Poëtische mijmeringen

In het “Celdagboek 2” ook deze poëtische mijmeringen (winter 1944/1945):

Niet alles kan verloren zijn wat moeizaam werd gedragen
Er is een sterke troost voor een te groote smart
Wat menschen door hun povere macht konden belagen
trotseert geen tijd en heeft geen storm verhard.
Het schoone pogen dat wij niet tot vruchten zagen komen
Heeft ons niet neergedrukt in dezen fellen strijd
Ons lippen hebben zich tot geene klacht bewogen
We teekenen onze plaats in de vlakte van den tijd
Wie jubeld’ om de asch van ons vernietigd wenen
zal jammeren om de kracht die Pheniks weer herschiep
(deed leven)
Als  (?) de wraak voor elken doode

In mijn cel droom ik de wereld schoon
Nog en de menschen goed
Al klinkt een droeve melodie door
mijn gedachten voort.

____________

Een stem zwelt door de ruimte en stijgt verloren
boven onze hoofden weg. We zijn vertrouwd met
dezen klank al weken en we weven in onze
kleine gedachten wereld een beeld van dien gevangene
die zo mooi dringend zingen kan. Het ontroert me
telkens in mijn donkere houten bos – en ik
voel me even week worden gelijk in oogenblikken
van het aanvoelen van iets wat nog echt
is en schoon

______________

De dagen verglijden anders ongewoon vlug. We
hebben een taai uithoudingsvermogen. Maar
er komen momenten dat ge zoo verlangen kunt
onstuimig met de klop van je bloed. De
lente zit in de lucht reeds ergens verdoken
ik voel het. Dat overweldigt me. Ik weet dat
eenzelfde onstuimigheid in me loskomt.

 

Een Zonnestraal

Een zonnestraal door het tralieraam
staat wonderwel
in mijn kleine cel

____

Een zonnestraal langs den witten wand