Diverse citaten

Naast de leeslijsten (zie “Bibliotheken“) hieronder een verzameling van diverse citaten uit boeken verspreid doorheen het ‘Poëtisch Celdagboek’ van Nand die inzicht bieden over hoe hij dacht over de rol van de kunstenaar en kunst in het algemeen.

Ook fragmenten uit de wereldliteratuur of wetenschappelijk/filosofische teksten bieden een inkijk in de denkwereld van Nand.

Enkele citaten worden ook vermeld op de pagina “Aantekeningen in de marge – Gevoelens“, waar Nand expliciet het verband legt tussen de gekozen tekst en zijn innerlijke gesteldheid.

Op de inleidende pagina over het Dagboek staan ook fragmenten die evengoed hier thuishoren.


Scheepstermen


Kinderlectuur


Alain Gerbault, Gauguin, Tahiti en de Stille Zuidzee


Ernest Renan: (Essays de morale et de critique) Augustin Thierry (p. 13)


Wetenschap en wetenschappelijk onderzoek


Filosofie 


Aardrijkskunde en Kosmologie


Marco Polo en Vasco da Gama


Rudyard Kipling


Stefan Zweig: (De lotgevallen van Bothwell en) Mary Stuart (p. 130-131)


Cervantes


John Keats ‘in brief aan M Taylor Feb 1818 Endymion‘ (p. 169-170) – (Interneringscentrum IC Merksplas, herfst/winter 1948/1949)

“In poetry I have a few axioms, and you will see how far I am from their centre. 1st. I think poetry should surprise by a fine excess, and not by singularity; It should strike the reader as a wording of his own highest thoughts, and appear almost a remembrance. 2d. Its touches of beauty should never be half-way, thereby making the reader breathless, instead of content. The rise, the progress, the setting of imagery should, like the sun, seem natural to him, shine over him, and set soberly, although in magnificence, leaving him in the luxury of twilight. But it is easier to think what poetry should be, than to write it – And this leads me to another axiom – That if poetry comes not as naturally as the leaves to a tree, it had better not come at all.”


Een bijzondere reeks citaten is gewijd aan heel wat fragmenten uit het boek van de criticus Wladimir Weidlé (1885-1979) “Les Abeilles d’Aristéee” (1ste druk, 1936). Omdat hier een uitstekend inzicht wordt gegeven over hoe Nand dacht over kunst en de rol van de kunstenaar wijdde ik er een afzonderlijke pagina aan, zie aldaar (ook hier een belangrijke rol voor John Keats).


Hadewijch: “13e-eeuwse Brabants dichteres en mystica die beschouwd wordt als een voorloper van Jan van Ruusbroec“.

Dit is een fragment uit Brief 30 van Hadewijch (hier in een vertaling van Paul Mommaers, 1990):

14-21 Die mint, hi werct grote werke Ende hi en spaert niet Noch hi en wert niet moede van enigher noet die hem toe comt, Noch van wat tormente dat hem verschinen mach ; Mer daer in wert hi altoes nuwe ende versch ; Ende oec met alle dinghen, cleyne ende groet, licht ende swaer, daer hi doghet bi vercrighen mach, die der Minnen wel ghetamet.

14-21 Wie mint, werkt grote werken. Hij laat niets na, en hij raakt ook niet vermoeid, welke nood ook op hem toekomt of welke kwelling hem ook mag overkomen. Daardoor juist wordt hij steeds weer nieuw en fris zoals ook door al die dingen – klein en groot, licht en zwaar – (20) waardoor hij de kracht kan verkrijgen die de minne zeer behaagt.

Zie volledig fragment hier (bovenaan, overgang tss pp.109/110).


Ovidius: Orpheus, Euridice en de Bacchanten (p. 181-182)

 


Maurice Maeterlinck