De liefdesbrieven van Nand en Sim boden mij de gelegenheid mijn ouders op een nieuwe manier te leren kennen. De hartstocht die uit de brieven spreekt heeft mij verrast. Ik ervaarde tijdens mijn tijd met hen wel een diepe en warme vriendschap tussen beiden, een verbond dat vooral uitgedrukt werd in woorden (en soms rake humor en ironie): moeder die bij het voorbijgaan vader, zittend aan tafel, zachtjes bij de schouders nam, waarop hij dan, wat melancholisch (of was het nostalgisch?) voor zich uitstarend telkens Shakespeare citeerde: “to me, fair friend, you never can be old, for as you were when first your eye I ey’d, such seems your beauty still” (2), soms droegen beiden, bewust dramatisch declamerend, het in koor voor, om dan in lachen uit te barsten.
Maar de passie, zeker ook de lichamelijke, die in deze brieven ademt heb ik bij hen zelden ervaren. Of toch niet openlijk. Dat past ook wel bij hoe vooral mijn vader daarover dacht: intimiteit en zeker seksualiteit horen thuis in de privésfeer en zijn ondergeschikt aan “ware liefde” die zich uit in zelfbeheersing:
“Liefde is niet een zaak van het gevoel alleen, geen gemoedsbeweging die aan geslachtelijke verkeer genoeg heeft (voor de meesten is het echter zo)… Ware liefde is veeleisend. Zij vergt tucht, inspanning, zelfbedwang”, schrijft hij in zijn brief van 4 december.
Na verloop van jaren sliepen mijn ouders trouwens apart. Vader trok zich dan terug in zijn atelier en had er een slaapbank (zijn “divan”). Hij was een onrustige (luidruchtige!) slaper, gekweld door “de stemmen in zijn hoofd”, en veel van zijn literaire arbeid vond plaats tijdens de nachtelijke uren.
In haar roman “Het Landhuis” zou Sim later schrijven: “Zijn liefdesblijken [waren] zeer beperkt. “Meer Apollo dan Dionysos’ had ooit een criticus zijn houding beschreven. Wanneer hadden ze voor ’t laatst het echtelijk bed gedeeld… ze zou het werkelijk niet weten. Hij kon haar humor niet waarderen als ze hem ondeugend zei waar in ’s hemels naam hun twee nakomelingen vandaan kwamen. Dan zweeg hij en verdween ’s avonds in zijn atelier…”
Pas als hij op het einde van zijn leven bedlegerig wordt zal Sim twee éénpersoonsbedden naast elkaar plaatsen in de woonkamer gelijkvloers, zodat ze, na zoveel jaren gescheiden slapen, opnieuw de nachten delen.
Zelf was ze ook niet zo gesteld op lichamelijk contact, zo schrijft ze in haar Memoires (19 september 1991): “Ik lach en scherts… en stel me afstandelijk op bij de belachelijk uit te wisselen “zoenen” waar ik een gruwel aan heb!”
De laatste jaren van haar leven was ik de mantelzorger van mijn moeder. Toen ik haar op een avond eens voorzichtig vroeg naar “onze verwekking” antwoordde ze al lachend en ontwijkend:
“Da(t) weetekik allemaal ni(et) meer ze manneke, da(t) was onder de lakens”…
Opmerking: “preuts” zou ik Nand echter niet noemen. In het archief vond ik enkele aquarellen van Nand die hij tekende in 1947, tijdens zijn internering in Merksplas:
Het begin
Op zondag 6 augustus 1950 “neemt Nand de pen ter hand” en schrijft Sim een eerste brief. Een belangrijke beslissing die beide levens voorgoed zal veranderen en tekenen tot aan hun dood.
Haar antwoord volgt niet veel later, maar Nand was onzeker of die eerste brief wel het juiste adres en op tijd bereikte, dus ’to be on the safe side’ post hij nog een kaartje naar het juiste adres. Zijn eerste brief was wel degelijk op het juiste adres aangekomen, want Sim schrijft onmiddellijk terug, haar brief kruist zijn kaartje. En daarmee is de toon gezet: een niet aflatende stroom van heen en weer schrijven, soms als antwoord, soms uit ongeduld kruisende brieven.
Op maandag 28 augustus 1950 , de 11de brief in de uitwisseling, zal Nand Sim voor de eerste keer aanspreken met “Liefste”, en kan niets nog de liefdesstroom stuiten.
“Vandaag heb ik voor het eerst mijn schroom ietwat overwonnen, en er mij rekenschap van gegeven dat jij mijn “Liefste” bent. Liefste, liefste, het ruiste zo plots door mijn denken. Liefste! Zoete zang die zoveel aankondigt. Nog durf ik je niet met al de namen te noemen die in mij opwellen en waaronder de allermooiste: mijn kind, kind van mijn gedachte, van mijn zoeken en twijfelen, van mijn lijden en mijn hele Zijn. Met bevende handen, zo grijp ik dit geluk aan: zo licht breekt dit bezit, wijl al te broos, in onze vingeren zelf.”
Dit is ook de enige brief waarvan een kladversie bewaard is, wat doet vermoeden dat Nand meestal eerst een klad schreef. De uitroep “Liefste, liefste..” ontbreekt hier nog. Het klad is geschreven op doorslagpapier, zodat ook de achterzijde zichtbaar wordt. Ik heb een uitsnede gemaakt van het gedeelte dat ongeveer overeenkomt met de uiteindelijke versie hierboven:
Een drama vermeden…
Exact wee maanden voor hun huwelijk maakt Nand per brief een einde aan de verloving (zie de brief nr. 81 van 27 juni 1951): “indien ik nu nog moet ondervinden dat ik op mijn verloofde en aanstaande vrouw ook niet kan bouwen en dat zij achter mijn rug de waarden waaraan ik gehecht ben met de voeten treedt, dan heeft het geen zin dat wij nog verloofd blijven.” Sim is radeloos… maar gelukkig kunnen de brokken alsnog gelijmd worden twee weken later!
De stroom komt tot stilstand…
Na hun huwelijk verdwijnen de liefdesbrieven in een doos die weggeborgen wordt, om pas 40 jaar later opnieuw geopend te worden door Sim, enkele dagen na het overlijden van Nand. In haar dagboek schrijft ze dan:
“Ik heb gisteren een paar dozen uit de ingemaakte kasten gehaald en plots werd ik hevig teruggegooid in de verrukkelijke verlovingstijd. Ik heb vannacht de brieven gelezen, bijna veertig… in je sierlijk handschrift. Het was heel laat of vroeg zoals je wil toen ik onrustig ben ingeslapen. Nu liggen ze hier op het salontafeltje en ik neem ze nu één voor één en herleef intens de dagen van toen, de herinneringen zitten vol zon en zeelucht zodat het me hier in huis te eng wordt.”
Sim, die zeker een begenadigd schrijfster was, legt wat verder uit waarom ze, zeker na zo’n intense briefwisseling en haar ontluikende dichterschap, het persoonlijke schrijven gedurende veertig jaar neerlegde:
“Toen ik mijn latere man leerde kennen betekende de correspondentie met hem het uiten van de hartstochtelijke en beroerende gevoelens die de jonge vrouw in die begenadigde tijd klaar maakte voor die nieuwe levensfase.
Toen de brieven werden opgeborgen legde ik door m’n huwelijk met de bewonderde kunstenaar, dichter, schrijver, schilder, mijn dagboek in de lade. Mijn man vertolkte in zijn werk alle emoties en gedachten die hij veel beter dan ik ooit kon verwoorden. Hij werd mijn klankbord en mijn weerbeeld: alle vormen van welbehagen, vreugden en ontreddering, angst, bewogenheid, ontgoocheling, verwondering, minachting – en machteloosheid. Het zoeken naar het waarom van dit bestaan. De ervaring van het nutteloze pogen om het vooropgestelde doel te bereiken – De droom voor het bestaan, voor de kinderen, voor je plaats in die korte tijdspanne van dit leven. Het gevecht tegen de ziekte en de aftakeling waarvan je weet dat de strijd hopeloos is. Op dàt ogenblik trok ik opnieuw de lade open en nam mijn dagboek. Mijn weerbeeld had immers het schrijfgerei opzij gelegd, de penselen verhardden op het palet –”
Dan volgt een opvallende opmerking: “Het leek me of ik nu maar pas het stadium der volwassenheid had bereikt” (Sim is dan 70!):
“De schakel brak. Ik voelde me stilaan weer belanden in die verwarrende tijd van een adolescentie toen ik met mijn emoties geen blijf wist. Ze aan niemand kon toevertrouwen als aan het bleke blank onder die levende hand. Toen was het de angst voor het leven dat me grijpen zou met alle facetten van mogelijkheden en verwachtingen, de grens tussen de kommerloze besloten jeugd en de grote levensuitdaging. Nu beleefde ik opnieuw de angst voor die tweede grens: de nieuwe boord die ik alleen zou overschrijden, zonder het beleide houvast. Het leek me of ik nu maar pas het stadium der volwassenheid had bereikt. Ik zou nu zelf moeten beslissen over het verloop van dit verder korte bestaan. De dagen naar mijn eigen ritme indelen. De uren van werk en vertwijfeling van vertrek en aankomst. Blijde bevelen ontberen en de leegte van de avonduren met woordloze gesprekken. De nachtelijke beklemming verschalken door esoterische beschouwingen.
“Wat de mens ge-uit heeft is hij kwijt”, las ik ergens, “wat hij in zich houdt neemt toe aan kracht en macht”. Maar soms wordt deze stuwing in jezelf ondragelijk. Elke mens voelt in zich die drang zich te uiten: de pasgeborene huilt om het verlies van die veilige geborgenheid en uit zijn eerste verzet in de kille wereld. Het kind verwoordt gevoelens en ontdekkingen in tekens – gebaren, gestamelde woorden, de tekens van strepen en onsamenhangende figuren zijn de eerste geschreven uitingen – zoals de nieuwe schilderkunst teruggrijpt naar de zuiverste ongedwongen gevoelswereld van het ongecompliceerde kind zijn –”
Map waarin Sim de liefdesbrieven bewaarde, chronologisch geordend:
“De Roman van een grote liefde. Hoe het begon. Verlovingstijd”:
(1) Een gedicht dat dit mooi verwoordt is “Eerste Liefdesbrief” van Armand Van Assche (1940-1990)
“De brieven slapen nog
met hun lippen verzegeld
maar ik lig allang wakker
als de postbode komt
de kleppen van zijn tas opslaat
en gevleugelde woorden loslaat.
Op mijn tenen loop ik naar de bus
en leg mijn oor dicht tegen haar aan.
Ik hoor leven bewegen tussen de regels,
gewriemel, hartkloppingen;
ik hoor een klapzoen
en een klein hart in een lichtblauwe omslag.
Voorzichtig betast ik
de halfopen lippen van de brief
en word even rood
zo rood als een postbus
en plooi dan open,
helemaal in de wolken
zwevend op mijn verliefde vleugels.”
(2) William Shakespeare, Sonnet 104: