Ils dirigaient les Soviets et l’industrie textile. Ils étaient gras et dodus : ils florissaient et prospéraient sur le fumier de la misère du peuple ouvrier et paysan russe’ (3 mei).
Dit volk is al gedurende vijfentwintig jaar ‘le plus malheureux de la terre’ (6 mei). De les die westerlingen hieruit kunnen trekken, ligt dan ook voor de hand: ‘S’il est chez nous des gens qui se laissent encore prendre au mirage bolcheviste, au moins peut-on être assuré que ceux qui ont connu le bolchevisme sont les premiers à le détester et à le combattre’ (6 mei).

Ook in andere landen werd geschreven over de gruwel van Katyn. Hubermont spreekt er in zijn memoires (p.  90) zijn verwondering over uit dat er in april 1943 geen enkele Franse schrijver bij was. Dit klopt niet helemaal : al in januari 1943 bezocht de bekende Franse collaborateur Robert Brasillach het Russische plaatsje Katyn. Hij schreef erover in het blad Je suis partout. Bij de bevrijding werden hem deze hand- en spandiensten aan de Duitsers zwaar aangerekend. Begin 1945 werd hij veroordeeld én terechtgesteld – generaal De Gaulle weigerde gratie. In de gevangenis schreef Brasillach een memorandum als voorbereiding op het proces. Daarin gaat hij in op fictieve vragen van de toekomstige aanklager. Op de bewering van de aanklager dat ‘Ce voyage était un voyage de propagande allemande’ antwoordde hij:
‘J’ai dit exactement ce que j’avais vu. (. . .) Je n’ai été soumis pour cela à aucune pression’ en ‘Cette visite ne faisait pas partie du voyage primitif, il ne s’agit donc pas d’une pression, et il a fallu que nous demandions à y être conduits. L’Europe entière parlait de Katyn’.
Daarop volgde de wedervraag waarom hij niet over de misdaden van de Duitsers heeft geschreven ? Brasillach repliceerde :
Je parle de ce dont j’ai été le témoin. Amenez-moi dans les lieux de massacre dont vous me parlez, où aucune commission neutre n’a encore été admise, et je dirai ce que j’ai vu. Et puis est-ce que la barbarie des uns excuse la barbarie des autres ?’

De Duitsers probeerden schrijvers uit alle (bezette) landen te mobiliseren om te getuigen over de moordpartij van de Sovjets. De Spaanse fascist Ernesto Giménez Caballero ging op uitnodiging van de Europäische Schriftsteller Vereinigung naar de plaats der misdaad en schreef er een uitvoerig verslag over in La matanza de Katyn (Visión sobre Rusia). Caballero’s beeld van Rusland is negatief : het is verlaten, armtierig en barbaars. Hij ziet zijn bezoek aan Katyn als ‘een kruistocht’ (‘nuestra Cruzada’, p. 5), maar vraagt zich af of die ontdekking niet een ‘propagandakwakkel’ (sic) van de Duitsers is (‘una paparrucha propagandística de los alemanes ?’, p. 7). Uit de graven van de Poolse soldaten steeg een ‘aardse kreet, van een apocalyptische rotheid’ op (‘este grito telúrico, de putrefacción apocalíptica’, p. 12). Het bezoek had op Caballero het door de Duitsers gewilde effect : in discussies met Duitsers in Katyn vraagt hij zich af ‘Indien het Sovjetsysteem universele geldigheid zou hebben, zou het dan geen onherstelbaar gevaar zijn voor het Europese ?’ (‘Y si el sistema soviético tuvieso validez universal, no sería también un peligro irreparable para lo europeo ?’, p. 37).

Tenslotte werden de massagraven van Katyn nog bezocht door Örnulf Tigerstedt, die in de ESV de Zweedstalige Finnen vertegenwoordigde. Hij schreef erover in Finse en Zweedse kranten. Merkwaardig genoeg werd aan de reportage van Tigerstedt in Zweden geen geloof gehecht : de liberale pers zag er een afleidingsmaneuver van de Duitsers in.

Een Nederlandse stem

In Nederland verscheen – vermoedelijk nog in 1943 – een gedetailleerde brochure onder de veelzeggende titel Demonendans op den Geitenberg van ene W. W. F. Wever, hoogstwaarschijnlijk een uitgave van de ‘Hauptabteilung für Volksaufhlärung und Propaganda’ van het Reichskommissariat.
De auteur stelt dat het protocol van de medische commissie bijzondere aandacht verdient, ‘omdat de vondst van Katyn aantoont, welk lot den Europeeschen volkeren beschoren zal zijn, die de oogen zouden sluiten voor het feit, dat in Katyn de moord verheven werd tot politiek beginsel’ (p. 13) en ‘Een wereld, die deze moorden zou vergeten of negeeren, onderteekent haar eigen doodvonnis’.
Een gedachte die de nazipropaganda nauw aan het hart lag, wordt hier geformuleerd : ‘In het bosch van Katyn staren u de naakte consequenties der bolsjewistische wereldrevolutie aan !’ (p. 26). Een van de talrijke foto’s die de brochure illustreren, draagt als onderschrift: ‘Een plekje in het vergeten bosch van Katyn, dat getuigt van een der gruwelijkste misdaden der wereldhistorie : de bolsjewistische massamoord op 12 000 weerloze, krijgsgevangen officieren’ (p. 39).
Het argument van de Duitsers dat zij de enige kracht waren die het communisme weerwerk boden, wordt ook hier uitgesponnen:
‘De Nederlander, die in zijn fauteuil behagelijk zit te griezelen bij een detectiveroman van Britsche of Amerikaansche makelij, late zijn boek een oogenblik zakken en trachte te beseffen, welk een afgrijselijk, menschelijk lijden de ruischende dennen in het bosch van Katyn hebben aanschouwd, toen duizenden Poolsche officieren – bondgenooten van dezen Nederlander – den adem van den bolsjewistischen demon in den hals voelden… (…) Gelooft hij inderdaad, dat het bolsjewistische gevaar, indien het eenmaal Europa mocht overstroomen, halt zou houden aan de Nederlandsche grenzen ? Gelooft hij misschien ook, dat de Amerikanen en Engelschen hèm juist te hulp zouden snellen, nadat  zij de krijgsgevangenen van den Poolschen bondgenoot zonder een woord van protest door den GPOe hebben laten afslachten ? Gelooft hij waarlijk, dat Engeland en Amerika zelfs maar in staat zouden blijken om den bolsjewistischen invloed, welke in dat geval de sterkste weermacht ter wereld onder den voet geloopen zou hebben, tegen te houden aan de Nederlandsche grens ? En gelooft hij, dat de Nederlandsche bevolking, die bezwaar zou hebben tegen een Aziatisch-bolsjewistische overheersching van hun land en volk een ander lot beschoren zou zijn, dan de meer dan tienduizend Poolsche officieren ?’
De brochure eindigt met een oproep tot solidariteit met de plannen van nazi-Duitsland:
‘Laat deze Nederlander liever letten op de belangen van zijn eigen volk. Ons volk heeft belang bij een krachtig en eensgezind Europa, alleen tegen dien achtergrond zal ook Nederland weer tot welvaart en bloei komen. Het is voor velen van ons volk thans nog moeilijk om de nieuwe Europeesche orde te begrijpen. Doch laten zij er om denken, dat zij met heel hun hart naar deze orde zouden verlangen, als ons volk ooit een demonendans als hier beschreven zou leeren kennen’.


Duitse Pers

Völkischer Beobachter Freitag 23 April 1943 nr. 113 Seite 2
Ausländische Journalisten schildern ihre Eindrücke. So war es in Katyn!

(officieel Duits partijblad)

In de inleiding van het artikel wordt geschreven dat De Pillecyn bij terugkomst in Berlijn  “zijn dank betuigt in naam van de buitenlandse journalisten  (…) [en hij] maakte nogmaals duidelijk hoe groot het gevaar was dat de Europese beschaving bedreigde”:

“Der Aufenthalt der ausländischen Journalisten, die die Mordstätte im Wald von Katyn besucht hatten, in der Reichshauptstadt gab deutschen Schrittleitern Gelegenheit, mit ihren Berufskameraden im Deutschen Auslandsklub zusammenzutreffen. Die Gäste wurden dort von Ministerialdirektor Brauweiler begrüßt. Der flämische Schriftleiter de Pillecejn brachte den Dank der ausländischen Journalisten dafür zum Ausdruck, daß ihnen die Fahrt nach Katyn ermöglicht worden sei, die Ihnen einen tiefen Einblick in die bolschewistische Mentalität vermittelt und erneut die Größe der Gefahr vor Augen gestellt habe, die Europas Gesittung bedrohe.”

Litzmannstädter Zeitung Donnerstag, 29 April 1943

(enkel gedurende de bezetting zo genoemd, het gaat om de Poolse krant Lodzer Zeitung)

Nand wordt hierin geciteerd met een fragment uit zijn ooggetuigen verslag:

Der flämische Dichter Vercnocke schreibt: „Es kann nicht geleugnet werden: Vor unseren Augen liegt eine angsterregende Wirklichkeit. Keine Ausflucht, kein Vorwand in der Welt kann die Tatsache verwischen, daß hier gegen alle völkerrechtlichen und menschlichen Rechte polnische Offiziere von der GPU. Abgeschlachtet und in riesigen Gruben versteckt wurden. Gegenüber diesen Tausenden von Toten ist keine Lüge mehr möglich. Fragt man, was Bolschewismus ist, dann gibt es eine alles umfassende Antwort! Geht euch vergewissern, auf der Anhöhe von Kosegory, bei der Totengrube von Katyn.”