Vrijdag 2 maart Sim 63ste brief

Vrijdag, 2e maart 1951.

Lieve Nand,
Ik voelde je gisterenavond vreemd te moede terug huiswaarts keren nadat je me voor de “zoveelste” keer vergeefs opbelde. Wat moet je me als een onrustige Ahasverus (1) brandmerken. Maar ik heb zelf een hele dag op dit feit blijven piekeren dat ik beter deed bij jou te zijn en met jou in Den Haan de eerste zonneduinen te gaan ontdekken. Waarom worden we al te dikwijls door vreemde krachten van een schoon vooropgesteld doel weggerukt, bijna willoos. Zo weet ik dat jij zondag bij mij zijn moest, ik bij jou, en nochtans vond ik mezelf in een onooglijk gemeentezaaltje een tranerig zoet toneeltje vertolken… Je zal weer eens meewarig glimlachen zoals jij alleen dat kunt, bij mij bewering maar zondag e.k. wordt het definitief de laatste vertoning. Ik heb zulks zeer kordaat Hens en Co diets gemaakt, niet dat ik het aldus vroeger vergat. Je weet hoe ik nu eenmaal in die conventioneel toegeeflijke wereld bewoog. Ja ik zal een verleden tijd gebruiken. Sinds ettelijke maanden, (bijna zeven!) word ik losgerukt uit die wereld. Ik schreef het je en zegde het reeds dikwijls, Nand,  al sta je soms nog zeer sceptisch tegenover bepaalde resultaten van mijn pogen.
Deze week bracht me onze heideherfstwandeling in geheugen langs Schilde en Turnhout. Weet je dat ik me zeer moest bedwingen of er kwam nog een clandestiene rit op het programma en ik was je komen verrassen plots onstuimig te midden van de rijkelijke ondervinding die Nietzsche je gemeenzaam was (2). Ik zou er wellicht verlegen bij staan … Wat kan ik er je op antwoorden, je bent niet zoals de vele mensen rondom mij; heb ik je nog ruwe hoeken en jammerlijk vervelende kanten van die vele mensen in mij meegebracht, Nand?; vond ik geen rust in mijne eenzaamheid omdat ik deze steeds heb gevlucht? Omsluit mij in jouw eenzaam gebied, ik weet dat ik honderdvoud weervind wat ik nu meen te verliezen of wat die mensen menen dat ik verliezen zou. Er is slechts die vrees soms, Nand, weet je, dat ik niet gans tot jou zal geraken. Zoals de vrees me vandaag bekruipt, en ik tot mezelve zeg: “Waarom wordt het deze week geen ontmoeting” Ik ben er schuld van, ik zelf. Het verlangen, en de onafscheidbare pijn, om wat niet is. En toch, Lieve Nand, ben ik gelukkig, zie het besef dat je afwezigheid, dat je brief me pijnt, dat je vergeefse oproep me zo ontgoochelt, maakt me de weg vrijer naar je toe, zelfs al moet ik me bewegen, zinloos en dwaas tussen de mensen, de mensen gisteren en vandaag nog en morgen weer. Het is goed me vanavond, elke avond, los te rukken uit deze wereld, ik sluit de ogen even. Jij bent hier in mij levend. Jij straalt in mij, al heb ik vanavond nog veel meer nodig dan deze vergeestelijking en heb ik nood aan je forse zeemansarmen zó dat ik meer het hameren hoor van je hart, wild en stoer en dat je me noemt een “pimpelmeeske”! (3) Ik zoek naar je stem, en verlang… minstens naar je telefoonoproep van morgen –
Het gaat naar de 5e toe. Het werd Lentemaand!.. Ik ben weer zoetjes (in de wagen gaat het gemakkelijker, toevallig, een krachtiger woord te gebruiken.! Het zou me passen.)
Je Liefste


(1) “Ahasverus”: “…is de naam van de legendarische Wandelende Jood die Jezus op weg naar Golgotha hard zou hebben aangepakt, waarop hij ertoe werd veroordeeld om tot de Dag des Oordeels rusteloos over de wereld te zwerven”. Sim doelt hier op het “rusteloos rondzwerven” van Ahasverus.

(2) Nietzsche”: zie de opmerking van Nand in zijn vorige brief over Nietzsche en eenzaamheid.

(3) “pimpelmeeske”: de pimpelmees is een klein vogeltje, blijkbaar een koosnaampje van Nand voor Sim.

Zondag 4 maart Nand 64ste brief

Gistel, den 4.3.51 /

Liefste,
Al ik dezen morgen thuiskwam van de kerk, vond ik als een schoon welkom na het krijsend gekweel der Gistelse nachtegalen, je brief. Goed zo ! Ik heb hem gelezen, en dan nog eens rustig herlezen. Je vreest soms, schrijf je, dat je mij niet gans zult benaderen. IJdele vrees… Ik ben overtuigd dat het onmogelijk is. Jij bent een vrouw, ik ben een man : noodzakelijker wijze zien wij het leven, voelen wij dat leven anders aan. Ik ben daarenboven zo ver van de massa afgedwaald, heb mijzelf in zulk een “éénzijdige” richting opgevoed, heb zoveel wetens en willens uit mijn leven weggesneden, dat ik een wereld apart geworden ben. En wat ik ben, heb ik niet te danken aan een of andere onderwijsrichting (de Universiteit was mij een grote ontgoocheling!) maar aan bewust en verbeten zoeken, jarenlang. Dat in deze omstandigheden een pensionaat-opvoeding met haar gereedgemaakte waarheidjes geen goede voorbereiding is tot kennismaking met iemand die niet alleen lichamelijk maar vooral geestelijk met “zeemansarmen” uitgerust is, weet ik al lang vóór ik jou ontmoette ! Daar heb je, Liefste mijn, een goed woord gevonden: zeemansarmen! Zij steken in mijn poëzie, in mijn teken- en schilderwerk, in heel mijn kijk op mensen en dingen – zelfs mijn liefde (nu niet gezien als de handtastelijke greep!) heeft item (1) “zeemansarmen” ! Mocht je mij ooit eens zeggen of schrijven dat je niet alleen aan hun omhelzing nood hebt maar ook aan de kracht van een zee-doorzongen woord, mochten de armen je dichter brengen bij den geest en zijn scheppende eigenheid .. Dan zou je mij inderdaad “benaderen”  .. hoe eenzaam tegenover de anderen een mens ook blijve. En hier baat “geleerdheid” niets. Aan “geleerde” vrouwen heb ik altijd een hekel gehad. Zij hebben de ziekelijke behoefte overal met hun “geleerdheid” uit te pakken. Een man kan zéér geleerd zijn, en eenvoudig blijven – een geleerde vrouw doet altijd overdreven en onuitstaanbaar.  Een vrouw moet hart hebben, tact en fijngevoeligheid. Wie dergelijke vrouw treft, weet dat zijn huwelijk niet mislukken zal. Dit sluit niet uit dat ik een vrouw elk persoonlijk initiatief ontzeg. In verband met jou toneelspelen heb ik je gevraagd of je dat als een eigen kunsttaak opvatte, een “beroep” waaraan je niet kon verzaken : je hebt geantwoord : neen. In dat geval kan ik moeilijk begrijpen hoe je er toe komt nog te gaan spelen – de vergoeding is immers belachelijk. Je roept je “goed hart” in .. Ik herken graag dat je een goed hart hebt .. maar laat het ook eens denken aan mijn werkloze “zeemansarmen” ! Ik neem nota van je verklaring dat je besloten hebt niet meer mee te spelen – en dit met (zoals dat in dergelijke zinswendingen past) grote voldoening.
Ja, morgen is het 5 maart. De zon schijnt heerlijk op mijn handen en daarnet heb ik mij wat laten bezonnen. Op de grote weide voor mijn venster zitten honderden spreeuwen, kieviten, meeuwen, lijsters, al dooreen. Zij vliegen onrustig op, stijgen omhoog, strijken weer neer, onrustig van onweerstaanbaar leven. Liefste mijn, er roepen woorden in mij om liederen te mogen worden : geef mij liefde, heb mij lief met elk gebaar, met elke gedachte, opdat ik jou lief zou hebben zoals ik weet dat ik dat kan. Ik heb jou nog niet lief gehad, de ware, de schone ónmenselijke liefde werd nog niet uitgesproken. Breng mij aan ’t zingen : er zitten in mij duizend merels en lijsters stom te wachten. Laat deze lente een volkomen Lente zijn ! o Pimpelmeesken mijn jou zeeman strekt zijn machtige armen naar Brussel uit (onze vreugde en onze smart ..) (2) en geeft jou een zeerobben-kus.
Je Nand

P.S. Ik sluit hierbij een vers in van H. Roland-Holst. Je ziet hieraan hoe een barbaarse zegging machtiger zijn kan dan alle woord-geklinkklank. Het rythme springt uit het metrum weg – maar het beeld grijpt zó aan dat het doet zwijgen.

Gedicht / HENRIETTE ROLAND HOLST

Zoals de kleine mosse’ en varenplanten
in groeiwijze en in vorm het wezen tonen
van de rekkende woudreuzen’ en de kronen
machtig zich uitspreidend naar alle kanten, –

Zoals in zeehoorns met hun getande
hartekamertjes fluisterende echo’s wonen
van de grote stem die haar monotone
sussing en lokking werpt naar alle stranden;-

Zo zijn misschien de zachte wellingen
der liefde in ons, haar tedere smachten
en milde strekkingen en strelend ruisen

als eerste dwerggelijke hellingen
van onmetelijk zich heffende krachten
die door d’ oneindigheid stijgen en bruisen.


(1) “item”: Latijn voor “ook”

(2)

Dinsdag 6 maart Sim 65ste brief

Brussel 6e Maart 1951.

Lieve Nand,

Ik voel me deze week verzeilen in eenzelfde gevoelssfeer  als zeven maanden geleden. Je brief deed me door het huis rennen, zó heerlijk onverwachts kwam hij me verrassen met de avondpost. Het is goed je brieven te mogen ontvangen. Dit is sedert onze ontmoeting de langste eenzaamheid, zal ik je bekennen dat dit gemis me helder het besef bijbracht wat jij voor me betekent, ik duikel heel kleintjes weg en ik zie je naar me toekomen zoals je beeld mij eens ongenaakbaar voorkwam: heerlijk schoon, krachtig en dromend beide. Ik weet niet waarom je juist naar mij toekomt, maar onder dit geluk verdwijnt elke schroom en elke vrees, en al deze dagen groei ik sterker naar je toe meer dan ik ooit had kunnen verhopen. Had ik je ooit reeds zo lief als thans. Geloof je me eenzame zeeman mijn, als dit gevoelen me uit de pijn, van het gemis van deze dagen,  bijbleef dan zal dit ook mijn eerste vreugde zijn uit eenzaamheid en pijn ontloken. Jij hebt het reeds zó vroeg gezongen!
Ik las het vers van H.R.H. (1) het heeft veel gelijkenis met “Vercnockiaansche” zegging en het doet zwijgen, ja en danken… Voelen we in ons zelve het beeld niet weer. Ik ben zeer opgetogen, het is de lente niet alleen, het is de synthese van alle kleine dingen maar verheerlijkt door de gedachte dat je jou zeearmen naar Brussel rekt (waar elke smart taant om de grote vreugde) voor een weerzien.
Vanmorgen ontving ik voor jou een rekening (350 f.) van Mr V. M. Zal ik ze afhalen? Misschien verwittig ik je nog in de week wanneer je naar hier stevent?
We hebben onnoemelijk veel ontwerpen te bepraten. Natuurlijk zullen er bij zijn die in de kiem reeds gesmoord (hm) worden, en andere die jij als “lentesotternijen” gaat bestempelen, al vermoed ik dat er bepaalde initiatieven toch je goedkeuring gaan meedragen. Heb je vorige week de boekbespreking beluisterd? Twee mijner kliënten zegden me triomfantelijk dat jouw naam vernoemd werd. Het ging over de verluchting van Streuvels “Genoveva”! (2) Ik was zeer fier, kan je denken! ‘k verlang naar de uitgave van je jongste verzen. Komt het werk dus wel vóór Pasen op de markt. De kennissen worden ongeduldig. Ik hoop dat ze het ten gepaste tijde zullen bewijzen!
Ik heb mijn schrijven onderbroken voor mijn wekelijks visiteuurtje bij de tandarts, ik kwam terug langs de Cinquantenairelaan (3), waar we op eenzelfde sterrenavond wandelden, duizelig om wat nog zo onverwacht ons deel werd. Is het nu anders? Het gebeurt wel eens dat het ogenblik vervaagt om de herinnering van een eerste ontmoeting. Ik wou deze avond voor geen herinnering voor geen verleden ruilen, want maakt elke dag elk uur me niet rijker dan de vorige, jij weet het toch dat jij dit in mij bewerkt op afstand zelfs (en hoezeer!) is dit al geen bewijs, dat mijn geliefde het geestelijk terrein bereidt in mij? Zeg me dat je gelooft dat ons leven niet mislukken zal, dat je in mij gelooft, ik weet wat ik daarvoor doen moet. Wie zou het naast jou niet weten? En ik kan het ook, dat voel ik, zonder overmoed mag ik het jou zeggen, omdat het geluk me vandaag zo nabij is. Ik schreef je ooit eens dat ik niet wist wat “meer” geluk is. Jij antwoordde me dat er moed toe nodig is gelukkig te zijn. Heb jij mij dan die moed doen verwerven?  En vermetel ben ik nog daarbij want jij laat mij vermoeden dat dit geluk nog maar een beeld is van wat nog komen moet en nog niet werd uitgesproken!
Wat is het goed te leven, bewust te leven, voor jou te leven alleen!

Je Liefste


(1) “H.R.H.”: verwijzing naar het gedicht van Henriette Roland-Holst uit de vorige brief.

(2) “Streuvels Genoveva”: Zie de pagina “Voor Stijn Streuvels“.

(3) “Cinquantenairelaan”: het Jubelpark in Brussel

Dinsdag 13 maart Nand 66ste brief

Gistel den 13.3.51

Liefste,

Ik heb zoeven “Columbus” (1) naar Gent gestuurd, een lijvig pakje van 20 getypte bladzijden… ik ben blij dat ik ervan af ben. En nu zet ik mij rustig neer, ik leg je twee kiekjes met den bontmantel (2) onder ’t bereik van mijn minnenden blik en .. ik schrijf. Ik was weerom geheel overstuur gister avond als ik hier afstapte : het was zo’n schoon uitstapje en onze intimiteit zo innig als zelden te voren .. Ik heb nog altijd voor ogen de weke lijn van de heuvelen waarover zon en schaduw schuiven, de donkere zweem van bossen waarbij onze verbeelding reeds denkt aan naderend groen. En ik zeg bij mezelf : ik ben gelukkig haar te hebben ontmoet. Hoezeer ik aan je gehecht ben, bemerk ik eerst als ik dezen drempel overschrijd en dit huis betreed dat reeds maar half mijn huis meer is. . Een eigen tehuis bezitten is de droom van mijn leven – en nu ben ik er nier ver meer vanaf. Wij moeten ons intérieur inrichten dat het een droom is, intiem, gezellig, stijlvol. En aangenaam en bewoonbaar intérieur waar je je geheel thuis voelt, is van zeer groot belang : het geeft een houvast, het is een haven, een troost. Het moet vooral de weerspiegeling zijn van een geest. Voor mij in ’t bizonder die op subtiel geesteswerk aangewezen ben, dient de woonruimte de materiële voorwaarden te scheppen waarin de geest zich ontplooien kan. Ik zou mij voortdurend ergeren in een stijlloos en stijf burgerlijk binnenhuis waar alles van wansmaak getuigt. Konden wij het geluk hebben een tehuis te vinden van waaruit wij een schoon landschap kunnen overschouwen, althans een diepe verte. Dat zou mijn geest bevrijden, een altijd-durende vreugde betekenen. Ik heb mij herhaaldelijk reeds verdiept in wat mijn leven zal zijn, eenmaal gehuwd. Ik zal meer dan thans op mezelf aangewezen zijn – en de jongste weken hebben mij geleerd dat je zelden voor 20 uur en dikwijls nog daarná naar huis keert. Het zullen voor mij lange en eenzame dagen worden. Ik heb daarvan geen schrik, maar dan moet ik leven in zulke omgeving dat mijn woning mij niet onuitstaanbaar is, dat ik eens naar mijn stok grijpen kan en een hapje natuur kan gaan nemen. De avonden zullen schoon zijn, maar kort. Wij zullen trachten ze zo nuttig mogelijk te besteden. Ik zou willen leven op een hoog plan, niet dat ik verstrooiing versmaad, maar ook onze verstrooiing moet aan zekere normen beantwoorden. Wij dienen uit ons leven te sluiten al wat triviaal en onwaardig is, en het te vullen met zeldzame en hooggestemde vreugden. Ik zegde het reeds dat jou jongste brief mij gelukkig stemde. In al de overige klonk een weifeling door, een aarzeling, zwakheid dus. Maar dit is een heel andere toon : de toon die ik van jou verwacht : geen weifelen meer, maar onstuimige, schone en bewuste zekerheid, gedragen door vasten wil. Nu weet ik dat ik mij niet in jou heb bedrogen toen ik van je dacht: “Plus est en vous!” (3) Daar was in jou klei dat het boetseren waard was, marmer dat zou stralen, schoner dan ’t leven zelf, en dat maar wachtte op kunstenaarshand, op de scheppende adem van de liefde. En dank zij jou krijgt ook mijn bestaan nieuwen glans, jou glimlach straalt door alles wat ik doe. Ik heb jou gevonden in een ogenblik dat voor mijn verder leven beslissend was : in de tijdspanne van wedergeboorte en bewuste ontwaking, in den “voortrekkerstijd”. En het is wel treffend dat het eerste gedicht van mijn herbeginnend openbaar leven in de TH. Rooseveltstraat nr 60 geschreven is, en in jou kamertje ..
Een “voortrekkers”-kus van                   Je Nand
P.S. Kijk eens in de Linie deze en volgende week?


(1) “Columbus”: Nand begon het manuscript tijdens zijn gevangenschap op 11 juni 1946 (zie datering rechts boven):

Aquarel van titelpagina:

(2) “kiekjes met den bontmantel”: waarschijnlijk deze:

(3) “plus est en vous”: “meer is in u”: wapenspreuk van de “Gruuthuse familie” (Heren van Brugge, 13de / 15de eeuw).

Dinsdag 27 maart Nand 67ste brief

Gistel den 27.3.51

Liefste,
Het sonnet (1) waaraan ik werkte heb ik zo-even voltooid. Ik kon met niets anders beginnen eer het uit mijn schedel was. Gister avond zong het heel den tijd in mij voort toen ik, in een stampvollen trein zeer onbehaaglijk door mekaar geschud, weer westwaarts stuurde… Het zal een schone herinnering blijven aan dit Paas-weekend dat door vele gemoedschommelingen heen, aldus met een batig saldo sluit. Ik laat het nog een paar dagen liggen en stuur het dan naar de Linie (2) waarop ik mij geabonneerd heb om aldus te weten wàt er precies verschijnt.  Ik schreef ook naar vC. In zeer gewaagde zin : ik heb alles of niets gespeeld (jou roulette-instincten waren wellicht in mij overgegaan…) Als zij mij aan hun kar willen hebben is het hoog tijd om iets voor mij te doen : aan beloften en schone woorden heb ik niets. Je herinnert je misschien mijn bezoek aan het ACV?. Het heeft drie maanden geduurd eer ik iets hoorde – toen betaalden zij mij met bewonderenswaardige grootmoedigheid 300 fr … Doch ik bemerk dat ik den toon aansla die jou niet welgevallig is : ik laat het daarbij. Ik hoop dat je goed thuis geraakte en den weg niet verloor, en dat je onze toestand niet meer aan je hart laat komen. Of je nu huilt of niet : dat verandert niets. Er is iets dat er ons uit kan helpen : dat is werken – en er den moed niet bij verliezen : hard zijn en misprijzen wat ons belaagt. Het is een grote kunst bóven de tegenheden des levens te staan en er zijn gelijkmoedigheid niet bij te verliezen : het veronderstelt véél lijden, veel verwónnen lijden. Elk uur dat wij aan verdriet en tranen wegschenken is een uur verloren – en wij hebben niet veel uren te verliezen. Elk moment moeten wij be-leven – vullen met schoonheid, rijk maken : dat hangt grotendeels van onszelf af. Wat baat het te treuren om wat het leven ons weigert : het is doof en blind en geeft ons daarom niet méér. Veel beter is het elk voorbijvliedend ogenblik vast te grijpen en eruit te persen wat het geven kan. Het is hard – dat spreekt vanzelf – dat wij omwille van materiële omstandigheden niet kunnen trouwen, maar ik zie voor mij mijn sonnet liggen “Bij de praalgraven van Bourgondië” (1) dat ontstond uit een gemeenschappelijke beleving, en ik ben dankbaar en gelukkig gestemd. Het was een ogenblik van zeldzame genade ginds in die crypte – een moment van hooggestemde communie met het tijdeloze .. en zijn wij, bij alle beroving niet gezegend, “rijker dan ..” enz ? Anderen kunnen grote reizen doen, leven in weelderige en smaakloze interieurs, en zich ten dode toe vervelen. Ik kan mijn verheugen in een eenvoudig meubeltje dat ik zelf maak : opgaan in een zwerftocht langs de duinen – maar als een antenne klanken uit het ongeziene opvangen. Denk jij dat ik de anderen benijd, de oppervlakkige parade-mensen, de met schone prullen behangen nuttelozen, ik die zien en zingen kan? Dat jij naast mij in tranen kunt uitbarsten uit verdriet om uiterlijke dingen, terwijl wij in een schoon landschap alles bij de hand hebben om gelukkig te zijn, is mij een onbegrijpelijk raadsel. Wat zijn die uiterlijkheden naast ons onvervreemdbaar bezit – bezit dat holle hoofden en pronkhanzen ons benijden? Vandaag is het de 27e Maart – voor mij op mijn kalender staat het beeld van den blonden Hölderlin, die schreef: “Ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler wenn er nachdenkt ..” (3) Liefste mijn, wij zijn goden, en willen geen bedelaars zijn: daarom niet piekeren ! Wij zijn goden en goden past het alleen opgetogen
roes. Een goden-kus van je Nand !

P.S. Het adres van het K.VH.V. aub !
Mijn moeder zag in den tuin een vogel met een .. baard! Waarlijk dit is
en wonderbare tijd ..


(1) “sonnet”: Nands gedicht “Bij de praalgraven van Bourgondië”, nav hun bezoek aan de crypte te Brugge (Onze-Lieve-Vrouwekerk) met de praalgraven van Karel de Stoute en zijn dochter Maria van Bourgondië:

Het gedicht zal opgenomen worden in de bundel “Zee in het Westen” uit 1954:

(2) “de Linie”: “De Vlaamse Linie was een Vlaams weekblad. Het blad verscheen van 1948 tot 1953 onder die naam, en van 1953 tot 1964 onder de naam De Linie.”

(3) Hölderlin: citaat uit zijn “Hyperion oder der Eremit in Griechenland, 1797-1799″:

O ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler, wenn er nachdenkt, und wenn die Begeisterung hin ist, steht er da, wie ein mißratener Sohn, den der Vater aus dem Hause stieß, und betrachtet die ärmlichen Pfennige, die ihm das Mitleid auf den Weg gab.”

 

Zaterdag 31 maart Sim 68ste brief

Zaterdag, 31 maart 1951.

Lieve Nand,

Toen ik straks met de wekelijkse schoonmaak klaarkwam van het wagentje begon dit week-end met het uitzicht op je telefoontje binnen en paar uurtjes en met de herinnering aan de jongste reis naar je toe. Het is goed dat je me schreef en “het Eiland”(1) ligt naast me en vergezelde me op reis als mijn trots bezit en toch heb ik de weemoed niet kunnen wegwerken die je ontstemde en je een raadsel was al voel ik dat je mij wel begreep. Alle bedenkingen die je verwoordt maakte ik bij mezelf, Lieve Nand, ik weet dat mijn “zekere” gemoedschommelingen als ’n onbehagelijke kringloop weerkeren. Wat moet ik je zeggen, ik voel dat je bijna gelaten mijn “verre” beloften aanhoort. Het is een steeds herbeginnen. Geloof je mij dat ik je met ’n schuw gevoel benader nu je mijn kleinheid weet en ik de ontroerende opdracht (2) van je verzen lees, en het geluk stijgt uit deze weemoed en keert weer in de spijtige herinnering dat ik voor je zo triestig was en het doet pijn er aan te denken dat ik zie en aanvoel hoe ik voor je moet zijn en niet ben ..
Ik ben blij en benieuwd om het vers “bij de Praalgraven” (3) ik ook mocht het voelen ontstaan uit dit week-end zal het me zeer zuiver en licht bijblijven!
Je hebt me opgebeld .. Het duurde gezellig lang ! Goed dat je reeds donderdag komt. Ik zal je opwachten in het Z. (4) tegen half-zes. Ik werk de eerste dagen der week flink door zó maak ik me vrijdag en zaterdag vrij. Breng een “schildersplunje” mee. Wat ik hier van Bert (5) heb is toch voor je te klein !
Het is reeds de vierde maand van dit jaar. “1 April”. Ik wacht zoals ’n kind nog op ’n gelukkige verrassing of bekwam ik ze reeds door je zo-even; dat mijn “portret” zó goed gelukt is. Ik brand om het te bewonderen al zal je moeder dat stellig in mijn plaats reeds doen. Dank voor me je ouders, lieve Nand, om de voorbije dagen. Je weet dat het een “oase” voor me is naar Gistel te kunnen komen, nu zal het weer een tijdeke aanlopen; (ik zeg je vlug het gevraagde adres: Mr Van Waeg J, advoc, Bosstraat, 51. Elsene)
Morgen moet ik met zus naar Scherpenheuvel een vergadering van oud-leerlingen in het klooster (6)… een kalme beschouwende dag… ik zal je weten mijmeren door het dromende stadje… Brugge en wat zou ik al niet geven om naast je te mogen te kunnen zijn het Hölderlins woord getrouwe (7)!
Zeer innig omvat ik je.. glimlach…
en geloof
Je Liefste


(1) “het Eiland”: Nands nieuwe bundel “Het Eiland Antilia”, verschenen in 1951

(2) “ontroerende opdracht”:

links onderaan:

Deze verzen, door het zee- en reismotief ingegeven, werden gekozen uit het werk ontstaan tussen 1944 en 1949. De bundeling rondom bepaalde kernen geschiedde – hoeft het gezegd? – post factum. F.V.

De opmerking “de bundeling geschiedde … hoeft het gezegd? – post factum (= ‘daarna, achteraf’)” is een verwijzing naar de periode 1944-1949 waarin Nand deze gedichten schreef: in gevangenschap. De bundeling gebeurde na zijn invrijheidstelling.

(3) “bij de Praalgraven”: zie vorige brief 

(4) “in het Z.”: in het Zuidstation, Brussel

(5) “Bert”: broer van Sim

(6) “Scherpenheuvel”: Sim brengt haar zus naar een bijeenkomst van oud-leerlingen, ze liep er school bij de Zusters Ursulinnen