Maandag 4 december Nand 44ste brief

Gistel den 4.12.50

Liefste,
Zoeven heb ik, bij een schoon Bach-concert, mijn veerman (1) in potlood op het witte doek “gesmeten”. Heerlijk is dat, weerom eens voor een maagdelijk wit doek te kunnen zitten, en in spannende lijnen, vormen “uit het niet” te mogen oproepen! Kon ik zo leven dat het mij, ten minste bijwijlen gegund werd mijn verbeeldingen uit te beelden .. of zal ik, omwille van den brode mij, zoals zovelen, in tamme burgerlijkheid dienen te begraven? Nog nooit heb ik zo naar een dag verlangd als naar volgende Zaterdag : misschien worde dát de stap naar financiële onafhankelijkheid?. Ik begin evenwel, geleerd door vele ontgoochelingen, met niet al te veel van het aanstaande onderhoud te verwachten: een behoorlijke broodwinning zal het alvast niet zijn. In elk geval, het doek waaraan ik zoeven begon heeft zo’n bizondere “geur”. Het werd mij inderdaad geschonken door mijn “verloofde” – en als ik de verf uit de glimmende malse tube zal persen om op het palet door elkaar te mengen, dan zal het mij lijken alsof ik iets van haar heimelijkste levens-essentie mede zal open strijken. Mooi dat je eraan gedacht hebt mijn verjaardag op die wijze te vieren. Zo groeit dag voor dag de gemeenschap tussen ons. Ik hoop, nee, ik vertrouw, dat je eenmaal in spontane vrouwelijke aandrift het woord en het gebaar zult vinden die in mij vreemde en nooit-gekende akkoorden opwekken. Eigenlijk valt het nog goed mee dat je De Pillecijn’s boek (2) hebt opgestuurd – daaruit is mij ten slotte het beeld van de veerman opgerezen ! Zie je hoe jij mij kunt “voeden”? hoe jij actief aan mijn werk kunt deel hebben, ja de vonk slaan waaruit de vondst als een schoon vuurwerk openspettert? Zo hoort het te zijn. Je begint, ik bemerk het meer en meer – tot het wezen van het liefde-begrip te peilen. Liefde is niet een zaak van het gevoel alleen, geen gemoedsbeweging die aan geslachtelijke verkeer genoeg heeft (voor de meesten is het echter zo). Bleef het zo dan ware de mens niet van het dier te onderscheiden. Ware liefde is veeleisend. Zij vergt tucht, in-spanning, zelfbedwang. Lief hebben is de beminde dienen. Waar dit van beide zijden begrepen .. en toegepast wordt, kan het huwelijk niet mislukken. Ik meen echter dat het huwelijk van den kunstenaar een meer ingewikkelde aangelegenheid is, dan als het bv. een bediende of een kruidenier geldt. De vrouw van den dichter, de schilder, den musicus, neemt deel aan diens scheppende activiteit en draag ertoe bij om deze te oriënteren en uit te diepen. De vrouw van Zola (3) is daarvan een treffend bewijs. Een grote en kiese taak is voor jou weggelegd. Je hebt een schone en rijke natuur. Alleen is zij als een bloemenhof waarin allerlei onkruid woekert. Doch het is een bodem waar zeldzame bloesems leefbaar zijn, en als een geduldige hovenier, als de vlasser op zijn schilderij, zal ik jou verzorgen tot je jezelf niet meer herkent. (Is dit al niet een beetje het geval?) Het verheugt mij dat je in zake schilderkunst al heel wat meer inzicht hebt gekregen. Je bent, geloof ik, er niet aan gewoon in schilderkunstige termen te denken; je dringt niet gemakkelijk in een plastisch gegeven binnen. Doch dit vergt, zoals alle zaken inwijding en aanpassing – ofschoon ook, en in grote mate, intuïtie. Daar kwamen hier eens twee nonnen om te bedelen. Zij werden door mijn moeder (natuurlijk) in mijn studio binnengeloodst terwijl ik zat te werken. Toevallig had ik juist den “Kristus van het Steen” (4) af. De éne zei met droge stem: “Staat die Kristus dan in het water?” .. en “Staat die Kristus in Antwerpen ook zo scheef?” .. De andere keerde naar mij met twee stralende ogen, en herhaalde maar steeds: “Het is of er licht uit straalt..”. De eerste, waanwijs was blijven haperen aan de oppervlakte, de tweede was tot de kern zelf van de voorstelling doorgedrongen, ineens en onmiddellijk en het geziene maakte haar gelukkig. Het was voor mij een schoon moment. Alles wat de kunstenaar schept, schept hij uit zijn hartebloed: éen blik waaruit gelóven straalt vergoedt hem voor veel eenzaamheid.
Ik bel je Donderdagavond op, te 19u.
Nand.


(1) Het schilderij “De Veerman” door Nand (waarschijnlijk niet de versie waar hij het hier over heeft)

(2) “De Pillecyns boek”: “De Veerman en de Jonkvrouw”, zie brief nr 40.

(3). “de vrouw van Zola”: De schrijver Emile Zola was getrouwd met Alexandrine Meley. Waarschijnlijk doelt Nand hier op het feit dat zij (voor haar huwelijk met Zola) model was voor het schilderij van Edouard Monet “Le déjeuner sur l’herbe“. Zij is de vrouw die in de achtergrond zich in de vijver baadt:

Het echtpaar Zola bleef kinderloos, maar Zola verwekte wel twee kinderen bij zijn maitresse Jeanne Rozerot, zij was toen 21, hij 48. Dit leidde tot heel wat spanningen, maar na het overlijden van haar man zorgde Alexandrine er wel voor dat zijn vaderschap officieel erkend werd.

(4) “Kristus aan het Steen”: het is onbekend of het schilderij verkocht werd, het is i.i.g. niet in familiebezit en er bestaat geen afbeelding van.

 

Dinsdagavond 12 december Sim 45ste brief

(nvdr: Nand verjaart op 14 december)

Dinsdagavond 12/12/50

Veerman mijn (1) !

Ik heb gewacht tot iedereen ter ruste was om met jou te komen spreken, met jou alleen. Je weet anders hoe moeilijk het hier is eens rustig te worden en de stilte hoorbaar te maken (o ! kleine warande n° 22 ! ) (2) vooral nu het huis een bedrijvige ziekenzaal werd (3).  Geloof me dat deze omstandigheid me ook vorige week belette je uitvoerig te schrijven of zeer onsamenhangend alleszins – Hoe verlang ik naar een eigen huis vooral deze dagen voel ik dit trachten dubbel aan. Was het omdat ik het me nu eenmaal zó overmoedig in het hoofd had gesteld dat deze Kerstmis “ons” zou zijn. Het is nodig dat we dromen, kinderlijk naïef. Soms en één na één de omstandigheden verwerken die ons neerhalen en ontmoedigen willen. Maar steeds treed je naar me toe en leeft in mij gelijk het durend godslampje de extase van jouw aanwezigheid. Soms stijgt de vlam zeer hoog onwezenlijk gelijk vanavond als het rustig wordt in mij, om mij en het besef bijna tastbaar wordt het wonder dat ik meer dan vijf maanden reeds in mijn bezit weet en dat mij losrukt uit de troosteloze leegte naar de rijke eenzaamheid van jou. Het is goed er aan te denken. Ik mocht je zeer dicht benaderen en al ontstelt me soms deze diepte in het besef van eigen onafhankelijkheid aan wereld en mensen, het leert me klaarder zien op den weg naar jou toe, Nand!
Ik draag reeds het beeld van de veerman (1) met me mee, ik vermoed de lijnen en kleuren zoals jij ze me voorhield en zoals ik ze in je werk steeds opnieuw zal ontdekken. De veerman en de veerboot met het stoere aardsonttogen gelaat stroomafwaarts gekeerd naar de vrije zee vanwaar hij kwam waarheen hij wil al blijft hij de veerman bij het veer met dit verlangen en zijn grenzeloze eenzaamheid, die niemand vermag te peilen.
“Ik heb noch vrouw noch vrienden, zoon noch meid,
om mij is nood en heilige eenzaamheid” (4)
Ik hoor jouw lied, Nand, Veerman mijn!; er is een vreugde naast de pijn gerezen, mocht ik je steeds beter, steeds volkomener benaderen en de nood kunnen milderen om jou. Je weet hoe ik je liefheb. Bij een jarig zijn horen vrome en heilzame wensen. Mocht dit mijn begenadigde wens zijn !
Ik zoen je zeer innig, Kon ik bij jou zijn !

Je Liefste


(1) “Veerman”: zie vorige brief

(2) “Kleine Warande n° 22”: het huis in Gistel waar Nand woont.

(3) “ziekenzaal”: omwille van de ziekte van Sims vader. Hij zou overlijden op 9 oktober 1951, slechts een tiental dagen na het huwelijk van Nand en Sim.

(4) Het citaat komt uit Nands gedicht “Bij Rembrandt’s ‘Man met de helm'”, opgenomen in de bundel “De Gouden Helm”, herfst 1951. Evenals alle gedichten uit deze bundel werd ook dit gedicht door Nand geschreven in gevangenschap:

“Duister de wand en duister mijn gewaad,
duister mijn blik, en duister mijn gelaat.

Ik leef verborgen en blijf onbekend,
ik ben de stilte en diep gepeins gewend.

Ik heb noch vrouw noch vrienden, zoon noch meid,
om mij is nood en heilige eenzaamheid.

De wereld blijft mij vreemd en schemert vaag:
veel schoner is de wereld die ik draag.

En rein in ’t duister, groot van gouden licht,
gloeit op mijn hoofd, hoog opgericht,

De helm, geklonken aan een kloeke rand,
een stormhoed waarop vurig loofwerk brandt.

Daarboven, fonkelend in ’t verneveld ruim,
de trotse rilling van een hoofse pluim.”

Manuscript van het gedicht uit Nands poëziedagboek in gevangenschap (25/2/1948 – onder de datum: “Cel 34. Bezoekdag. Vriesweer. Heldere zon!“):

Pas in 1985 werd aangetoond dat het bewuste schilderij niet van Rembrandt was, maar van een navolger:

Verder op deze pagina’s:

Links: het slot van het gedicht “Peter De Grote stervend” (25/2/48/ Cel 34)

Rechts in hoofdletters “SHOP”, een tekstfragment in het Engels, met een zeer gedetailleerde beschrijving van wat in de “shop” wordt tentoongesteld. Het fragment komt uit de roman “Kim” van Rudyard Kipling (1902). Opmerkelijk dat Nand dit noteerde, misschien als een geheugensteun voor latere gedichten :

(p.187)
[The black verandah of the shop was built out over the sheer hillside, and they looked down into their neighbours’ chimney-pots, as is the custom of Simla. But even more than the purely Persian meal cooked by Lurgan Sahib with his own hands, the shop fascinated Kim. The Lahore Museum was larger, but here were more wonders—] ghost-daggers and prayer-wheels from Tibet; turquoise and raw amber necklaces; green jade bangles; curiously packed incense-sticks in jars crusted over with raw garnets; the devil-masks of overnight and a wall full of peacock-blue draperies; gilt figures of Buddha, and little portable altars of lacquer; Russian samovars with turquoises on the lid; egg-shell china sets in quaint octagonal cane boxes; yellow ivory crucifixes—from Japan of all places in the world, so Lurgan Sahib said; carpets in dusty bales, smelling atrociously, pushed back behind torn and rotten screens of geometrical work; Persian water-jugs for the hands after meals; dull copper incense-burners neither Chinese nor Persian, with friezes of fantastic devils running round them; tarnished silver belts that knotted like raw hide; hair-pins of jade, ivory, and plasma; arms of all sorts and kinds, (enz.) [and a thousand other oddments were cased or piled, or merely thrown into the room, leaving a clear space only round the rickety deal table, where Lurgan Sahib worked.]
(p. 193)
‘Hear my count,’ the child burst in, trilling with laughter. ‘First, are two flawed sapphires—one of two ruttees and one of four as I should judge. The four-ruttee sapphire is chipped at the edge. There is one Turkestan turquoise, plain with green veins, and there are two inscribed—one with a Name of God in gilt, and the other being cracked across, for it came out of an old ring, I cannot read. We have now the five blue stones. Four flawed emeralds there are, but one is drilled in two places, and one is a little carven——’
‘Their weight?’ said Lurgan Sahib impassively.
‘Three—five—five and four ruttees as I judge it. There is one piece of old greenish amber, and a cheap cut topaz from Europe. There is] one ruby of Burma, of two ruttees, without a flaw, and there is a ballas ruby, flawed, of two ruttees. There is a carved ivory from China representing a rat sucking an egg; and there is last—ah ha!—a ball of crystal as big as a bean set in a gold leaf.’

Maandagmorgen 18 december Nand 46ste brief

Gistel den 18.12.50.

Liefste,
Het is maandag morgen. Ik heb zoeven den kachel weer aangemaakt – het is hier nog koud, overigens voel ik te goed dat mijn gast nog niet “vrij” is. En je zult wellicht bij ervaring weten dat artistiek werk een serenen geest veronderstelt. En altijd weer zie ik voor mij jou beeld : stralende ogen, wangen helder rood (nu van stromend jong bloed .. ) Mooi was het, ons uitstapje door den sneeuwstorm in het winters bos ! Ik weet thans dat het een belevenis was die tot de heel zeldzame behoort. De vroede burgers achter hun kachels zullen ons wel medelijdend bejegenen .. maar die weten ook niets van de plotse vervoerenden lust naar avontuur en ongewoon beleven die ons heerlijk buiten den tredmolen van het alledaags bestaan verheft. Niet dikwijls, zelfs in mijn ietwat bohémienbestaan heb ik iets dergelijks meegemaakt. Die vreemde, witte stilte, en dan ineens suizend, voortijdelijke wind en ijzige sneeuw op het gelaat, met nu en dan een donkere reuzengestalte vreemd en onwezenlijk opdoemend .. dan de witte muren van de abdij, oase van rust en landelijke gezelligheid met het geurend, zwartgerookt haardvuur tot welkom .. Wàt hebben wij sedert 5 oogst beleefd dat ons zo dicht bij elkaar kon brengen ? Je was mij zeer nabij. Met verklaringen en grote woorden ben ik – dat weet je – niet zeer vrijgevig. Liefde doet haar aanwezigheid eerst volledig door daden vermoeden. Maar dit heb ik gister zo hevig en zeker aangevoeld : dat jij de eerste vrouw bent met wie ik van ganser harte in de intimiteit van een eigen huiskring wens samen te leven. Jij bent ook de eerste die mij met zoveel goeden wil te gemoet treedt : jou gevoel voor mij is zo oprecht en totaal, dus zuiver, dat het mij steeds opnieuw ontroert. Konden eerstdaags de tranen van weemoed die ik in je ogen zag eerlang tot vreugdetranen worden ! Werd het ons maar spoedig gegund, in één zielegemeenschap vóór een intieme haard gezeten, ons eigen bestaantje aan te vatten, zodat het schoon worde als een kostbaar kunstwerk!.. Vreemd, juist op dit ogenblik, trekt het logge wolkendek weg, en achter de bomen duikt een broze blauwe lucht op. De sneeuw schijnt wonderbaarlijk helder, en weerkaatst een haast onaardse licht in de kamer – een toeval is ‘t, maar de onverwachte opklaring maakt mijn geest wat lichter. Liefste mijn, wij hebben elkander lief : is dit niet een groot geluk? Maar dat is slechts een vetrekpunt : wij moeten nog leven. Deze liefde dienen wij nog te verwerkelijken, uit te diepen, en eraan gestalte en vorm te geven. Wat zal het goed zijn ons aan deze taak te wijden !..
Ik hoop dat je zondagavond goed thuisgeraakt bent? En geen schadelijke gevolgen van onzen waagtocht te betreuren hebt? Ik heb niet veel geluk gehad. De trein had haast een uur vertraging. Mijn ouders gingen al naar bed, als ik hier aanklopte (onder een plassenden regen!) Een heet voetbad heeft mijn verkleumde pikkels opgewarmd. Thee en een flink stuk spek verwarmden mijn binnenste. Doch het was mij heel den tijd of er mij nog iets ontbrak .. Het bleek niets anders te zijn dan mijn allerliefste .. Ik had den indruk die zo ongeveer Adam moet gehad hebben toen hij vaststelde dat hij een rib kwijt was : ik had een stuk van mezelf verloren en ondervond een onbehaaglijk gevoel van ontbering. O mijn lieve ribbetje mijn, daar is een plaatsje hier dicht bij mijn hart, waar jij thuishoort, en bij elke klop word ik gewaar dat daar een leegte is ! En nu ga ik aan ’t werk – en vergeet deze keer het zoentje niet : vlak op je malse mond, koel van wind en sneeuw.
Je Nand

Bemerk de “je”.

Dinsdag 19 december Sim 47ste brief

Dinsdag /19/12/50

Geliefde Nand !
Vanmorgen verraste me je heerlijke brief ! Toen ik het wagentje naar de werkdienst gebracht had ben ik in het terugkeren een eind langs de laan opgelopen daár waar de sneeuw maar koppig wijken wil en mij nog het visioen weerkaatst van sneeuwtartende zondagskinderen. Een blijde boodschap was me je te schrijven, waarom voelde ik plots weer zeer duidelijk onze gemeenschap aan jong-spontaan als in de bekentenis der volle zomerdagen?
Toen ik gisteren langs de besneeuwde buiten wereld “slenterde” was er weinig fantazie toe nodig “ons” huizeke te ontwaren met de kleine kloosterramen over de vlakke stilte. De vreemde stilte – Ook in mij was ze overgegroeid en ik weet nog niet waar de weemoed of de ontroering die stilte in mij beroert, maar het is een vreemde wisselwerking. Het verheugde me zo dat je onverwacht voor dit week-end naar me toe kwam. Jij weet hoe zielig kleine omstandigheden ons onophoudend vijandig schier achterna zetten. Ik weet, Nand mijn, dat ik nog een lange weg heb af te leggen naar je toe. Het is mijn vurigst verlangen een levenlang deze weg dagelijks steeds schoner en dieper te kunnen ontdekken. Het is mijn geluk dat het mij gegund werd dit te mogen doen, en hiervan bewust te worden dit gebeuren bewust te beleven is dit niet gelukkig zijn? Dat we zondagnamiddag een der zeldzame volledige extasen doormaakten heb ik zeer duidelijk aangevoeld. Het verheugt me dat we gisteren in éénzelfde gedachtensfeer, spijts de ruimte, ons zó dicht benaderden.
Toen ik zondagavond “regelrecht!” naar huis kwam waren de mensjes hier zeér luidruchtig omringd met al té ijverige ziekenbezoekers. Naast de iets of wat vreemde gemoedsgesteltenis die je ongewone zondagse afreis me meegaf was het me een troost dat je je onvoorzien weer een “zielige” omstandigheid gespaard hadt. Ik stel vast dat ik in dergelijke ogenblikken jouw oordeel in mij voel groeien als het mijne! Kon er van jouw licht een weerschijn in mij overstralen zó gelijk de sneeuw het doet door de zonbeschenen raam van je studio. Ik verlang naar de komende kerstdagen is het voor mij niet als de nieuwgeboorte? Ook ik trok uit naar de glanzende ster ze wenkte me lang reeds weg van over de brabantse heuvelen naar de vlakke stilte van de geheimenisvolle zee. Voor mij blijft het wenkende sterrenbeeld staan boven het heiligdom van jou huis! Ik kom dus, Nand Mijn, naar je toe, langs de voorbereidende stilte met een garven rijke goede wil en een mild warm hart !
Wat is het zoet je zoen! – Wat is er schoner dan jou lief te hebben?
Wie is er gelukkiger door jou dan
Je Liefste !

Woensdag 27 december Nand 48ste brief

Gistel den 27.12.50

Liefste,
Het is hier stil, al te stil .. De sneeuw valt gestadig voor mijn venster neer : wij zijn ingesneeuwd .. En de witte, onwezenlijke wereld daarbuiten verhevigt mijn eenzaamheid. Want waar ik ook in deze warme muit rondkijk, ik vind in elken hoek de sporen waarlangs jij bent voorbijgegaan – het boek dat jij hebt opengeslagen ; den kerstboom dien jij versierde en de zwarte kaarspitjes die jij deed ontvlammen ; en, in ’t midden van de kamer, altijd manend tegen mijn schedel bonkend, den kerstkrans van eeuwig groen, kring zonder begin en zonder einde, waaraan jou rilde vingeren zó hebben gezwoegd. Jij bent nog hier, ergens in de buurt, in de zitkamer hiernaast ; en het is mij of jij plots weer zal binnentreden in je lange bebloemde huisjas, het haar strak en golvend zoals ik het gaarne heb .. Ja, het was onze “eerste” Kerstavond .. en ook “mijn” eerste Kerstavond. Zo heb ik dat nooit beleefd. Altijd was om mij de stilte van het alleen zijn, of de luidruchtigheid van velen die “in gemeenschap” vieren omdat zij te arm van geest zijn om “sfeer” te scheppen bij eigen haard. Liefste mijn wij zijn rijk. ’n Gezellig haardvuur, een kaarsje dat brandt, een kus – en eer wij het weten, is het middernacht en is de tijd al te vlug voorbij gevloden .. Wat zijn zij te beklagen die verloren hebben wat wij nog maar pas vinden ! Het is een grote genade het leven te ontdekken in een ogenblik dat wij er niet veel meer van verwachtten .. Het is een groot geluk te kunnen hopen eindelijk een bres te zullen slaan in de ringmuur van onze eenzaamheid, zodat de ziel eindlijk haar stilte hoort verbreken, een echo hoort van zichzelf. Een zekerheid is dit wel niet – jij zowel als ikzelf hebben niet meer de leeftijd om te geloven in wat zovelen wordt geweigerd. Wij hebben beiden te veel geleden om onbevangen te zijn. Maar juist daarom is elke vreugde zoveel te inniger, zoveel te verrassender. Wij schrijden niet van ontgoocheling, maar van geluk naar geluk, ontroerd en dankbaar zeggen wij : ook die wordt ons niet geweigerd. Wat mij echter bevreemd, is dat jij mij veel meer nabij bent hier te Gistel dan in jou eigen huiskring. Je ondergaat, als je hier aankomt, een echte gedaanteverandering. En mij gaat het zo, dat Brussel jou als het ware van mij vervreemdde. Daar is zoveel wat mij ginds van jou verwijdert – heel dat wereldje van vrienden en bekenden waarin ik tegen mijn zin wordt gesleept en waarin ik mijzelf en jou meteen verlies! – dat ik te Gistel onthutst en ontworteld aanland. Jij bent (en dat is geen indruk zonder meer) heel anders in de Roosevelstraat. Zelfs je gezicht, je ogen, je manier van spreken is anders. Daar heb je iets gepijnigds, iets onrustigs waarvoor ik schrik heb, hier heeft heel je verschijning een heldere en bekoorlijke glans .. Eigenlijk dient mij deze vaststelling te verblijden – mag ik er niet uit besluiten dat mijn levenskring jou opheft en bevrijdt? En dat ik jou vreugde ben? En jou vervulling? Hoed je voor hen die ons geluk benijden en jou van mij willen vervreemden. Nu ik geen geld meer heb om naar jou toe te komen, zullen zij nog wel eens toeslaan. Ik zoen je beide ogen opdat je klaar zou zien – en stuur je een sonnetje als aandenken aan onze eersten Kerstavond.

Dit is van ’t lieve jaar de liefste tijd,
als nachten lang zijn en zo kort de dagen,
sneeuwvlokken raadloos langs de ramen razen
en ieder woord door scheemring wordt gewijd.

Dan naakt het uur voor onze hoop bereid,
om huiverend een boud geluk te wagen,
om koen van liefde en leven te gewagen,
te dromen bij den dronk der innigheid.

Zie, de avond daalt, de stilte van te lande
ligt wit en eindloos in de kalme maan,
een koele ster komt voor ons venster staan.

Laat nu de kaarsjes op den kerstboom branden,
zodat hij gloeit en glinstert naast den haard
en in uw blik die klaar en kindlijk staart.

Je Nand

Donderdag 28 december Sim 49ste brief

Donderdag der Kerstweek ‘50

Lieve Nand,

In hoopvolle verwachting van je “oproep” morgenavond zend ik je reeds dit vooraf ! Ik heb het zeer lastig gehad hier terug te wennen na de voorbije “godendagen” – en zal ik het nog ooit hier kunnen nu ik weet wat het worden kan met jou.
Ik kom vanuit de provincie en liep ’n ver eind over de sneeuwlanen daar het wagentje veiligheidshalve in de garage staat !
Dank je, lieve Nand, om dit “ons” eerste Kerstfeest, ook je ouders zijn ontroerend goed voor mij !

Ik zoen je zeer innig

Je Liefste

Zaterdag 30 december Sim 50ste brief

Brussel, 30e December 1950.

Lieve Mijnheer en Mevrouw V.,

Wijl ik jullie mijn beste wensen voor dit nieuwe jaar toestuur lijkt het me aanwezig te zijn in de gezellig intieme huiskring der Kleine Warande, die me zo dierbaar werd deze laatste maanden.
Hoe zal ik jullie danken om dit geluk dat zó intens mijn deel werd, om de oprechte genegenheid die jullie mij betuigt?
Moge het ontluikende jaar mijn milde wensen aanvaarden. Dat het mij gegund zij, door je lieve zoon, jullie ook steeds inniger te benaderen. Ik weet hoe goed en heerlijk het is in jullie huiskring te worden opgenomen. De laatste Kerstdagen zullen mij immer ontroerend geheugen.
Lieve Mijnheer en Mevrouw V., mijn ouders, zuster en broer sluiten hunner wensen bij de mijne aan, door de verhalen van mijn Gistelsche reizen kennen ze jullie en houden al evenzeer van mijn tweede huiskring.

Zeer innig !

Jullie zeer genegen.