1948 Proces in beroep: Pleidooi advocaat verdediging

In het archief bewaarde Nand dit pleidooi. Onderaan deze pagina ook een verslag in De Standaard over dit proces in beroep.

Nands proces in beroep begon voor het Krijgshof te Antwerpen op donderdag 4 december 1947, de uitspraak volgde op woensdag 28 januari 1948. Het resultaat was een strafvermindering: 12 jaar hechtenis werd 10 jaar. In september 1949 werd Nand vrijgelaten, hij had toen de helft van zijn straf uitgezeten. Pas in 1964 volgde eerherstel.

Het pleidooi van de verdediging werd gehouden door Meester Walther Opsomer. Hij bezorgde Nand zijn pleidooi op 23 december 1947 (bovenaan wordt Nands familienaam verkeerd gespeld, in het pleidooi gelukkig niet):

(Omdat Nand ook advocaat is wordt hij aangesproken als “Waarde Confrater”. “Mter Erkens” is Nands tweede advocaat.)

“Mijn Waarde Confrater,
Hierbij afschrift van de pleitnota welke samen met de exx. van “Opbouw” (*) en het attest Coppens (**) ter zitting neergelegd werden. Mter Erkens voegde er twee postmandaatstroken aan toe betrekkelijk de terugbetaalde 1.000 RM. Het voornaamste in de aangelegenheid was vanzelfsprekend de beperkte vordering van de Auditeur-Generaal. De uitspraak zal eerst geveld worden na drie weken. Ik hoop U één der komende dagen te bezoeken.
U zeer genegen,”

(*) “Opbouw”: tijdschrift dat uitgegeven werd door en voor gevangenen, welsiwaar onder strenge censuur. Zie bv het hoofdstuk “Gevangenistijdschriften”. Waarschijnlijk was hierin het gedicht” Haardstede” op genomen, dat Nand schreef tijdens de mobilisatie, dus een bewijsstuk ten ontlaste.

(**) “attest Coppens”: getuigenis van Nands huisbazin in Evere, hij woonde er op kamers toen hij werkte voor Zender Brussel. Zij was de moeder van de bekende en gedecoreerde vliegenier Willy Coppens tijdens de Eerste Wereldoorog. In het hoofdtstuk “Zender Brussel” wordt daarover uitgewijd (opmerking onderaan).

Hieronder de integrale versie van het pleidooi (een doorslag van het origineel). Ik heb geprobeerd de lay-out (spelling, spatiëring, etc.) zo goed en getrouw mogelijk te behouden (de inspringingen ontbreken weliswaar). Deze tekst is immers in de eerste plaats bedoeld om voorgelezen te worden (met de nodige effecten, rustpauzes en herhalingen). Nands familienaam wordt bv. 60 keer vermeld, ik heb die afgekort met “V.”.
De pleiter behandelt nauwkeurig alle elementen ten laste uit de beschuldigingsakte, probeert die te ontkrachten en verwijst af en toe naar het vonnis van het eerste proces.
De hele pleitnota beslaat 20 bladzijden (nummering tussen haakjes opgenomen).

Voorbeeld 1ste bladzijde:


(1)

Mijnheer de Voorzitter,
Heren leden van het Krijgshof,

Jaren terug, voor de oorlog richtte het litteraire maandschrift “De Vlaamsche Gids” tot de jongere dichters van die tijd de vraag: Waarom schrijft Ge ?”.
Ferdinand V. antwoordde : “Uit nood”.

Hierdoor werd niet bedoeld “armoede, gebrek of tekort”. In tegendeel. “Nood” wilde hier zeggen een “teveel”. De nooddrang om, nooddwang tot de onontkoombaarheid aan het uitschreeuwen van wat de overvolle ziel aanvoelde.

Er was geen minste pose of gemaaktheid in.

Heel zijn bestaan, beschouwd, los van het dichterschap op zichzelf, bewijst het.

Nà voltooiing zijner humaniora, nam hij ter Leuvense Hogeschool zijn inschrijving in de Faculteit van de Philologie + Afdeling Germaanse Talen.

Dat was logisch – het lag zo helemaal in de lijn van zijn aangeboren dichters aanleg.

Maar het heette in die jaren, figuurlijk uitgedrukt: “De stoep vóór het Ministerie van Openbaar Onderwijs ziet zwart van candidaten-professoren, “waarvoor geen ambt meer kan gevonden worden”.

De Leuvense profesoren Van de Weyer,  Scharpé en kanunnik Boon onderlijnden dat toekomstgevaar  … en V. gaf toe. Hij verzaakte aan de Philologie.

Hij liet zich inschrijven in de Rechtsfaculteit.

Hij behaalde zijn diploma.

Hij liet zich ter Balie van Brugge inschrijven – maar hij pleitte zelden of nooit.

(2)

Tot hij uiteindelijk definitief afbrak met wat tegen zijn natuur was.

Want zijn natuur was dichter zijn, en niet advocaat.

V. heeft altijd slechts één model gehad : de natuur.

En één doel : het streven naar de waarheid.

Men kan hem even van de natuur doen afwijken. Maar hij keert ernaar terug.

Hij kan een vergissing begaan bij het nastreven der waarheid.

Maar hij merkt  het, en hij wendt de steven.

Zo was het bij de keus van een beroep.

Zo was het bij de keus ener politieke levensbeschouwing.

De natuur triomfeert, en de waarheid ook.

+     +     +

De waarheid ? “What is the truth ?” vroeg Shakespeare bij monde van Hamlet.

We  staan hier midden een geding.

Er bestaan hier alvast drie waarheden.

Die van den Heer Auditeur-Generaal, die der verdediging, en uit eindelijk deze der Rechtbank.

En nochtans gaat het steeds om hetzelfde object, dezelfde mens, hetzelfde feitenmateriaal.

Hoe dit alles reeds complex aandoet !

Maar voor een dichter – geen oppervlakkig, zinledig rijmelaar, is de waarheid – al is ze dan ook zo nagestreefd, zo gezocht, en zo opgejaagd door hem – een zo moeilijk te kapen abstract stuk wild.

(3)

Laat ons pogen het geval te verduidelijken bij wege ener verpersoonlijking van het abstracte.

Er is een waarheid – de koude, de nuchtere – de realiteit, zoals de mensen van de straat ze noemen. Zij komt recht binnen gelopen uit de grauwe straat, brutaal en naakt.

Er is er een andere. Zij koos haar domicilie in de schoonheid. Zij is niet naakt. Zij is gekleed, als was het met enkele bloemen.

“De Poëzie” zoals men dat noemt. Zij is de gedachte op muziek gesteld, hartstochtelijk en verrukkend.

Ze komt niet recht uit de grauwe wereld binnen gevallen. Ze leeft alleen in de innerlijke schouwing van de ene of de andere uitzonderlijke mens, die men dichter noemt.

+     +     +

En nu pleit ik voor Ferdinand V. Een dichter. En één van de gloedvolste, die God aan Vlaanderen gaf.

“Lectuurrepertorium”, een bio-biografische encyclopedie der wereldletterkunde, rekent zijn werk tot het beste dat tussen de twee oorlogen in Zuid- en Noordnederlandse litteratuur verscheen.

“Boekengids”, het bijblad van “Lectuurrepertorium” getuigt van V.’s eerste verzen “Zee-land”, dat het is een bijna volmaakte weergave van het land aan de zee.

+     +     +

Nu komt het er op aan U de mens te leren kennen. En dit in weinige minuten!

Wat waren zijn verlangens?

Welke waren omvang en diepte ervan?

(4)

1) V. is geen ivoren-toren-Buddha. Zijn poëzie is sociaal-voelend, innig verbonden aan zijn land, zijn zee, zijn volk, volk van nù en volk van vroeger. Hij is rotsvast vergroeid met de natuur van het eigen midden.

2) Hij is een West-Vlaming. Hij staat in het teken der Westvlaamse traditie: deze van het Romantisme. Denken we aan Rodenbach, aan Gezelle, en zoveel anderen.

3) Hij heeft een hoge opvatting van het begrip “plicht”, en van het correlative concept der verantwoordelijkheid.

4) Hij is de pelgrim en de dienaar van een misschien nooit te verwezenlijken ideaal van morele gaafheid en ridderlijkheid. Geen berusting in platte laagheid, steeds hoger op naar het eeuwig te veroveren serene.

5) Privaat gezien, staat hij alleen. Hij kende geen welstand. Hij zocht die ook nooit. Hij leefde voor de uitdrukking in woorden van zijn dichtersinstinct. Intiemere omgang met mensen belemmert bij hem het uitleven zijner innerlijke beschouwing. Geef hem zijn duinen, zijn zee, zijn strand. Die volstaan.

Nog even wil ik dieper in de mens V. indringen.

Gevoel, gevoel en nog gevoel.

En toch het vermogen tot afwegen van wat practisch het in daden omgezette gevoel als uiteindelijk resultaat kan opleveren.

En vandaar de moeilijkheid voor hen soms van te kunnen kiezen tussen enerzijds de lokkende drijfveer en anderzijds de waarschuwende verbeelding. Hij wordt dan een soort Hamlet , geschommeld tussen geestdrift en neerslachtigheid.

Hij kan zo ongelukkig radeloos staan – net als een kind.

En wanneer hij éénmaal voor iets geöpteerd heeft, kent hij alle moeite om er zich van af te wenden.

(5)

Dan is hij héél en al energie en vastberadenheid… tot plots de crisis komt. Tot hij plots de vergissing inziet.

Hij zal nog even doorvaren, net als een schipper op zijn verworven snelheid… tot een nieuwe baan zich opdringt, met nieuwe magnetische aantrekkingskracht, kracht waaraan hij dan zelf energisch zal toegeven

+       +       +

Die innerlijke strijd komt tot uiting op het uiterlijk zichtbare plan.

Zo zagen wij hem opgaan in het geloof van een nieuwe tijd, van gepacifieerde eenheid en verstandhouding op een hoog moreel plan.

Hij zong de hoop op – hij zong de liefde voor dit nieuwe tijdperk.

Tot hij plots zijn vergissing merkte. Hij zong niet zijn berouw. Maar hij werkte het uit in daden, met een zelfde hardnekkigheid als deze tevoren ontwikkeld in de andere richting. Hij bestreed de Duitse inmenging. De natuur triomfeerde. De waarheid triomfeerde. Zijn eigen volk, en geen ander…

En zo verdiende hij die loftitel, hem in het eerste vonnis toegekend: de verzachtende omstandigheid “uit zijn zelfstandige evolutie vooral gedurende zijn werkzaamheid op het N.I.R. (nvdr: = ‘Zender Brussel’), in de zin van een opstand tegen een algehele verknechting aan het nazisme”.

Zó luidt het in de eerste beslissing, van de Krijgsraad, waartegen het Auditoraat met onverantwoordelijke overmoed beroep aantekent.

Men vraagt zich af waarom.
Net of iemand die rechtgeaard van mening verandert niet gered wordt voor zichzelf, door zichzelf.

(6)

Net of zijn volgelingen – indien hij er had want weinige mensen lezen poëzie – niet door zijn veranderde houding niet evenzeer konden beïnvloed worden als zij het eertijds werden door de eerste opvattingen van hun epigonen.

Ik wens nog even terug te komen op de bewuste alinea uit het vonnis. Ontleden we de inhoud ervan.

De zelfstandige evolutie”. V. is nooit een slaafs werktuig geweest in de handen ener propaganda. Hij stond zelfstandig toen hij in een nieuwe tijd geloofde. Hij stond zelfstandig toen hij zijn vergissing inzag, en hij stond zelfstandig toen hij de strijd in de andere richting aanving.

Hij evolueert niet als een windhaan. Maar langzaam, intiem bewust overtuigd komt hij tot een nieuw inzicht. En hij neemt geen blad voor de mond om zijn nieuwe opvattingen te verdedigen.

Vooral op het N.I.R.”

Het gaat niet op hier heel de briefwisseling tussen hem en het N.I.R. gevoerd, te ontleden. Het verslag en de bundel dienen bij te dragen tot het besef der sterke oppositie, welke door V. gevoerd werd. Hier kwam tot uiting die rotsvaste vergroeidheid van V. met zijn volk.

In de zin van een opstand

Het woord door het vonnis gebruikt is sterk: het betekent een onbewimpeld en onverbloemd verzet.

Het is een hardnekkige strijd geweest waaraan V.’s gezondheid te dien tijde ene eerste maal bezweek (ik zeg een eerste maal, omdat hij een tweede maal bezweek na de Bevrijding, toen hij blootgesteld stond aan de baldadigheden van een opgezweept janhagel).

(7)

Tegen de algehele verknechting aan het nazisme

Waarom? Omdat de natuur en de waarheid zegevierden.

+    +    +

Ik wil slechts één facet toelichten van de hardnekkige strijd die hij voerde in de schoot van het N.I.R. Het heette sinds lang dat V. een Londens agent was. Dat was niet waar. V. had Londen niet nodig om zichzelf te zijn.

Vroeg of laat moest de censuur ingrijpen.

In het dossier, Farde 5, stuk n° 10, berust een gedicht, getiteld “Volksstaat”. Het werd door de radiocensuur verboden.
Om de zin van dit verbod te begrijpen, dient men te weten, hoe door verscheidene Duitse Verordnungen uitdrukkelijk verboden werd het toekomstlot onzer gewesten te verbinden aan het begrip “Staat”. In het Duitse toekomstconcept was er geen plaats meer voor “staten”. Elke zinspeling op een eigen staatsvorm was uit den boze.

In antwoord op dit annexionistisch streven schreef toen V. het gedicht “Volksstaat”. Het luidde als volgt:

“Een volk wil een staat en een volksch beleid,
“een volk is een grens in eeuwigheid.
“Volk gij zijt volk, één wezen, één taal,
“omgord, eeuw na eeuw, met grenzen van staal;
“Klein naar den grond, in deugden groot,
“wordt gij bemind tot in den dood!
“Verleden is toekomst, weet wie gij zijt,
“bevrijd wordt wie zichzelf bevrijdt:
“red voor den tijd Uw tijdlooze faam,
“roep tot de volkeren koen uw naam,
“Steek de bazuin voor den uitersten slag

(8)

“werf om de Macht, en ge wint gezag.
“Regeer, gebied! Versmaadt die smaadt!
“Wordt tot volk en ge wordt tot staat.

Dit gedicht gaf aanleiding tot de crisis, die eindigde met zijn ontslag.

+    +    +

Synthetisch kan het geval V. als volgt worden samengevat: Hij ziet de grootheid van een geünifieerd Europa. Sociaal dichter, komt zijn geestdrift los.

En dat vormt één thema.

Gedurende twee-drie jaar merkt hij het onverzoenlijke niet tussen de twee opvattingen.

Als dichter zijn er realiteiten die hij niet ziet.

Hij leeft en teert op zijn innerlijke dromen en beschouwingen.

Tot plots de brutale, naakte ware bij hem instort, en dan groeit het tweede thema dat ook het slotaccoord schept onder de vorm van een hardnekkig verzet.

+    +    +

Dat het tweede thema bestendig bestaan heeft, wordt bewezen niet alléén door zijn gedichten, maar ook door al zijn proza-bijdragen. Neem om het even welk artikel door hem getekend: steeds komt het naamwoord “volk” of het hoedanigheidswoord “volks” onder zij pen terug.

(9)

Het heet: “Volksche Letteren” – “Volk in de beproeving” – “Guido Gezelle, de volksche dichter” – “Onze volksche oorspronkelijkheid” – “Heeft ons volk stijl?” – “Volksche Kunst” – enz.

Steeds wordt onder deze hoofding de bekoorlijkheid en de grootheid van ons land en volk op het voorplan gebracht.

Het heeft geen zin er hier tijd aan te besteden. Het bundel ligt dààr voor U, mijne Heren, en honderd verklaringen en bevestigingen wegen niet op tegen het materiële bewijs dat voor het grijpen ligt.

+    +    +

Of men legde zich neer, plat en slaafs, bij het annexionistisch Duitse streven, óf men streefde naar het ballen onzer eigen kracht tegen dit annexionistisch streven.

Er zijn lieden die de tweede houding aangenomen hebben zonder de minste compromissen. Anderen hebben dezelfde houding aangenomen – in de kern een houding van verzet. Maar ze hebben het verzet gevoerd van binnen- naar buitenuit. Tot deze laatste hoort V. Het was een gevaarlijk avontuur. Het moest aanleiding geven tot misverstand. Bij een dichter misschien méér dan bij een ander. En wanneer die dichter leeft in een romantische gloed – als V. – dan kunnen zijn uitingen méér stigmatiserend werken. Maar dan ook in twee richtingen.

+    +    +

Wanneer wij thans concreet overgaan tot de ontleding der doeningen in zover zij aan de grond kunnen gelegd worden der beschuldigingen, dan dienen zekere handelingen tot hun juiste verhouding te worden herleid teneinde in het raam der beteugeling van het vergrijp de juiste maat te zien toepassen.

(10)

In het raam van Zender Brussel I.

Vergeten we niet dat, hiërarchisch gezien, de betrekking door V. in dat midden bekleed, een zeer ondergeschikte was. Bovenaan stond een Duitse beheerder, en een Duitse censor. Daaronder nog een Duits leider. Toen kwam een Vlaamse Directeur, gevolgd van een Vlaamse organisatieleider. Daaronder een Vlaamse afdelingsleider. Deze drie Vlamingen waren: Wies Moens, Mon De Goeyse en Leo Persyn. De naam van V. komt hier niet eens bij te pas.

Laat ons ook niet uit het oog verliezen hoe systematisch en geleidelijk V. geweerd werd, precies wijl hij onze eigen Vlaamse volkswaarde wilde onderlijnen.
Er dient opgemerkt dat van de vier rubrieken, waarvoor men hem verantwoordelijk wilde stellen, er alvast twee zijn, waarvoor hij alle aansprakelijkheid moest afwijzen:

1) de rubriek “Op den Uitkijk”.

Uit bijlage 7 van het dossier blijkt duidelijk dat het hier niet gaat over teksten geleverd door V.. De uitzendingen waren van de hand van De Bruyne, Wickers, De Meyere en De Medts.

Trouwens de verslaguitbrenger Stevens zegt blz. 11 dat de actieve medewerking van V. aan de rubriek “Op den Uitkijk” niet vaststond. Op blz. 12 is zijn uiting nog duidelijker. Het heet dat de tussenkomst niet bewezen is, en zelfs onwaarschijnlijk is.

Hoogstens zou kunnen weerhouden worden de omstandigheid dat bijdragen van anderen administratief door V. geparafeerd werden.

(11)

2) Een tweede rubriek, getiteld “Kanttekeningen”. Hier geldt dezelfde bemerking als voor “Op den Uitkijk”. Deze rubriek behoorde niet tot het referaat van V.. Ze werden door de afdelingsleider Persyn zelf geregeld. Men vindt wèl twee brieven, getekend V., maar “in opdracht van Persyn”.

Wèl heeft V. zijn medewerking verleend aan de rubriek “Politiek en Gemeenschap”. Nu, welke onderwerpen worden er in behandeld? – “Hendrik Conscience” – “Robrecht de Fries” – “Jan Baert” – “Grootheid ter Zee” – “De Gouden Eeuw” – “Jan Palfijn” – “Brabant” – “Zannekin” – enz.: zuiver nationaal-geschiedkundige onderwerpen.

In één woord: V. en zijn volk.

Een ander rubriek. Zij is getiteld “Volk aan den Arbeid”.

Moet ik U zeggen dat die rubriek, door V. geleid, niets gemeens heeft met de verplichte te werkstelling in Duitsland? Wat behandelt V.? De ambachten die eigen zijn aan zijn land: klokkengieters, orgelbouwers, glasschilders, Antwerpse natiebazen, vlasbewerkers, seizoenarbeiders, binnenschippers, onze vissers op zee, enz.

In het raam van Zender Brussel II.

Een rubriek getiteld “Nieuw Leven” werd door V. verzorgd. Ze was samengesteld uit verzen van verschillende onzer dichters: Gezelle, De Clercq, Hélène Swarth, Van Nijlen en van V. zelf. En wat brengt hij van zichzelf te horen? Een gedicht dat dagtekent van 1936, getiteld “Grensland”. Het luidt:

“Grensland van Germanje, Dietsche lage landen,
“Honderdmaal veroverd, honderdmaal ontzet,
“Land van puinen, waar de kimmen eeuwig branden,
“Land van vrijheid, door geweldenaars verplet.

(12)

De rubriek “Onze Germaansche Voorouders”.

Hierover berust niet eens iets in het bundel. Het is een uitzending voor de jeugd, gebouwd op motieven uit de IJslandse sagen, zonder de minste politieke inslag.

De rubriek “Volksche Arbeid”, waarvan evenmin een gegeven in het bundel berust. Het is een terugblik in het verleden naar het bloeitijdperk der Vlaamse Gemeenten.

Een rubriek “Vlaanderen aan het Oostfront” door het orgaan der wet lichtzinnig afgeschilderd als een wervingscampagne, wanneer het duidelijk een aanklacht is. Men leze bvb. het vers “Doodenklank”, 3de strofe:

“Gedenk de knapen, die ten velde bleven,
“hun kruis van ijzer, hun kruis van hout,
“Zij wilden sterven, daar hun volk wou leven.
“Zal ’t volk nu leven, wijl het om dooden rouwt?

Terloops weze in rechte aangestipt dat deze uitzendingen, waarvan de strekking door het Auditoraat als anti-Bolsjevistisch werd betiteld, plaats grepen vóór 28 januari 1943, datum waarop de wet van 17 december 1942 in voege trad en de medestrijders op gelijke voet stelde met de bondgenoot.

In het kader van Zender Brussel III, alias “Deutsches Nachrichtenburö”.

Hiermede had V. niets gemeen. Deze zender had trouwens zijn eigen personeel, met andere aangepaste wedde.

En thans onder éne rubriek: zijn medewerking, met of zonder zijn toestemming, aan verscheidene bladen en tijdschriften en gedichtenbundels.

(13)

1) Het gedichtenbundel “Das flämische Kampfgedicht“.

De Vlaamse letterkundige Wies Moens stelt een bloemlezing samen van Vlaamse werken. Hij brengt verzen bijeen van Gezelle, Van Langendonck, Pol De Mont. Daartussen ook twee kleine versjes van V., geschreven in 1934. – Strafbare medewerking? Laat ons ernstig blijven.

2) Het gedichtenbundel getiteld “Het gelaat des Dichters”.

Als ondertitel: “Een keus uit de revolutionaire poëzie uit Noord- en Zuid-Nederland”.

Wat heeft het te betekenen? Een Nederlandse dichter vat het denkbeeld op ener sensationele uitgave met een klinkende, grootsprakerige titel. Wat neemt hij op van V.?

Het gedicht “Diksmuide” uit het jongste vóóroorlogse werk van V., getiteld “Zee-land” – Revolutionair? – Het staat ook reeds gedrukt in “Vijftig jaar Katholieke Letterkunde”, uitgegeven door het Davidsfonds.

Maar de andere gedichten? Ja, die zijn uit de bezettingstijd. Maar de strekking ervan is allesbehalve pro-Duits. Wèl integendeel.

Daar hebben we eerst het gedicht “Sibbe”.
“Sibbe” betekent: familie, geslacht, stam. Het hele stuk is niets dan de verheerlijking van trouw aan het eigen Vlaamse wezen, geïncarneerd in het voorgeslacht van de dichter.

En daar is eindelijk het gedicht “Hansa”, waarin V. precies bestrijdt een geliefkoosd propaganda-thema der Duitsers, die gaarne met hun “Grösze” uitpakken. In dat vers zegt V. wat hij ook elders in een titel vooropzette:

(14)

“Wij, Vlamingen, hebben ook een Hansa, eeuwen ouder dan
“de Duitse. Het is de Vlaamse, Brugse, of ook genoemd
“Londense Hansa… en Gij Duitsers hebt naar het denkbeeld
“van deze Vlaamse Hansa de Uwe gebouwd. En met
“de medewerking van wie? Van de Vlamingen.

3) Het tijdschrift “Volkskamp” nam eveneens een gedicht op van V. Het is getiteld “Klimmende Liebaert”.

Het is typisch voor de lijn van weerbaarheid, die door alle geschriften van V. loopt, weerbaarheid welke de Krijgsraad zo treffend als “opstand” kenschetste.

“Liebaert”: de leeuw. – Het is een loflied op de leeuw als heraldisch symbool van onze gewesten.

Elders schreef V. een artikel, waarin hij wees op de bundelende kracht van dit symbool, dat alle lage landen bij de zee, de Nederlandse, de Vlaamse, ja zelfs de Waalse verbindt.

Het is dezelfde gedachte die hier in dichterlijke vorm wordt uitgedrukt. Het is de geschiedenis onze gewesten, gezien door het leeuwenblazoen. Ik ontleen er de volgende passus aan:

“Liebaert, o leeuw in uw koninklijk schild
“de storm steekt op, het vaandel rilt.
“Gij zinbeeld van ’t adellijk Nederland,
“Houd in den storm hoogmoedig stand!
“Klauw in uw schild boven Zuid en Noord,
“Klim in uw schild door de tijden voort.

4) Een andere medewerking welke betichte aangewreven wordt is deze aan “Kultuurdienst”.

Een Duitse letterkundige vertaalt van V., zonder zijn

(15)

toestemming, twee gedichten. Welke waren deze gedichten?

“Diksmuide” waar we het alreeds over hadden, en dat in 1934 verscheen in zijn bundel “Zee-land”.

En verder een gedicht “Aan Brussel”. Het dagtekent van 1936. Het verscheen in een bundel getiteld “De Geesel Gods”. Iedereen kon die verzen daar vinden. Indien V. nu een gloeiend collaborateur geweest ware, dan zou hij wel nieuwe gedichten hebben kunnen inzenden. Nu heeft de Duitse letterkundige zich dienen tevreden te stellen met reeds gebundelde verzen die gemeengoed werden. V. heeft trouwens tegen die vertaling geprotesteerd. En met succes: hij heeft er de verdere uitgave daadwerkelijk kunnen van beletten.

5) De liederbundels – steeds hetzelfde liedje: verzen van vóór de oorlog, door de één of ander tijdens de bezetting op muziek gezet;

6) Men wrijft hem aan een artikel verschenen in “Wille und Macht”.

Het volstaat van het te lezen. Welke stelling ontwikkelt V.? “De cultuur ging van West naar Oost. Duitsland mag dank zeggen aan Vlaanderen”.

Er wordt b.v. concreet op gewezen dat het gemeentehuis van Thorn een onmiskenbare Vlaamse Belforttoren draagt.

En eens te meer toont hij aan dat de Nederlanden niet aléén naar de taal en het wezen één zijn, doch ook naar de Heraldiek. In de wapenschilden van Rijnland vindt men de leeuw terug. Wij haalden de leeuw niet bij hen. Zij haalden hem bij ons. Wie tussen de regels lezen kan, kan begrijpen dat V.’s stelling hier op neer komt:

“Jullie Rijnlanders moeten ons heel wat dank”.

(16)

7) Het heet dat hij medewerkte aan het maandschrift “De Vlag”.

Indien zulks waar was, dan zouden meerdere bijdragen van hem in het bewuste maandschrift zijn opgenomen… Men vindt één enkel artikel. Het werd geschreven voor “Volk en Staat”. Het beoogde te antwoorden op een idiotie verschenen in de “Brüsseler Zeitung”, waarin werd vooropgezet dat Vlaanderen in de toekomst weer het Duits als leidende taal zou kiezen. “Volk en Staat” weigerde het artikel te plaatsen. En dan gebeurt wel het gekste wat men zich indenken kan. Enkele tijd nadien verneemt V. dat zijn bijdrage verscheen in “De Vlag”, “De Vlag” die er precies op uit was de verduitsing tot op de top te voeren. Maar, het artikel werd onvolledig en geschonden de lezers voorgeschoteld. De zinsnede o.m. die de mensen van bij ons hekelde, wijl zij méér Duits wilden zijn dan de Duitsers zelf, werd er uit weggelaten. In één woord: een journalistiek smeerlapperijtje om V., wiens opvattingen men maar al te goed kende, voorbijgaand te pesten.

8) V. schreef ook een gedicht waarboven geschreven staat: Aan Adolf Hitler.

Wanner men zoiets verneemt, geraakt men ontstemd. Er zou echter een kleine brochure kunnen geschreven worden om en rond het schrijven van dit gedicht.

Vooreerst werd het geschreven in januari 1941. Er heeft een Duitser bestaan type 1940, type 1941, type 1942, enz. Ik durf hopen dat deze voorstelling van het abstracte begrip alreeds moge bijdragen tot het verstaanbaar maken van wat ik wil doen aanvoelen. Ik zin hier nl. op de omstandigheid van de tijd. – “Il faut juger les écrits d’après leur époque”: ik weet niet wie het schreef, maar het is waar.

(17)

Er is een tweede omstandigheid voorhanden: wie schreef het?
Een dichter. Ik hoef er niet meer op terug te komen. Ik meen voldoende te hebben gesynthetiseerd hoe we de gedachtenlijn van dichter V. dienen te ontleden. We kennen zijn gloed, zijn romantische eerlijkheid.

Er is ook de omstandigheid betrekkelijk het aangewend middel: een gedicht, de uiting van een bijzonder soort waarheid vreemd aan de werkelijke waarheid. Poets multa licent… het spreekwoord is oud. Het is van alle tijden. En hij zal de eerste dichter niet zijn die zich aan iets gelijkaardigs gewaagd heeft.

Men denke aan de “Heroïca” van Beethoven, waarboven eerst geschreven stond: “Buonaparte”.

Men denke aan het coquetteren, gevolgd van een uitbundige loftoezwaaiing van Goethe aan Napoleon te Weimar.

Die deden het in ’t groot, terwijl men zich geruststellend de vraag mag stellen of wel ooit Hitler het gedicht van V. las.

Veel dichter nog: Paul Claudel, die zijn “Ode au Maréchal” aan Maarschalk Pétain wijdde, wat niet belet dat Claudel vandaag knusjes en warm in zijn zetel ter Académie Française zit.

“Les poètes sont des enfants gâtés des dieux et beaucoup doit leur être pardonné “.

Er blijven andere omstandigheden te belichten: wat schrijft hij en waarom?

“Levend is dit volk, mijn volk, en ’t roept in dezen tijd
“om grooter leven, arbeid, brood, en heiliger dan brood:
“om kunst, beeld, klank en kleur, een boventijdlijk
“bouwwerk, heldenroem der ziel, die nooit vergaat.
“Man van ’t zwaard, man van de kunst, volkomen held,
“als Alvader eens, des Noordens meest geduchte god,
“maak mijn volk tot volk…

Elders heet het:

“Bouwmeester van het Rijk, grond hier een volk…

Dus steeds dezelfde twee thema’s: hij schwärmt met Duitsland; maar onmiddellijk daarnaast het steeds terugkerende thema: mijn volk.

En het is ook datzelfde “mijn volk” dat hij gedurende heel de duur van de bezetting onophoudelijk als hoofdthema zal voorhouden, tot hij plots zal merken dat zijn  dualistische opvatting geen kansen meer tot zegevieren bewaren kan. En wij weten hoe hij afgebroken heeft met het eerste thema, en nog alléén het tweede in het teken van verzet en weerbaarheid met de daad vol te houden.

Er is een allerlaatste omstandigheid: deze van het hoe.
Hoe kwam het vers eerst in “De Vlag” om daarna overgenomen te worden in het weekblad “De SS-Man” – V. verklaart desaangaande het slachtoffer geweest te zijn van de indiscretie van een vriend, die het gedicht onder ogen kreeg en, zonder enige zinspeling te maken op een eventuele publicatie ervan, het gedicht in handen speelde van een redactielid van “De Vlag”. We kennen de verhoudingen tussen V. en “De Vlag”. Tussen V. en “De SS-Man” waren de verhoudingen nog minder sympathiek. In “De SS-Man” heette men V. een “ouderwetse flamingant”, met al het misprijzen dat men in dat midden aan die uiting kan hechten.

+    +    +

Tot onze verbazing wordt V. ook aangewreven het schrijven van twee boeken: “Adelbrieven” en “Vlaanderen in Nood”, waarin geen zinsnede of geen letter voorkomen, die als pro-Duitse houding zouden kunnen weerhouden worden. Een zuiver historische terugblik op onze eigen grootheid. Dit is zó waar dat de beide werken nièt

(19)

gerekend kunnen worden bij de strafbare uitgaven die de veroordeling van de uitgever meebracht. Er kan hier dus van het dienen van de vijandelijke politiek geen ogenblik sprake zijn.

+    +    +

Heeft V. ooit beoogd zich te verrijken?

Elders zal men spreken over de door hem aangenomen houding na ontvangst van 1.000,-RM. Toen V. vermoedde dat men bijwege dezer storting zijn dienst wou kopen, heeft hij dadelijk het geld teruggestort. De stortingsbiljetten worden voorgebracht.

Het bundel bevat voor de overige gegevens betrekkelijk de hem uitbetaalde wedde in het N.I.R.: 3.750,-Bfrs. per maand . Men kan bezwaarlijk van winstbejag spreken.

Dossier KL N° 60 bevat een brief. Ik ontleen er een zin aan. Het is V. die over zichzelf schrijft:

“Ik ben te goedgelovig, loop er gedurig in en word dan
“aan mijn lot overgelaten.

Ter illustratie van deze zin: voor de uitgave van “Onze Adelbrieven” moest hij normaal 10% ontvangen. De uitgever scheepte hem af met zowat 10% van 10% (De cijfers kunnen nagegaan worden in het bundel).

+    +    +

Bij de Bevrijding vluchtte V. niet. Aangehouden, werd hij baldadig behandeld. De drie en half jaren alreeds in de Gevangenis doorgebracht zijn jaren geworden van in-zekerheid en bezinning. Hij kent geen haat. Hij nam de meest verzoenende houding aan. Hij wenst de jongere generatie nieuwe positieve idealen voor te houden.

(20)

Hij wenst mee te bouwen aan de opbouw van een vernieuwde toekomst. Het is niet gebleven bij een wens. Daadwerkelijk heeft hij die gedachte reeds verwezenlijkt.

Het kan volstaan de huidige bijdragen tot het halfmaandelijks tijdschrift door en voor gedetineerden, opgesteld onder de benaming “Opbouw”, in te zien, om dadelijk aan te voelen dat V. niet meer de man is die hij was. En zo rechtgeaard als hij tijdens de bezetting zelfstandig, maar toch sociaal voelend, alléén de grootheid van ons eigen volk beoogd heeft, zo zal hij ook in de toekomst voor datzelfde volk in de bres willen staan.


Procesverslag

Het verslag in De Standaard (21-12-1947 p.4) is een erg objectieve en correcte weergave van het proces in beroep. In tegenstelling met het vorige proces wordt Nands zaak nu apart beoordeeld, los van de andere medewerkers van “Volk en Staat”. Uitgeschreven tekst onder het artikel.

“Volk en Staat voor het Militaire Gerechtshof te Antwerpen”

Zaak Ferdinand V.

De dichter Ferd. V. is advokaat. Reeds vóór de oorlog werkte hij mede aan “Volk en Staat” en gedurende de bezettingsjaren publiceerde hij verzen en artikels in het maandblad der “De Vlag “, in “De SS-Man”, de “Nationaal Socialist”, “Wille und Macht” en ”Kulturdienst” der Propaganda-abteilung. Beschuldigde was ook lid van De Vlag en het VNV. Niets bewijst echter dat hij bij een of andere paramilitaire formatie was aangesloten.
De dichter bezocht eveneens Katyn en legde zijn indrukken vast in een brochure : “Ik was in Katyn”.
V. was ook medewerker aan het N.I.R., maar hij verklaarde dat hij nooit een uniform of wapens heeft gedragen. Hij was steeds zeer correct jegens zijn medeburgers. Zijn artikels schreef hij als dichter en niet als journalist.
De krijgsraad veroordeelde hem tot 12 jaar buitengewone hechtenis. De burgerlijke partij tekende beroep aan.

Verklaring van V.

V. vraagt aan de rechtbank zijn geschriften in zijn geheel te beschouwen en geen zinnen hiervan uit hun verband te rukken. Had men in 1940 klare taal gesproken, dan was ik wel  een andere weg opgegaan. Van de Duitsers heb ik rechtstreeks nooit iets getrokken. Toen Zender Brussel in de oorlogsbedrijvigheid werd ingeschakeld, was ik de enige, die weigerde hieraan mede te werken.

De burgerlijke partij aan het woord

Mr Rombouts pleit voor de 1 frank morele schadevergoeding in eerste aanleg bekomen door de uitgeversmaatschappij “Ontwikkeling”, uitgeefster van “De Volksgazet”.
Mr Mertens eiste indertijd voor de krijgsraad tegen alle beklaagden solidair 75 millioen en bekwam 2 millioen. Voor V. alléén eist hij nu 2 millioen.

De Auditeur-Generaal

Volgens auditeur Bossyns is de  activiteit van V. buiten “Volk en Staat” belangrijker dan de aldaar verschenen artikels. In die zin vervulde hij dezelfde functie als de priester-dichter C. Verschaeve. Hij was de totale idee toegedaan en gedroeg zich anti-Belgisch. De auditeur-generaal neem nochtans aan, dat beschuldigde to bezinning is gekomen en eist bevestiging van het eerste vonnis nl. 12 jaar.

Pleidooi van Mr. Opsomer

V. keert, wanneer hij zich vergiste, steeds tot de waarheid terug. Die dichterlijke waarheidsdrang is de uiting van zijn gemoed. Door die diepe zin behoorde zijn werk tot het beste dat tussen de twee wereldoorlogen in het Zuiden werd geschreven. Als West-Vlaming volgt hij het voetsporen van Rodenbach, vergroeid met zijn volk in een sfeer van romantiek. V. was gevoelsmens, hetgeen vaak een nuchtere keuze kan bemoeilijken. Met wilskracht volgde hij de gekozen weg, totdat hij zijn vergissing bemerkt. Even hardnekkig gaat hij dan de tegenovergestelde richting in. Geestelijk en in de practijk redde hij zichzelf. De dichter was daardoor vanzelfsprekend geen slaaf van anderen, maar steeds zelfstandig. Mijn cliënt kwam dan ook in conflict met de Duitse censuur, toen op het NIR het woord “staat” geweerd moest worden. Als antwoord schreef hij toen een gedicht “Volksstaat”. Door zijn dichterlijk gemoed gedreven, begreep hij niet altijd het onlogische van uiteenlopende opvattingen. Hoevele zijner geschriften hebben trouwens niets met politiek te maken, maar zijn de reine, onbevangen uiting van zijn eigen, schoon land of afgestemd op oude, vergane tijden. De strekking zijner verzen was overigens dikwijls ver van Duitsgezind. Liefde voor eigen volk primeert in alles. Was V. in se zo Duitsgezind geweest, dan had hij dergelijke uitingen niet op papier kunnen brengen. Eén enkel artikel in de D-Vlag bestemd voor “Volk en Staat” werd later totaal verminkt gepubliceerd. Dit geschiedde in Januari 1941. Moest de dichter hiermee accoord geweest zijn, dan ware met een temperament als het zijne vast en zeker een gehele reeks artikelen hierop gevolgd.
Een poëet moet men enkele fouten niet zo scherp aanrekenen. De geschiedenis der letterkunde levert hiervan frappante voorbeelden met klinkende namen.
Gedurende de gehele bezetting blijft V. weerbaar met als leidmotief: “mijn volk”. V. heeft veel geleden. Jarenlang zit hij reeds gevangen. Hij heeft slechts een doel n.l. zo spoedig mogelijk voor de jeugd zijn herboren ideeën in verzen te kunnen bezingen. Wrok kent hij niet.
Mr Opsomer bepleit een mild oordeel voor zijn cliënt.

Mr Erkens spreekt

De dichter V. was niet SS-gezind, begint pleiter zijn betoog. Hij beging vergissingen als zovele anderen, wat bij een propaganda als deze der Duitsers niet te verwonderen is.
Het heeft trouwens geen belang, waar hij schreef, maar wat hij schreef, en dit laatste had geen politieke inhoud.
V. is een voortreffelijk en eerlijk man, die voor een geringe vergoeding werkte, terwijl hij beslist heel wat meer had kunnen verdienen.

Mr Erkens pleit dan ook clementie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *