Dinsdag 3 oktober Nand 21ste brief

Gistel den 3.10.50

Liefste,
Het schoot mij gisteravond door de gedachte (ik was eventjes van je weg .. je zag er treurig uit, alleen in het wagentje .. ) dat ik, als ik je brief moest afwachten, je niet meer tegen de 5e (onze familieverjaardag) zou bereiken. Ik haalde dan maar mijn notaboekje voor den dag en schreef – ziehier wàt ..
Heb ik je al gezegd, Liefste mijn, dat ik een vreemde gewaarwording ondervind sedert ik jou ken? Het is mij dat ik jou op straat, en overal waar er gedrang is, meen te ontdekken en onwillekeurig uitkijk of jij het werkelijk niet bent .. Soms heb ik den indruk dat je mij, door de mensen heen, tegemoet komt, stralend en mededeelzaam, met een schone, vreemde vrouwelijkheid die mij deugd doet aan ’t hart. Zo leef je in mijn geest en bewustzijn dat jou beeld mij schier tastbaar nabij blijft, en inderdaad onder de gestalten rondom mij herleeft. In de jongste weken, nu wij dieper en dieper in elkaars eigen wereld doordringen, ervaar ik je, elk ogenblik, obsederend nabij – obsederend en pijnlijk terzelfdertijd, omdat ik weet dat wij door zoveel verte gescheiden zijn.
Wat woon ik niet te Brussel, zodat wij elkander niet telkens door een onwillige afstand voor dagen moeten kwellen! Ik troost mij met de gedachte dat het gescheiden zijn elk beleven een afstand verleent in den tijd; elk samenzijn wordt door zijn “voorbij-zijn” zelf, met een glans van louterende schoonheid overtogen en doorstraald, die het verlangen scherpt en maakt tot nieuwe kracht. Liefste, ik ben twee dagen met je samengeweest, en elk opgetogen ogenblik ben ik je innig dankbaar. Wat was het schoon op het gladde dansvloertje in de “Caroussel”(1) waar zelfs mijn voortijdelijk gewicht scheen op te zweven .. Geen drukte, stemmingen, voorname atmosfeer. Dat was een vorm van communie waarvan wij sedert 5 oogst van droomden .. (Waarom kunnen wij er den 5e oktober niet heen? Omdat een nijdig “Schiksal” (2) mij geen betrekking gunt. Er lag hier weer zo’n brief: ik ken al de formule van buiten: “veel vriendelijkheid, veel spijt..”) Wij hadden in alle geval een schone voorsmaak van onze huwelijksreis. Onbekommerd, onbezwaard, langs landse wegen, over de deinende heuvelen van jou geboortegrond, jou klare ogen en je zonnige lach aan mijn zijde, als was het maar voor een paar uurtjes .. het was een droom, een droom ..
Nu zit ik weer voor mijn vensterke .. “Onze” vulhaard heb ik zoeven aangemaakt, voor jou, want mijn liefste komt zaterdag .. Ik zal haar tegemoet reizen tot in Brugge: dat maakt voor haar den weg wat minder eenzaam. Ik zal op haar wachten zowat “omstreeks” het middaguur aan, vermoedelijk? (Heb je bemerkt, Liefste, dat ik deze zinnen al zingend heb neergeschreven? Zoals mijn zonnige verloofde wel eens doet?)
Ik zoen je op den mond voor den 5e

jeNand

P.S. 1) Ik vond hier een fijn doekje voor Mr. Claes. En behoorlijk ingelijst, zodat je geen kosten zult hebben. Moet ik het opsturen of neem je het zaterdag mee?
2). Ga deze week vroeg slapen!
3). Bedank je lieve moeder voor haar bezorgdheid – niettegenstaande zij het zo druk had. Ik hoop dat je mij zaterdag zult kunnen berichten dat vader heel wat beter is. Ik heb van hem geen afscheid kunnen nemen, groet jij hem dan voor mij, zoals jij dat alleen kunt.


(1) “Caroussel”:  waarschijnlijk is deze foto daar getrokken (het menuboekje  voor Sim op de tafel vermeldt “Cabaret Dancing”‘):

(2) “Schiksal”: noodlot

Dinsdagavond 3 oktober Sim 22ste brief

Dinsdagavond, 3e Oct 1950.

Geliefde Nand!
Langs de herfstlanen ben ik zoeven uit de drukke “Voedingssalon” (1) weergekeerd. Ik voel je nog in mij spreken en .. zwijgen. Ik beleef het wonder dat ik in het leven ontdek in dit stervend seizoen. Hoe heb je in jou geconcentreerd, alles wat ik ooit verlangde en elk nieuw verlangen dat me sedert onze ontmoeting overweldigt, verbaast en verrukt terzelfdertijd!
Jij leert me bewust te leven, ons leven: het eeuwige? Ik kan je niet schrijven wat ik je te zeggen heb. Meer dan een leven lang zal ik nodig hebben je te danken om de ontroering die me, om jou, nog zó hevig doorrilt. Ik wou het kunnen uitzingen … “en nimmer zal ik rusten meer totdat ik rust in jou”. Ik kon zó moeilijk van je weg gisteren. Leef ik nog volledig nu je weer heenging? Elk afscheid is een nieuwe pijn. Ik voel me eenzaam en toch zó verbonden. Ik ben er ook bewust van hoe een leven lang niet zal volstaan je te bewonderen, je te vereren als mijn eigen heilig bezit – is dat geen begrijpen Nand? – omdat ik in je werk mag staan, in je verzen leven mag, omdat je me waardig acht dit oneindige gebied te betreden, omdat ik je voel, je benaderen mag, omdat je zo heerlijk bestaat. Daarom mag ik jou “de Grote Architect” aanbidden en danken om elk gevoel ook dat in mij ontwaakt en heersend rijpt!
Jij bent de herfststorm, die me heeft losgerukt van de boom der hunkering, der eenzaamheid, der oppervlakkige aanhankelijkheid van het dwaalwoud heb je me neergehaald, voortgewenteld, een wilde kastanje ligt weerloos voor je voeten! Ik weet hoe je kunstenaarshand ze heeft opgenomen, ze heeft beroerd met een ontroering machtiger nog dan de herfststorm die ze had afgerukt.
Ik dank je om de aaneenschakeling der onwezenlijke momenten die ons waren, tijdens dit week-end..
Ik breng de “remloze” wagen naar de garage. Ik hoop dat zaterdag ons mild zal wezen. Ik moet rekening houden met vaders toestand (2). Hij schijnt lichtjes aan de beterhand. Ik hou zó innig veel van hem en hem te zien lijden, hem te zien hunkeren naar dit leven doet me pijn vooral op dit ogenblik. Het is hard zó lief te hebben.
Telefoneer me in elk geval vrijdagavond op. Dan weet ik bepaald of afreizen kan. Elkeen groet je innig van hier uit.
Groet je ouders zeer hartelijk van me!
Ik zoen je goēn nacht, Nand, en noem me van jou in deze herfstavond,

Jouw weerloos-wilde kastanje!


(1) “Voedingssalon“: Jaarlijkse beurs op de Heizel in Brussel. Sim was aanwezig als vertegenwoordigster van de firma waarvoor ze werkte “Van Loo-Biscuits & Chocolade.

(2) “vaders toestand”: Sims vader was al een tijdje verzwakt, waarschijnlijk ging het om een longontsteking. Hij zou overlijden op 9 oktober van dat jaar, slechts een tiental dagen na het huwelijk van Nand en Sim.

Donderdag 5 oktober Nand Prent met Gedicht “Wilde Kastanje”

(afbeelding: “Rogier van der Weyden (1399-1464): ‘Portret van een jonge vrouw’ (Berlijn) )

(Opmerking: deze prentkaart is een antwoord op Sims brief van 3 oktober)

Aan een wilde kastanje.

Ik vond U in het woud,
ik vond U in de dreven,
waar broze blaadren zweven
van oud en kostbaar goud.

Een vrijgeboren vrucht,
die kwistig in de lanen,
en langs beboste banen
gloeit onder lauwe lucht.

o Hartje rond en rood,
ik hield U in mijn handen,
een herfstlijke offerande,
een avondlijk kleinood.

Want gij zijt wild en boud,
gij groeit niet in de tuinen,
maar hoog in eedle kruinen
van oud en eenzaam hout.

En ‘k schonk, kastanje wild,
U, lauw van mijn beroering,
aan haar die met vervoering
zoet aan mijn zijde rilt.

Aan mijn liefste opdat
zij ten allen tijde  mijn
(1)  “weerloos-wilde kastanje”
zou blijven.
Nand.
(1) Haar brief van
10.3., onderaan.

Donderdag 5 oktober Nand Prent met gedicht “Boreling”

Prentkaart “Memling. La Vierge à la Pomme (1) / Gedicht

Boreling (Een kinderversje)

– Een moeder zingt –
Uw mondje is een klaproos rood,
uw krullen zijn als wol zo wit;
gij lacht uw éne tandje bloot,
o wat een lief gebit!

Mijn rode roos, mijn witte lam,
gij slaapt, ik dek U toe met schroom ..
gij balt uw roze vuistjes gram :
wat ziet gij in uw droom?

Ik wieg U zachtjes, wang aan wang,
uw koontjes zijn zo koel en fris ..
en ‘k hoede met mijn zoet gezang
U voor benauwenis.

Voor mijn Liefste
ter gelegenheid van 5 okt. 1950
Nand


(1) Memling: “The Diptych of Maarten van Nieuwenhove is a 1487 painting by Hans Memling, showing on the left side the Virgin and Child, and on the right side Maarten van Nieuwenhove. It is now kept in the Old St. John’s Hospital in Bruges. It is unsigned, but has invariably been attributed to Hans Memling since the middle of the 19th century”

 

Donderdagavond 12 oktober Sim 23ste brief

Donderdagavond, 12/10/50

Nand mijn!
De eerste twee werkdagen dezer week heb ik gisteren en vandaag moeten goedmaken met hard doorreizen! Ook dinsdag bleef ik de ganse tijd nog moeder helpen. Maandagavond gaf de dokter nog bitter weinig vooruitzichten en toch is vader merkelijk aan de beterhand. We verademen allen. We hebben een kwade nacht doorgemaakt. We ontwaken in dees zonnedagen.  Het is goed mekaar weer te vinden in de schemeravond bij vaders bed. Hij lacht ons weer toe en vraagt naar de dagelijkse loop der zaken. Hij spreekt me telkens over jou, Nand, . Ik vind het zalig-goed!
Ik wachtte ’n paar avonden op een telefoon: “Men vraagt U uit Gistel” in vervanging verraste mij  je “kastanjevers” (1) bij de mooie jonge vrouw die me vanavond tijdelijk gezelschap houdt. Ik dank je, kon je bij me zijn om te voelen te zien en te horen hoe gelukkig ik ben. Het spijt me dat ik zó weinig moedig voor je was maandag, ik heb je zó nodig, Nand .. Ik heb gevoeld hoe ik me aan jou vergroeid weet en dat geen enkele gevoelsgolf me nog beroeren kan zonder dat jij er ook deelachtig aan wordt.
Gisteren schreef ik je een paar woorden ergens op weg door de Kempen (Oostmalle – Zoersel) Ik kon je bijna voelen omdat de dag zó helleklaar en herfstelijk was. Ik denk steeds aan jou, intenser wanneer ik wat schoons te zien krijg, omdat ik weet hoe jij van schoonheid genieten kunt. Jij moet me later dikwijls vergezellen. Onze wandeling door het bos maandag voor je afreis bracht me een toekomstbeeld voor ogen…
Je schilderij is door Bert hier tot morgen ten toongehangen. (ik zal ze morgen plechtig afgeven bij de fam. Cl.!) Iedereen is opgetogen over je werk. Het maakt me fier en ontroerd en weer bereikt me een toekomstbeeld…
Dank je ouders nog zeer innig van me. Spijtig dat die week-ends te Gistel zó onnoemelijk snel verlopen!
Wanneer kan ik je verwachten zaterdag? Misschien kruist je brief weer dit schrijven. Ik kijk verlangend uit!
Lieve groeten aan nichtje Simone (2).
Ik weet je op dit ogenblik in je studio zitten bij de schemerlamp en de behaaglijke haard. Ik lees je vers traag voor me uit, zo leef je steeds in mij.
Je liefste


(1) “kastanjevers”: zie prentkaart van Nand van 5 oktober

(1) “nichtje Simone”: dochter van de zus van Nands moeder.

Maandagmorgen 16 oktober Nand 24ste brief

Maandag morgen 16.10.50
Liefste,
Het is maandagmorgen. Mijn voorgenomen werk stel ik tot vanavond uit – jij ben nog te veel hier .. Het is een grauwe morgen. De zonnebloemen kijken nog altijd in de richting waarin wij samen van hier zijn weggegaan, zij zien je zonnig en treurig na .. Mijn ogen en mijn hart staan als de zonnebloemen naar jou gericht. En zoals aan hun gouden petalen de regendruppels hangen als klare, bevende tranen, zo zie ik ook ontroerd mijn kamer rond, naar den zetel en de werktafel en het gezellig hoekje waar jou lichte ogen schitterden en je frisse mond en tanden in een helderen glimlach glinsterden .. Je bent nog te veel hier, te veel, en te weinig o Liefste mijn! Het zijn de rode najaarsbloemen aan het raam en vóór mijn zwijgenden Beethoven (1) (bloemen voor jou gelezen en gegaard .. ) die het mij toeroepen. Wat zal hij schoon zijn, deze herfst, zoveel te schoner om al wat wij hebben gemist, schoner dan ooit een lente zijn kan, omdat de lente geen lijden kent, geen vergaan, geen “ijlte”. De vreugde die ons bindt en ons beiden doorhuivert als een zeldzame dronk doet ons bloed tintelen met een gloed de jeugd onbekend, omdat zij gekruid is met veel gemis en eenzaamheid. Slechts wie werkelijk dorstte weet wat het betekent gelaafd te worden. En daar is niets in mijn leven waarnaar ik zó gedorst heb als naar een schone liefde, de liefde die jij mij schenkt, mijn eindelijke, zonnige Embla (2), de liefde die jij in mij hebt gewekt, waarvoor ik je ontroerd en innig dank. Ik herleef in gedachte de intieme uren van dit week-end. Vervoerend was het jou levende aanwezigheid tastbaar te voelen in de eenzaamheid van mijn gewonen werkkring. Ik heb je reeds zo menigen avond hier gewenst als de grote stilte van te lande alle dingen zo doet zwijgen dat ons binnenste heftig en diep aan het leven gaat. Het was tot nu toe niets dan verlangen. Gister is het werkelijkheid geweest. De plaats waar ik werk en denk en droom is door jou tedere en aanhankelijke vrouwelijkheid gewijd. En zó heeft je spontane mededeelzaamheid allen geboeid dat vandaag hier een grote leegte in huis is, en wij over niets anders praten dan over mijn Simone en haar innemende aanminnigheid. Je hebt het hart van de mijnen stormenderhand veroverd, van mijn moeder die je jou een lieve dochter vindt, van den ruigen zeebonk mijn vader die trots bij vrienden en bekenden over mijn aanstaande spreekt. Bij de boeren in het ronde – dat heb je zelf kunnen vaststellen, is het een hele gebeurtenis dat ik met een “meisje jong” wordt gezien .. Dit alles is nog niets, het is maar een begin. Een hele wereld, mijn wereld zal ik met je her-ontdekken .. Weet je, Liefste mijn, wat het aller kostbaarste ogenblik was van dit voorbije week-end? Het was toen wij zaten voor de grauwe, ontketende zee, met de wilde grillige wind om ons heen, de brekende baren vóór ons, de smaak van zee-zout op onze lippen. In dat moment, met jou in mijn arm, vreemd en levend element onder de bewegende en kampende elementen, leefde ik volledig en opgetogen. Zee en wind en de geliefde vrouw: zij zijn voor mij de hoogste vervulling, en God weet dat nooit iemand in mijn leven zo het kind van mijn verlangen geweest is als jij. “Ik zie U, in mijn handen voel ik U bewegen: gij zijt mijn.”
Ik zoen je zacht. Nand.

P.S. Laat mij eens definitief weten of je in ’t wit trouwt. Dan laat ik onmiddellijk een habijt maken, en dan ga ik fier met mijn blonde lief (ja, zo wird es bleiben ..) naar ’t bal v. VEV. (3) (In de radio hoor ik: “in eine kleine Konditorei …” Tango ..) (4)


(1) “Beethoven”: borstbeeld van Beethoven

(2) “Embla”: zie “Ask en Embla

(3) “V.E.V.”: Vlaams Economisch Verbond

(4)  “eine kleine Konditorei”: bekend liedje van de Oostenrijke komponist Fred Raymond (1900-1954), ook titel van een film uit 1930.

Dinsdag 17 oktober Nand 25ste brief

Gistel den 17.10.50

Liefste,
Stilte rondom mij .. De vulhaard was uitgegaan, het is hier koud. Het duurt weer een paar dagen eer ik mij in deze nochtans zó vertrouwde omgeving op mijn plaats gevoel – zo werd ik door schoon beleven eruit gerukt. En – zeldzame en kwellende verrassing! – op dit ogenblik is er een heldere en hartstochtelijke sopraan in London, die mij Grieg’s “Ich liebe dich” doet horen (1). Ik luister en mijn herinnering zingt mee: ich liebe dich, ich liebe dich .. Liefste mijn laat mij je altijd vuriger, altijd dieper, altijd schoner liefhebben. Ik weet dat ik het kan: maak jij dat het zo worde, dring in mij door: jij hebt alle sleutels in handen. Open de meest verborgen kamers, de heimelijkste gangen waar nog de stilte heerst van voortijdelijke en onbetreden grotten, ontsluit er de luiken: daar zijn brandvensters, hunkerend naar licht, die zullen gloeien met den hartstocht van het avondrood, voor jou en jou alleen .. En uit de stilten zullen stemmen opgaan die haken om te zingen, de schoonste zangen die de aarde ooit hoorde, voor jou en voor jou alleen. Daar zijn vreugden die ik nog moet uitspreken, hunkeringen die als vormeloze materie in mij te wachten liggen. Eén woord, één gebaar, één oogopslag kan deze sluimerende krachten opwekken tot verheerlijkt leven voor allen tijd. Jij kúnt dat – ofwel, wat God verhoede, ze voor immer doen zwijgen, want jou heb ik lief met een gave, volkomen liefde. Reeds heb je veel donkerte in mij tot licht gemaakt. Ik dank je om al wat je mij gedurende dit week-end hebt gegeven en dat nu in mij als levend bezit blijft nazinderen .. In Brugge liep ik verleden week rond, met het heimwee naar onze eerste ontmoeting – broze, innige uren met geluk doortogen. Ik was ontgoocheld, vertwijfelde: er hoeft niet veel om het doorzichtige porselein van het geluk tot scherven te slaan .. Ten slotte heb ik mezelf overtuigd dat je in een ogenblik van radeloosheid had gehandeld, en zeker niet de bedoeling had één wig te drijven in onze liefde – wat ons noodzakelijkerwijze van elkaar zou vervreemden. Het week-end dat wij thans te samen beleefden heeft mij in deze overtuiging bevestigd. Ik dank je om deze schone en innige uren die ons weer dicht bij elkaar brachten. Heb je gevoeld hoe vast ik je in mijn arm vasthield ginds te St Amands vóór het graf van Verhaeren? (2) Daar lag nu de dode dichter, beroemd de wereld door: een koud, stenen metselwerk, vuil van ebbe-slijk, verlaten en troosteloos vóór een modderig vergezicht .. Wat is de arme dichter in zijn tombe van beton en ijzer te beklagen! Ik heb mij afgewend, jou arm in de mijne … Laten wij leven, Liefste, schoon leven eer het te laat is. Blijf voor mij wat je was in de herfstige dreef, toen je de bruine bladeren tot een ruiker bijeenbracht: een rijpe, rijke vrouw die niets bedingt, wier gave het is met verrukking weg te schenken. Nog ligt de opperste communie niet in ons bereik, maar reeds de belofte bedwelmt, zoals ook rode wijn met zijn geur bedwelmt, vóór den zaligen dronk. Laten wij verbonden blijven (zoals een dichteres weleens schreef ..) door een gevoel waaraan “geen grenzen groeien” (3). Jij moet mij terzijde staan in het grote gevecht voor mijn “goddelijke verbeeldingen” tegen de dorperen en de dommen, de ijlhoofden en botte genieters. Jij bent ook een getekende en geroepene, een uitverkorene. Jij hebt de ijlheid en de voosheid van de luidruchtige kudde gepeild: wij zijn bestemd, wij beiden, tot groter dingen. Om het bezoek aan Antwerpen ben ik je dankbaar: schepen en havendrukte dat is voor mij eten en drank. En nog bedwelmt mij de lauwe geur van roerloze dennebossen .. Liefste mijn, ik zoen je, zoals op de heide, zacht in je lieve hals.
Nand.


(1)   “Ich liebe dich…”:  Edward Grieg, (1843-1907):

Ich liebe dich (Jeg elsker dig)

Music by Edvard Grieg (1843-1907)
Original Lyrics by Hans Christian Andersen (1805-1875)
German lyrics by Friedrich von Holstein (1937-1909)

“Du mein Gedanke, du mein Sein und Werden!
Du meines Herzens erste Seligkeit!
Ich liebe dich wie nichts auf dieser Erden,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!
Ich denke dein, kann stets nur deine denken,
Nur deinem Glück ist dieses Herz geweiht,
Wie Gott auch mag des Lebens Schicksal lenken,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!”

(2) “Emile Verhaeren”: zie ook 20ste brief van Sim

(3) “waaraan geen grenzen groeien”: Nand verwijst naar het gedicht van Sim uit haar brief van 13 september.

Dinsdagavond 17 oktober Sim 26ste brief

17/10/50.

Ask mijn ! (1)

Het is dinsdagavond. Je verwachte brief hou ik in mijn handen. De ganse dag verlangde ik naar dit avondlijke nieuws – of kan ik dit gevoelen nog verlangen noemen en is het al reeds niet een bereikt bezit? Een bezit steeds groeiend en vollediger, Nand, sinds onze laatste ontmoeting ben ik veel rustiger geworden is het omdat de vrees stilaan wijkt van me en plaats maakt voor een jubelende overmoed om jou. Ik mocht je ontmoeten bij je thuis! Weet je hoe helkaar ik je nagaan kan een hele dag lang in je werkkamer voor het raam, in je huiskring, op het land. Het was goed dit week-end. Ik ben niet hier, ik ben bij je vanavond. En werd onze ontmoeting hier afgebroken – ik weet hoe een heel leven nog te vullen met een werkelijk tastbare droom van al het schone wat we saam mochten beleven: die zeldzame broze uren die de onze waren waarrond ik niets meer wensen kan. Ik schrijf je en om mijn  wijsvinger schittert de ring ontroerend schoon, ik weet niet hoe ik je danken moet en je ouders om die dagen bij hen doorgebracht. Zeg hun hoe gelukkig ik er om ben. Hoe blij en fier dat ze mij hebben aanvaard, en dat het mij gegund werd in hun leven te treden naast jou, Nand, ook hun kind te mogen zijn. Ik dank hen. Je ingoede vader en je vroom moederke.
“Dit alles is nog maar een begin.”, zeg je. Ik huiver, Nand, om die eigen vreemde wereld die losbreekt in me soms, zeer heftig soms, maar je bent er met je rustige woord. Ja, leer me jouw wereld gans ontdekken de eindeloze tocht naar jou gebied, mijn tijdeloze! Al weet ik me soms zó klein naast je vooral sinds zoveel nieuwe facetten van je werkvermogen me nog dieper hebben ontroerd. Hoe heeft de Heer mij begenadigd dat ik jou ontmoeten  mocht en je “mijn” noemen! Jij brengt mij alles wat ik ooit kon verlangen. Jij hebt elke droom verpersoonlijkt in jou. Hoe zal ik je steeds liefhebben in een algevend gebaar van alles wat ik heb en alles wat ik ben, toch weet ik dat je nooit alleen mij zult behoren, er is het dwingende gebied van de kunst die je mint, ook dit gebied zal ik begrijpen als jou “weerbeeld” en het aanvaarden in het glas van jou schepping!

Woensdagavond

Het was een zeer zware dag gisteren en ik kon mijn brief vóór de morgenpost niet klaar krijgen. De eerste ritten met de nieuwe wagen zijn niet prettig. Ik ben met vader, Finneke gaan bezoeken op het dorp (2). Vandaag was ik te Lier en Antwerpen waarom ligt Gistel zó ver!.. Zondag moet ik terug naar dat eenzaam dorp ! dus van dit week-end is weinig zonkant te bespeuren. Ik rits in de week naar Gent. ‘k Verwittig je tijdig ! Morgenavond mijn “zwanezangoptreden” of hoe noemt men zo’n laatste optreden… Denk je aan mij? Groet je lieve ouders zeer hartelijk van me ook van mijn nestje hier ! Vergeet het bezorgde nichtje Simonne niet. (voor de beloofde chocolade zorg ik!) Je photo’s omringen me (er ligt er eentje in de wagen bij me!!) dat is minder eenzaam – ik zie je glimlachen – Ja, die glimlach van je ! Ik was zeer blij verrast met het telefoontje van je. Ik rij vlug naar de grote post om deze velletjes te verzenden. Kon ik je zeggen of verwoorden althans hoe zielsgraag ik bij je was, misschien zou ik je niets dan bekijken gans stil en sprakeloos. Zou je begrijpen, Ask mijn
Je kleine Embla (1)


(1) Ask/Embla: verwijzing naar Nands episch gedicht “Ask en Embla“, de eerste mensen.

(2) “op het dorp”: waarschijnlijk Sims geboortedorp Sint-Joris-Winge bij Leuven.

Woensdag 18 oktober Sim 27ste brief

Woensdag 18/10/50

Mijn lieve Nand !

Van al de keren dat je weer heenging, viel het me maandagvond zó zwaar. Kan je me uitleggen waarom? Jij kunt dat, Nand! Jij bent de ziener en kunt zo ongelooflijk diep zeker en terzelfdertijd zó juist peilen. Ik kon je precies volgen op je weg huistoe. Waarom verliezen we tijd in afscheid nemen. Waarom gingen we van elkaar weer weg die lange eenzame dagen, en kon ik niet mee met jou naast je in de trein, naast je huistoe keren bij je altoos bij je door de milde herfstavond nog warm van de heilucht die in onze kleren bleef haperen. Ik bleef nog zeer laat bij vader zitten maandagavond enkel voor me uitdromen om elk beeld van de voorbije dagen in me te laten herleven steeds klaarder en intenser. Ik weet dat dit de schoonste najaarsdagen van mijn leven zijn (of is dit nog maar een begin?) – een najaar dat vol lentegloed en hopen zit. Zelfs gisterenavond in de regenstorm die duister en wild tegen mijn raam zwiepte, zong in mij de hevige vreugde, veel heftiger in mij dan de stormwind, Nand! Ik had zo liefst door de regen gelopen. Jij naast me, ons gelaat lekend, doorstriemd zo dat het me pijn deed, bijtende pijn om dit begeren te bedwelmen en dit hijgende grijpen naar de bodemloze verrukking waarnaar ik gezogen word als de weke bladeren naar de glimmende aarde, huiverend van pijn en genot. Klinkt het onbeheerst, dat ik je dit schrijf, ik mag het je zeggen, ik mag je alles zeggen, jij bent meer van mij dan ik van me zelve ben jij kunt mijn houding bepalen vóór ik ze zelf bewust werd. Al kan je niet altoos beamen wat ik je dwaas-kinderlijk voorhou, en maant je mijn stijfhoofdigheid. Je was me zo na zondag in het “ongezellige” hoekje waar de stilte van een zwijgen machtiger gensters sloeg.
Waar onze vereniging op houden zal, zal ik niets meer verlangen nog hopen meer maar sterven aan een leven dat ik nauwelijks ervaren mocht maar nooit heerlijker en zaliger vollediger in hart en geest had kunnen dromen. Maar ook zulke belevenis al duurt ze een extase is een leven waard.
Ik dank je, Nand, dat ik van je houden mag zoals niemand ooit je zal benaderen, wat is het goddelijk lief te hebben… jou lief te hebben! (glimlach Nand! Zoals jij dat ook maar alleen kunt.)
Ik zoen je hartstochtelijk met de geur van bos en hei in mijn “weerbarstig” haar!
je liefste

 

– Ik kom je afhalen kwart na één zaterdag  Zuid

– Het bal VEV (1) gaat door zaterdag 18 Nov (dus… alle tijd!!

– ‘k Verwachtte je schrijven vandaag !

– lieve groeten aan je ouders & familie

– ik hou van je!

je heidekind!


(1) “VEV”: Vlaams Economisch Verbond“.

Vrijdag 20 oktober Nand 28ste brief

Gistel den 20.10.50

Het is woensdagavond. Ik wacht niet meer op je brief, en zet op papier het nooi-eindigende gesprek dat ik met jou den dag door, en in de wakende uren van den nacht met jou voer. Ik heb een paar boeken ter hand genomen en weer weggelegd, mijn gedachten dwalen weg, terug in den tijd, een beloftenrijke toekomst in ..
Ik geef ze dan maar den vrijen teugel – en wij draven ..
Vandaag had ik op het land een gesprek met een van mijn “boeren”; hij kwam mij gelukwensen (!) en vond het best dat ik eendelijk een vrouwtje “genomen” had! Ik ben thuis gekomen van mijn wandeling, en stelde vast dat zijn woord vreemd in mij was blijven natrillen. Heb ik jou “genomen”? Heb ik aan jou leeftijd of aan gelijk welk andere omstandigheid gedacht, dien milden avond aan de Leie? Het valt mij niet moeilijk daarop te antwoorden. Ver van jou om een of andere reden te “nemen” heb ik jou als een verrukkelijk onverwacht geschenk “gekregen”.
Een plotse zekerheid had mij aangegrepen, de zekerheid dat jij levend en tastbaar in mijn leven getreden was om niet meer eruit te worden weggeschakeld. Het onherroepelijke was gebeurd.
Een macht machtiger dan mijn wil dwong mij ertoe je adres op het programma te doen schrijven (1) – en daarna was (hoe ver wij ook van elkander verwijderd waren) onze gemeenschap in het tijdeloze voltrokken. Reeds waren wij, zonder haast een woord te hebben gewisseld, één. Ik wist dat ik naar jou schrijven moest, dat ik deze vrouw, die mij zo onverwacht in de armen geworpen was, niet meer zou loslaten. De dansen nadien brachten ons dichter bij elkander, maar dat was geen begin meer, doch reeds een vervulling. Het was de sprong, de duizelende grote sprong in de toekomst, en zie, wij zijn beiden op vasten bodem geland, duizelig nog en bedwelmd, doch naast elkander, hand in hand, hart aan hart.
Wij hebben elkander ontmoet op het psychologische uur (De Duitser zou spreken van “Schicksal”). Wij waren inderdaad rijp voor elkaar – en juist het gemis waaraan wij leden zou voor ons een voltooiing betekenen. Ik was, trots allen schijn van zelfzekerheid en gulheid, zeer eenzaam, eenzaam tot vertwijfelens toe; jij, “désabusé” (2), geen raad wetend met je bestaan.
Konden wij beter op elkander afgestemd zijn? Ik geloof het niet.
Wel zullen er – ik geef mij er goed rekenschap van – nog problemen oprijzen. Wij zullen onze zielsinstrumenten volledig op elkander moeten afstemmen, maar dit weten wij: het zal in liefde gebeuren – want het is een schone zeldzame liefde die ons bindt.
Eén kloof reeds hebben wij overbrugd.
Je weet thans dat ik zéér religieus leef, doch dat een zonsondergang, een sappige vrucht, de ogen van een kind, mij dichter brengen bij God dan alle confectie-gebeden van de wereld.
In den grond sta jij veel dichter bij mij dan ik aanvankelijk, zelfs nog te Gent, kon vermoeden. Wij zullen  – dat is onvermijdelijk – ook nog op andere versperringen stoten.
Dat mijn schilderijen voor jou een ietwat gesloten wereld betekenen, was voor mij een minder prettige vaststelling. Om deze reden is het, dat ik slechts met schroom jou in mijn artistiek werk inleid.
Binnen de grenzen van mijn scheppenden arbeid leef ik zeer intens; het ware voor mij een ontmoedigende ervaring te moeten ondervinden dat ik er tot eenzaamheid gedoemd blijf.
Zo gaarne zou ik jou aan mijn zijde trekken voor de dingen die mijn leven zijn. Wat zeg ik, aan mijn zijde .. neen, veel meer: één met mij als de noodzakelijke, natuur-gewilde aanvulling van mijn streven, van heel mijn gegroeide persoonlijkheid.
Waar dit niet mogelijk is, leven gehuwden naast elkaar, als vreemdelingen, als doden. Ik zou de gedachte niet kunnen verdragen dat mijn Liefste buiten het Heilige der Heiligen zou blijven staan, en dat ik er alleen mijn “goddelijke verbeeldingen” zou moeten beleven ..
Expressionistisch? Alle spontane, primitieve Kunst is het, ook de Egyptische, de Assyrische, de Gothiek, de barok. Elk naïef kunstenaar is expressionistisch. Zie naar de vervormingen, de opstelling, de figuren, het perspectief bij de z.g. Vlaamse Primitieven, naar Vandergoes, Bosch, Breughel, El Greco, Grünewald (voorbeeld van Servaes, eeuwen vóór zijn geboorte!).
Ik ben expressionist, ja, maar dan in den traditionelen zin: dat de kunstenaar geen copiist is van de natuur, maar het natuurbeeld weergeeft door zij eigen psyche heen, en “schep” in de eigenlijke betekenis van het woord. Het impressionisme is kleinkunst, stemmingskunst.
Luministen, pointillisten hebben geen contact met de tragische, heroïsche diepten van dingen en mensen. Zij blijven geheel aan de oppervlakte. Het impressionisme groeit niet boven het onderwerp, het gegeven, het “model “uit, is trouwens lang voorbijgestreefd.
Echte kunstenaars, zij die wat te zeggen hebben, scheppen uit eigen visie. Neem Rembrandt, die geen realist is, doch met zijn “clair-obscur”(3) veel dieper dan het reële grijpt, en een wereld schept duister van raadselen en tragiek, als zijn eigen ziel …
Ik zou kunnen voortschrijven – het zou een brochure worden!
Bij de eerste gelegenheid gaan wij in het Gents museum staan vóór de “Kruisdraging” van Hieronymus Bosch (4).
Je zult zien dat mijn “Anno Santo” uit een dieper vergezicht stamt dan Ensor, en terzelfdertijd méér van onzen tijd is d.w.z. meer sociaal, meer levensverbonden dan deze laatste. Ik geloof dat ik, na jaren zoeken een “moment”  gevonden heb waar traditie en avant-garde elkaar kruisen – daar waar de klassieke kunst aanvangt.
Liefste mijn,  hebben deze regelen mijn inzichten en opvattingen een “bitteke” verduidelijkt? Heeft deze brief ons nader bij elkander gebracht? Het zou mij verdrieten mocht het anders zijn. Aan duizend kleine dingen geef ik mij nu eerst rekenschap hoe lief ik je gekregen heb.  Den dag door denk ik met een huivering aan het gevaar dat mijn Liefste loopt op God’s banen en wegen achter het stuur .. Zij voorzichtig, kind. Ik lees ongaarne dat je gejaagd bent en zou je gaarne telkens in het oor fluisteren: “Ruhig Liebchen..” Daar is geen reden meer om gejaagd te zijn: die tijd is voorbij. Doch let goed op je gezondheid: ik heb bemerkt dat je aan temperatuur-schommelingen zeer gevoelig bent: zorg ervoor dat je in de komende dagen warm gekleed bent. Ikzelf heb hier “onzen” vulhaard aangemaakt, en het is hier al te gezellig zonder jou ..


(1) “jouw adres”: zie beschrijving hiervan op de pagina “Het Tuinfeest

(2) “désabusé”: gedesillusioneerd

(3) “clair obscur”: “techniek uit de schilderkunst, film en fotografie waarbij de licht-donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid vaak zijn”

(4) “Kruisdraging” van Hieronymus Bosch:

 

Dinsdagavond 24 oktober Sim 29ste brief

Dinsdagavond, 24 October 1950

Mijn Heerlijke!
Nog onder de indruk van onze dolle-zwijgzame rit  door de herfstavond en het “blitzafscheid” kwam je telefoonroep me verrassen. Het is goed dat je opbelde, er lag zoveel weemoed naast de vreugde die vastzat aan de uren die ik beïnvloedde door mijn zakelijke en dwaze bekommernissen daar waar jij tastbaar wezenlijk naast me ademde. Ik voel het dubbel aan nu ik het je niet hoorbaar kan zeggen noch bewijzen kan. Je zou het ogenblikkelijk in me zien, Nand – aanvaard mijn kleine momenten en rijg ze aan onze extasen vast. Ik weet dat de tijd komt dat elke moeilijkheid dragelijker worden zal wanneer we steeds bij elkaar deze in mekaar oplossen. De gedachte hieraan beheerst deze dag. Het is heerlijk er aan te denken steeds verder te dromen. Wie kan mijn geluk beseffen dat ik je uitverkorene mocht zijn, dat ik je verlangen mag aanhoren zó zuiver en volledig, ik  vrees dat ik het zelf niet genoeg kan beseffen, anders moet ik de kregeligheid afleggen en toch voel ik, weet ik dat je alles voor me betekent, hoor je alles wat me vreugde geeft en goedheid, liefde.
Toen je maandag van me heenging, hamerde je vers in me na “Ik droomde, droomde dat ik je verloor..” (1) Het gebeurde bliksemsnel, ik geloof dat ik sneller stormde dan het wagentje naar je weer toe. Het was overweldigend nog je gebaar te kunnen opvangen. Voel ik nog het luide bonzen van mijn hart? Heb je het ook aangevoeld.. Dit moment leeft tastbaar in me voort.
Je vraagt me hoe dit komende week-end zal geregeld worden. We moeten rekening houden met 1ste November. Het afscheid ging zó snel dat we niets bepaalds overeenkwamen. Zou ik zaterdag overkomen of met het verlies van een werkdag (ach zakelijke bekommernis!!) Bel je me vrijdagavond even op? Ja?
Ik wens je zeer innig goede nacht,
Je Liefste
– Zeer hartelijke groeten aan je familie
– De zondagavondecho bracht me een evangelisch woord voor ons: “Zie, hoe lief ze mekaar hebben!” (2)


(1) “ik droomde…”: lees het gedicht in volgende brief.

(2) “ziet hoe lief”: is een verwijzing naar Tertullianus (kerkvader, ca 160-ca 230) (Apologeticum 39, 7 / PL1, 471) die over de christenen schreef: “Zie hoe lief ze elkaar hebben”, een echo uit het Evangelie volgens Johannes, 17, 20-26: “Uw naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en Ik in hen.”

Donderdag 26 oktober Nand 30ste brief

Gistel, den 26.10.50

Zaterdag namiddag “zwierf” ik door het open herfstland toen volgend vers mij “verrast”, als het ware gelaarsd en gespoord ..

Ik droomde, droomde dat ik U verloor,
en zoekend vóór een eenzaam water stond,
een poel van roerloos grauw, en zonder grond,
bij duister riet dat huiverde in de smoor ..

En dat ik vlood, de klamme velden door,
alleen, en liep de moede voeten wond,
en doolde in bar geboomt, en niemand vond,
niets dan dor loof, en mijn verloren spoor ..

Toen zag ik, vreemd nabij, uw zuivere ogen,
zwaar van een warend leed, en mild bewogen,
en elke rand was van lang wenen rood.

Zo wist ik dat ik dwaalde, wreed verlaten,
een bittre schaduw lustloos en verwaten,
door deemstrende gebieden van den dood.

Moet ik nog zeggen hoe het den dichter te moede was? Hij schreef dit zaterdag. Je kan je wellicht voorstellen wat het zondag was. En hoe het den maandag met hem verging, na dat bevreemdende telefoon-gesprek (ik raadde wel dat er iemand mede-luisterde ..), dat zal je in eeuwigheid niet vermoeden .. Wat schreef Boutens ook weer: “Liefde, liefde die als lijden zijt ..” (1).
Een dichter liep hier rond met kwellende visoenen van het eiland Walcheren, waarboven schitterde de heldere Stella Maris .. (2) En in de plaats daarvan beleefde hij motregen, killige wind, een luidruchtige dorpskermis en eenzaamheid te midden van blonde schonen met hun vrijer ..
Het nobele cello-concerto van Bocherini met zijn haast onaardse rust-in-de-vreugde, heeft hem wat zielsgezelschgap gebracht .. (3) maar Liefste mijn, bezorg mij zo weinig mogelijk dergelijke week-ends !
Ik zie naar Gent uit. Aankomst van een afgrondelijk-somberen dichter te 9.08 u ! Hij zal op je wachten aan het station ! Intussen kust hij éen voor éen je lieve ranke vingeren … Kom, en verstrengel ze rondom “het peinzende hoofd” van
je Nand


(1) “P.C. Boutens”: de dichter Pieter Cornelis Boutens (1870-1943):

“O liefde, liefde, die als lijden zijt,
Rijs in mijn oog met iedren nieuwen dag,
Dat ik de wereld en haar kindren mag
Zien in uw licht, een kind dat u belijd.

En laat mij niet alleen, maar in den nacht
Daal in de schaduw van mijn koele borst,
Dan zal ik veilig slapen als een vorst,
Die rust in ‘t midden van bevriende wacht.

Zoo moog ik zijn als dun albasten vaas,
Boordevol bloed van uwen rooden wijn;
In ‘t nachtehart als een weekgele schijn,
In donkre nis weenlichtende topaas;

Maar in den dag een levende fontein,
Die stroomt den dorstenden zijn zoet solaas.”

(2) “Stella Maris”: Nand bedoelt waarschijnlijk de Poolster, maar in zijn gedachten zal zeker ook de “Sterre der Zee” spelen, een naam voor Maria, moeder van Jezus.

(3) “Boccherini”: bv Cello Concerto in D Major:

Donderdagavond 28 oktober Nand 31ste brief

Gistel Donderdagavond 28.10.50

Liefste,
Nog te Brussel heb ik enige regelen voor je neergegriffeld die “ik”, thuisgekomen, voor je overschrijf.
Ik laat je eerst weten dat de trein waarmee ik vorige keer kwam, niet meer loopt. Ik kom dus in het Zuid aan te 17.44 u. Ik kon ook later komen doch als wij naar den ballet-avond gaan, is het beter wat vroeger aan te zetten.
Nu zit ik hier te wachten op mijn trein, doch ergens door mijn bewustzijn jagen beelden, en laten mij niet los: aanzoevende limousines met gedrochtelijk starre ogen borend door den nacht, vunzige achterbuurten en dan weer de brede, bevrijdende baan…
En dan ineens zie ik weer hoe het begon : glimmend water van een stille meer, kleurige schuitjes, en aan de kim een zweem van rustige bossen. Ik herademde in open, zuivere lucht. Uit jou ogen was de kregeligheid verdwenen. Het was net of het leven in deze zuivere ruimte heel anders was dan ginder in de stad: wij werden gedragen door een gevoel van opgewekte en jeugdige zorgenloosheid.
Hoe geheel anders dan de afreis was dan de verdere rit : schilderachtige landse wegen, de halte in de intieme doch dood-stille kapel .. Ik ben heel dicht bij het Lieve Vrouwke gaan staan – die beeldjes hebben soms zo’n vreemde uitdrukking .. (achter mij in de roerloze ruimte wist ik jou klare ogen als een levende aanwezigheid) Wat zei mij het beeldje? Het staarde ver over ons weg, met een bewustzijn van onverstoorbaar weten, doch koud en ongenaakbaar. Ik onderga telkens een onbestemde angst als ik voor beelden sta; de gelijkenis met het leven die toch evenwel star en levenloos blijft, doet mij onweerstaanbaar denken aan den dood.  Zij zijn zo kil en eenzaam .. De onbewegelijke kleren, die geen ademtocht aan ’t bewegen brengt, roepen in mij gezichten op van opgebaarde doden.
Het stemde mij droef, maar o Liefste mijn, hoe onzeggelijk dichter was ik bij de diepe essenties van het bestaan, bij het geheimzinnig tijdeloze van het Al, met jou in mijn arm, met je zoete mond tegen mijn lippen !
Moet ik het overige nog onder woord brengen?
Schaduw-koele dreven, zacht-aansluipende schemering, de levende lijn van een rilde origine (Brabantse gothiek ..), parelen glimmend om jou hals met den heimelijken tover van Duizend en éen Nacht .. (o lieve Scheherazade!) (1) – hebben wij geen uren beleefd die jaren zoeken en lijden waard zijn? Hebben deze bescheiden vervoeringen, doortogen als zij zijn met een verheven en verheffend gevoel, niet de betekenis van een lofzang aan het Zijn? Stijgt ons wezen niet naar omhoog zoals het gezang van een vogel opstijgt, uit geheel zijn aardse toevalligheid tot haast onaardse vreugde? Wat is het goed te leven, bewust te leven, te leven op de aarde!
Liefste dit zij mijn gebed, mijn dankgebed na deze schone dagen. Ik zoen je op je lachenden mond,
je Nand

P.S. Wat was ik gelukkig dezen morgen naast mijn ouden vriend St. Rombouts te staan .. de plechtige ruimte van de Kathedraal om mij te voelen, den gloed van oud brandglas te weten op mijn aangezicht… (2) Dank, Liefste dat je mij medenam !


(1) “Scheherazade“: is de vertelster van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht.

(2) Sint-Romboutskathedraal te Mechelen:

Maandag 30 oktober Nand 32ste brief

Gistel den 30.10.50

Liefste,
Ik heb zoeven mijn schilderijen weer eens kritisch bekeken.
Na ons bezoek aan het museum dat mij veel stof tot nadenken gaf, is zo’n confrontatie wel nuttig. Ik ben van mijn kant ook gelukkig dat ik er eens mijn neus binnen stak. Het is duidelijk dat de levende schilderkunst aan het zieltogen is. Den dag waarop de mens alleen maar kleurtjes naast elkaar uitsmeren kan, en alle gedachte en zingeving angstvallig schuwt, daar vervalt hij tot het peil van wat een ietwat slimme aap ook zou kunnen.
Ik blijf geloven dat de kunstenaar in wezen is wat hij reeds duizenden jaren geleden was: een magiër. Een mens die leeft in contact met de ziel der dingen en deze in zekeren zin beheersen kan. Hij heeft wat te zeggen, wat te openbaren over het leven en de dingen. De kunstenaar is meer mens dan de andere mensen. Hij leeft intens van aardse leven én intens naar den geest – gave en voorrecht van den mens. In de grote worsteling van de geest over de stof heeft hij een zending .. te getuigen van den geest, tijdeloze, bovendierlijke waarden te scheppen. Hoevelen tussen al de kladderaars in dat museum zijn werkelijk kunstenaars? Het schilderen is een ambacht geworden, een bezighouding voor een chemicus: onthutsende kleurpartijen over een doek te strijken. Ik wil heel wat anders. Geleerd door elk voorbeeld uit het verleden: luisterend naar boodschap van elk nieuw geluid, poog ik een synthese te vinden waarin persoonlijkheid steekt én zin.
Ik schrijf: poog ik, maar ik meen dat ik nu reeds schrijven mocht: poogde ik, want ik besef dat ik mij een eigen uitdrukkingswijze heb veroverd, zij dient nog uitgediept, gelouterd, voltooid.
Den dag waarop ik weerom wat verdien zet ik mij echter aan het werk, sterk in mijn geloof, opgetogen en bewust. Ik verheug mij in de bedenking dat mijn geliefde mij sedert gisteren een beetje nader getreden is voor wat mijn geestessfeer betreft. Eenmaal zal zij, hoop ik, begrijpen dat het niet volstaat mijn gedachten, opvattingen en werk te “aanvaarden”, en hoe baksteen-hard dit woord tegen mijn schedel sloeg. Gelóven moet zij die mijn leven deelt, vertrouwen en mede-strijden. Ik weet dat zij uit een wereld komt waar niet veel plaats werd ingeruimd voor waarden van de geest, of liever en beter: dat zij erin verzeilde, dat zij zichzelf erin “verloor”.
Maar daar is een wereld waaruit wij beiden stammen, die van ’42 (1), en daarom blijf ik geloven dat zij meer waard is dan de mensen die haar toejuichten, en dat zij in mij zichzelf terugvinden zàl. De omstandigheden, ik weet het, zijn niet gunstig. Ik heb in de voorbije weken meer dan eens aangevoeld hoe je eronder lijdt. Wij moeten onze zeldzame schone uren aan het leven om het zo te zeggen ontstelen. Doch juist deze omstandigheid scherpt de smaak van elken vluchtigen dronk. Je was gisteren opgewekter dan anders, ik ben er je dankbaar voor. Dat maakt elk uur van ons samenzijn zoveel te kostbaarder en inniger. Ik zoen je ranken vinger met den ring, die fonkelen kan zoals de lach van mijn geliefde,

Je Nand


(1) Nand verwijst naar hun eerste vluchtige ontmoeting op de D.M.S. gouwdag te Leuven in augustus 1942, maar zeker ook naar zijn episch liefdesgedicht “Ask en Embla” dat in dat jaar verscheen:

In dit exemplaar ook deze opdracht voor Sim door Nand geschreven in 1950:

“Geschreven in de ‘overmoedige’ dagen toen wij droomden van een nieuwe wereld… 1942… Opdat deze droom ons binde, nu die wereld verzwond. Nand 1950”

Maandagnamiddag 30 oktober Sim 33ste brief

Maandagnamiddag, 30 oct ’50.

Geliefde!
Ik ontwaakte huiverend in de kille morgen, in dit huis begon deze eenzame dag. Waarom ging ik niet op reis vandaag? Ik bleef wat opruimen, doelloos verloren, met veel gepraat om mij, ik antwoord zeer moeizaam. Je woorden trillen na ik glimlach; in de lade liggen je brieven ik ontdek ze alle een voor een opnieuw, het is goed. Je “Ask en Embla” krijgt een zeer bizondere betekenis voor me. Je Embla schrijdt stralend van ingehouden leven door de kille herfstlucht. Ik verga aan de wereld hier rond mij, elke dag meer en zekerder om jouw eenzaamheid te benaderen, jouw eenzaamheid die voortaan mijn grenzeloze gebied en mijn wereld alléen zal zijn. Ben ik “helemaal anders”? Toen ik gisteren dit huis betrad, was ik de komediante – met de helle schijnwerpers der dwaze vragen op me afgericht. Ik zei de woorden snel na – een uit het hoofd geleerde rol. Het is vreselijk dit uitvragen – rafelen om elk woord – elk gebaar, wijl in mij jouw beeld alleen zó dicht nabij van elke geheime gloed nog nabeefde en langzaam pijnlijk verglijdt.

Dinsdagnamiddag

Ik kom toe van uit Mechelen. Je hebt gisterenavond opgebeld. Het speet me zeer dat het vergeefs gebeurde. Ik was met Adolphine (1) gaan inkopen doen en de bioscoop binnengelopen. Het is nog een vreemde moeë dag vandaag. Ik hou niet van deze Allerheiligendagen, ze zijn  me nooit zó bevreemdend geweest. Ik heb aan jou zo intens gedacht vandaag de mensen lopen langs me heen de armen vol chrysanten voor hun doden. Nand, ik wou naar je toekomen met alles wat ik ben en alles wat ik heb, naar jou, levend, levend, doorlaaid van een niet in te tomen geluksgevoel dat nazindert in mijn bevende vingeren, ik weet dat je ze rustig zoenen zult en dat je mijn onstuimigheid geleidt. Ik dank je om dit zalige week-end. Ik dank je dat ik je mag liefhebben. Dat de lieve doden het me vergeven dat ik deze dagen slechts aan het heerlijke en zinderende leven denk, dat ik me om gene witte dodenbloemen kan ontroeren maar je een tuil toezoen een late donkere rozentuil, van verlangen en overgave!

Je Liefste

– Ik verwacht je dus vrijdag ja ?
– Hoe laat kom je aan ?
– Ik hou zoveel van je !


(1) “Adolphine”: Sims zus.