Brussel, Maandagavond 25/9/50.
Mijn Tijdeloze! (1)
Toen ik vanmorgen wegreed uit de ringlaan hielden er mij geruime tijd twee herfstblaren op de ruit gezelschap. De toch ging over Willebroek – Puurs – Bornem. St. Amands (Verhaeren!) (2) over Dendermonde – Assche bereikte ik de hoofdstad weer. Hoe hartsgrondig beneed ik de auto’s die in de tegenovergestelde richting voorbijzoefden. Ik noem je, Mijn Tijdeloze. Nu vooral in deze herfsttijd waarin ik, door jou, treden mag lichtend van jong herwonnen leven, besef ik dit nog beter wellicht wanneer de regenende mistdagen het leven om ons beslotener maken. Ik heb de weemoed van me voelen wegglijden, elk uur, elke dag bestendig, gelijk de vrees is heengegaan. Elk woord van je, elke brief brengen me deze zekerheid nader: “Ik heb om niets geleefd” maar om jou, voor jou, in jou, Nand.
Ik weet dat ik uit de bekentenis onzer liefde gans herboren uittreed, dat ik deze metamorfose uitstraal; is het daarom dat ik steeds “veranderd” voor je treden mag?
De weg is lang een ganse dag, zonder jou, hoe zijn al die jaren voorbijgegaan zonder jou in mijn leven; hoe heb ik mijn wilde onstuimigheid om de ijlte, nog aan elke rand kunnen remmen? Jij kwaamt op het middaguur Nand!, jij ontmoette me op de tocht naar het hoogland, ik zou het zonder jou nooit hebben bereikt, geloof me. Het is dodelijk geen droom meer te kunnen dragen wanneer we het geloof er in verloren of knaagt de eenzaamheid zelf hem verder uit? Ik had behoefte de mensen op te zoeken, met hen te praten, hoe dikwijls hing ikzelf er het sprookje rond van mijn kinderlijke verbeelding. Hoe kwam het dat ik telkens ijler van hen ben teruggekeerd. Was het mijn eigenwaan of was het “gesetzt”(3)?
Toen ik jou eerst ontmoette, acht jaar terug, in die “overmoedige droomwereld” was ik nog het kleine meisje, licht beroerbaar. Tussen de velen, bewonderde ik je met schroom: de stoere dietse Bard! Jij was de zeemeeuw verruimd van zee en wind. Wie noemde onze D.M.S. dagen “mussengekwetter”? (4)
Jaren moesten er over heen nog. Misschien ben ik niet eenzaam genoeg geweest, niet ten volle de bittere levenspijn gekend. Ik zei je reeds dat de afzonderingstijd me niet zó diep getroffen heeft. Er zijn momenten geweest, nu weet ik het klaar en duidelijk, die me terug deden verlangen naar de kleine donkere cel.. Nochtans zie je, Nand, ik hield van een feest, van een wilde dans tot ik moe en verdwaasd mezelf niet meer begrijpen kon. Ik was dankbaar en ongelukkig om een hard woord, dat me kans liet eens flink uit te huilen.
“Nand V., zit aan onze tafel” zei me Tine op de haar eigen schalkse toon (5). Ik zat voor jou, jij kende me niet, er was een wereld die ons gescheiden hield. De indruk die je me gaf, alles staat me vanavond zó klaar voor me. Je was verbitterd. Het deed me pijn. Je antwoordde zonder enthousiasme. Het ging ja bliksemsnel. Jij was voor me de Ziener, de begenadigde Zegger van een strijd waarin ik eenmaal zó heftig naïef had geloofd. Jij was voor me de gehuwde man… (geen ring!!) verlaten misschien… Weet je waaraan ik dacht? Ik zou je niet verlaten hebben, ik zou je bezocht hebben. Je geschreven al die jaren. Ja.. ik dacht aan de vrouw van je; en toen we in de late avond elkaar benaderden bleef het een pijnlijke “idylle” voor me. Ik meende te weten dat hetgeen ik op dat moment beleefde van geen tijd was en elk woord van je, elke blik wist ik toen in me vastgeklonken al trachtte ik mezelve te overtuigen dat het voorbijgaand was. Ik dierf me niet bekennen welke indruk ik op je maakte, nooit vermoedde ik dat je me zo nauw had gepeild. Neen, ik geloof je, indien je me niet herkent op de photo aan de tafel (5). Tussen het kleine meisje van ’42 en 5e oogst 50! Ik treed uit die tijd naar je toe.
(Je hebt me zoeven opgebeld het is halfacht…).
Ik had je zaterdagavond reeds geschreven ’n paar woorden, gisteren voerde ik mijn ouders naar Winge bij Finneke. Het was tamelijk laat toen we keerden. Het was ’n zware dag voor me. Ik vond het triestig dit week-end. Heb je het gevoeld? Wanneer zie ik je? Je weet dat je volgend week-end hier verwacht wordt? Daarom bleef ik haperen aan ’t telefoon daarstraks. Ik zou zó graag nog eens naar Gent glippen. De oudjes die hier glimlachend in de kamer zitten zouden niet begrepen hebben waar ik vóór dit week-end nog er op uit trek! Ik zou donderdagmorgen “omstreeks” half-tien Gent Station zijn met de wagen dus een dag met mogelijkheden! Wanneer ik hier zoals gewoonlijk 8 uur vertrek ben ik zeer goed op tijd (geval defect uitgesloten!) Verwittig je mij of het gaat?
Groet je familie zeer hartelijk van me!
Ik geloof dat ik Venus door het raam zie kijken, jij hebt hem stellig op je avondwandeling ook gegroet. Nand, ik moet je zien en voelen. Het duurt weer zó lang, zó lang.
Ik zoen je zeer innig goē nacht!
Je Liefste!
(1) “Mijn Tijdeloze!”: is een verwijzing naar “Ask en Embla” (blz 23) waar Woen, de Alvader tot Ask spreekt: “Ik geef U ‘t tijdeloze / Leven des geestes…”.
(2) “Verhaeren”: Emile Verhaeren (1955-1916), “Franstalig Belgisch auteur en een vertegenwoordiger van het symbolisme. Hij was dichter, schreef kortverhalen, kunstkritiek en toneel. Zijn werk is vertaald in 28 talen… Pas in 1927 kreeg Verhaeren zijn monumentale grafmonument in een bocht aan de Schelde te Sint-Amands.”
(3) “gesetzt”: voorbestemd, vastgelegd
(4) “D.M.S.”: Sim verwijst naar hun eerste ontmoeting in augustus 1942 te Leuven op de gouwdag van de “Dietsche Meisjesscharen”, zie de pagina D.M.S.
(5) “Nand V., zit aan onze tafel” zei me Tine” (…) “ik geloof je, indien je me niet herkent op de photo aan de tafel” : de ontmoeting op het tuinfeest, Villa Kriekenberg, 5 augustus 1950.
“de photo”: Nand links, Tine naast hem, Sim 3de van rechts: