2019 Kristien Hemmerechts: “Het Verdriet van Vlaanderen”

In februari 2019 verscheen het boek “Het Verdriet van Vlaanderen” (ondertitel: “Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie”), geschreven door Kristien Hemmerechts (°1955).

Uit de achterflap:

“Vlaanderen en Nederland kennen een lange traditie van zwijgen over de schandelijke collaboratie met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tweelingbroers Hein en Toon Van den Brempt willen die stilte doorbreken. Hun vader was een SS’er, hun moeder werkte als secretaresse voor Richard Jungclaus, hoofd van de Belgische SS. Hun getuigenis vormde een indrukwekkende bijdrage aan de succesvolle Canvasreeks Kinderen van de collaboratie. In het besef dat er meer te ontdekken en te vertellen viel, gingen ze samen met Kristien Hemmerechts op zoek naar de waarheid achter de taboes, de leugens en de mythes. “

Op enkele plaatsen in het boek verwijst Hemmerechts naar Nand, én ook naar Sim (die ooit haar leerkracht geschiedenis was, zie verder):

p.16

Naar Sim wordt verwezen als echtgenote van Nand, en: “(…) de oorlog was getrouwd met de lerares geschiedenis (…) Zij gaf ons les over de Oudheid maar ze kon het niet laten af en toe wrange of bevlogen opmerkingen over collaboratie en repressie te maken“(*). Daarna wordt verwezen naar het Hitlergedicht van Nand, “een mens moet het lezen om te kunnen geloven dat er staat wat er staat“, evenals in onderstaande fragmenten.

Zie ook wat Nand daar zelf over schrijft op de pagina “Strijd met de bezetter” en hoe zijn advocaat daarover pleitte op het proces in beroep. Verder op deze pagina een recensie van historicus Marnix Beyen over dit boek in Knack (mei 2019) en de reactie van Hemmerechts hierop.

p. 137

p. 243

p. 264

Als antwoord op  “een mens moet het lezen om te kunnen geloven dat er staat wat er staat” kan ik de  masterscriptie over het proces van Nand: “Ferdinand Vercnocke als boegbeeld veroordeeld” als lectuur aanbevelen, waarin één en ander verduidelijkt en genuanceerd wordt.

(*) “ze (nvdr: = Sim) kon het niet laten af en toe wrange of bevlogen opmerkingen over collaboratie en repressie te maken” > Omdat ik nieuwsgierig was naar wat die opmerkingen dan waren heb ik Kristien gebeld. Uiteindelijk herinnerde ze zich maar één opmerking ivm de familienaam van een klasgenote, omdat Sim die familie kende. Een anekdote die de bewuste klasgenote me trouwens zelf heeft beschreven, en dan nog in een openbare reactie. Los daarvan: tussen Kristien en mezelf is er helemaal geen ‘ruis op de lijn’, want we kennen elkaar al heel lang, zie volgende paragraaf.


De wereld is klein…
Sim was leerkracht Geschiedenis in het Maria-Assumptalyceum te Laken (1020 Brussel). Ze gaf les in wat toen nog heette “de lagere cyclus”, dat zijn de eerste drie jaren van de humaniora.
Hemmerechts kreeg daar inderdaad les van haar in het tweede en/of derde jaar toen ze daar school liep eind jaren ’60, begin jaren ’70. Sims dochter (mijn zus) zat toen enkele jaren hoger en zat samen in de klas met Kristiens zus Veerle. Haar moeder was daar toen ook leerkracht Latijn, en dus collega van Sim.
Zij kende de familie goed, ook Kristiens vader, Karel Hemmerechts, die o.a. directeur informatie was van de VRT (toen BRT). Sim riep soms zijn hulp in als er beeldmateriaal van Nand verscheen in documentaires om een kopie van de opnames te verkrijgen (zie de pagina’s “Brieven aan Nand“).

Zelf volgde ik in die jaren de humaniora in het vlakbij gelegen Jan Van Ruusbroeckollege, maar een jaartje lager. Daarna studeerden zowel Kristien  als ikzelf Germaanse Filologie, eerst de kanditaturen aan de UFSAL (Universitaire Faculteiten Sint-Aloyisius te Jette/Koekelberg) daarna de licenties aan de KUL. Vermits zij steeds een jaartje hoger zat kwamen we in een andere vriendenkring terecht. Nadat ik afstudeerde werd ik leerkracht in Sims school, en werd zo ook enkele jaren collega van Kristiens moeder.
In oktober 2019 ben ik nog bij haar op bezoek geweest in verband met deze biografie, en ik kreeg van haar heel wat goede raad. Een warm gesprek.

In 2022 (oktober) is Kristiens moeder overleden, ook haar zus, en dat erg kort  na elkaar. Het heeft me diep geraakt.


De wereld is klein, zo stelde ik, en het lot kan grillig zijn. Zijn job bij “Zender Brussel”, de bezette Belgische radio-omroep aan het Flageyplein, was voor Nand één van de feiten ten laste. Na zijn vrijlating vond Nand pas een vaste betaalde job in 1958, waar hij bij een filmlabo onderschriften schreef voor films en series die vertoond werden… voor diezelfde Belgische Omroep. En, zoals beschreven,  Sims collega was de echtgenote van één van de directeurs van die omroep.

Het doet me denken aan een spreuk die in mijn jeugd een diepe indruk naliet. In de  autobiografie van Heinrich Schliemann (uit 1881) die, nogal drastisch, de ruïnes van Troje opgroef las ik toen de volgende Latijnse woorden: “Vultus fortunae variatur imagine lunae, crescit, decrescit, constans persistere nescit”, of: “grillig wisselt het lot, het wast en neemt af als de maan, zonder bestendigheid” (*). Een spreuk die mij altijd is bijgebleven. Ze heeft lang boven mijn studentenbureau gehangen.

Zie ook de pagina’s in het menu “Getuigenissen over Sim” voor een relaas van de betrokkenen.


(*) Schliemann beschrijft hoe hij de spreuk zag toen hij op 3 oktober 1854 door het venster keek van zijn hotel in Königsberg (nu Kaliningrad). Hij was op doorreis om zijn bezittingen te gaan inspecteren, maar die gingen op dat ogenblik op in vlammen, en hij verloor een fortuin, maar een dag later keert zijn geluk:

“Ich hatte den Indigoauktionen in Amsterdam beigewohnt und befand mich nun auf dem Wege nach Memel, um dort nach der Expedition meiner Waren zu sehen. Spät am Abend des 3. Oktober im Hotel de Prusse in Königsberg angekommen, sah ich am folgenden Morgen bei einem zufälligen Blick aus dem Fenster meines Schlafzimmers auf dem Turme des neuen ‘Grünen Tores’ (**) folgende ominöse Inschrift in großen vergoldeten Lettern mir entgegenleuchten:

      Vultus fortunae variatur imagine lunae:
      Crescit, decrescit, constans persistere nescit.

Ich war nicht abergläubisch, aber doch machte diese Inschrift einen tiefen Eindruck auf mich, und eine zitternde Furcht, wie vor einem nahen, unbekannten Mißgeschick, bemächtigte sich meiner. Als ich meine Reise mit der Post fortsetzte, vernahm ich auf der ersten Station hinter Tilsit zu meinem Einsetzen, daß die Stadt Memel am vorhergehenden Tage von einer furchtbaren Feuersbrunst eingeäschert worden sei, und vor der Stadt angekommen sah ich die Nachricht in der traurigsten Weise bestätigt. (…)
Halb verzweifelt suchte ich unter den rauchenden Trümmern nach Herrn Meyer. Endlich gelang es mir, ihn aufzufinden – aber auf meine Frage, ob meine Güter gerettet wären, wies er statt aller Antwort auf seine noch glimmenden Speicher und sagte: ‘Dort liegen sie begraben!’ Der Schlag war sehr hart: durch die angestrengte Arbeit von acht und einem halben Jahre hatte ich mir in Petersburg ein Vermögen von hundertfünfzigtausend Talern erworben – und nun sollte dies ganz verloren sein. (…)
Als hij daarop zijn reis verderzet verneemt hij dat zijn goederen, als enige gespaard bleven omdat ze door plaatsgebrek in een andere schuur waren opgestapeld en de wind de vlammen in een andere richting had gestuurd.

Online in: “Biographie Heinrich Schliemann”, Carl Schuchhart.

(¨¨) “Grünes Tores“/  achteraan rechts: “Hotel De Prusse” (de toren werd in 1864 afgebroken, dus 10 jaar na Schliemanns verblijf):


Recensies

De Standaard, 22 februari 2019, Marc Reynebeau

Ook een SS’er kan lief zijn

Oorlog zet mensen voor scherpe keuzes. Kristien Hemmerechts reconstrueerde het familieverhaal van de tweeling Hein en Toon uit de tv-serie Kinderen van de collaboratie.

Wie zoekt naar Vlaamse militaire collaborateurs die na de Tweede Wereldoorlog een invalidenpensioen uit Duitsland kregen (DS, 20 februari), vindt in dit boek een exemplaar: Leo Verschueren. De Waffen-SS’er verloor als tiener een been, op de derde dag van zijn inzet aan het Oostfront tegen de Russen. Hij is een oom van Hein en Toon Van den Brempt, de tweelingbroers die in de televisiereeks Kinderen van de collaboratie veel indruk maakten met hun getuigenis over wat het inhield om op te groeien in een gezin met ‘foute’ ouders. Over en met hen schreef Kristien Hemmerechts het boek Het verdriet van Vlaanderen, waarin ook die oom opduikt. Hij blijkt niet alleen van een of andere instantie in Duitsland’ een pensioen als oorlogsinvalide te ontvangen, ook zijn prothese werd vergoed.

‘Nonkel Leo’ was een telg van een uitgesproken zwarte familie in het Antwerpse en bleef tot zijn dood fascistische ideeën koesteren. Niettemin leeft hij in de herinnering van de familie voort als ‘een fantastische man’! Neef Hein noemt hem ‘een lieve, zachtaardige, humoristische nonkel’. Dergelijke dubbelzinnigheden – en zo zijn er veel in de brede familie Verschueren – maken dit boek zo interessant, omdat ze des mensen zijn. ‘Gewone, soms ronduit aardige mensen kunnen er de vreselijkste overtuigingen op na houden en, als de omstandigheden er zich toe lenen, die ook in de praktijk brengen’.

De empathische lezer gruwt van hun ideeën en daden, maar voelt ook mee met wat hen overkomt in de tredmolen van de geschiedenis. Tegelijk is het de directe confrontatie die Hein en Toon Van den Brempt niet alleen tot de radicale conclusie ‘nie wieder’ bracht, maar ook tot het inzicht dat iedereen persoonlijk verantwoording af te leggen heeft.

Kreten en gefluister

De brede familiale voorgeschiedenis van de tweeling levert een treffende casus voor een onderzoek naar extreme gevallen van collaboratie en onmenselijkheid. Zelfs de tragedie van Meensel-Kiezegem speelt een rol. Daarrond hangen motivaties en gevoelens, maar net zo goed uitvluchten, voorwendselen en mythes, en nog vaker louter verdringing.

Het breed menselijke verhaal komt in de titel van dit boek niet volop tot zijn recht. Behalve dat Het verdriet van Vlaanderen een afgekloven allusie is op Hugo Claus’ oorlogsroman Het verdriet van België, is dit geen Vlaams of Belgisch, maar een universeel en vooral ook nog actueel verhaal. Dat is net wat het thema zo belangrijk maakt.

Eerst zou het boek Geen kleine oorlog heten, vast een allusie op Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon, wat treffender was geweest, omdat Boon de dubbelzinnigheden in het ondergaan van een oorlog sterk in de verf zet. Met Claus heeft de saga gemeen dat ze een inzicht geeft in de ambiance in de familie, in de geruchten, praatjes en vooroordelen die er rondzoemen. Het zijn kreten en gefluister die kritische en morele reflectie verdringen. Desnoods dienen ze om om het even wat goed te praten.

Die warreling van kleine, menselijke gevoelens en grote, ideologische overtuigingen komt in dit relaas van een zoektocht naar de historische waarheid scherp aan het licht. Maar de queeste mist een leidende hand. Zo had het Hemmerechts met wat meer voorkennis – die gemakkelijk te verwerven is – niet hoeven te verbazen dat collaborateurs de Britten als vijanden zagen. Ze wachtten al evenmin op de Duitse invasie in de Sovjet-Unie in 1941 om anticommunistisch te worden.

En nee, de collaboratie is echt geen ‘taboe’ meer. Daar staat Hemmerechts’ verbazing zowel de voortgang als de diepgang van haar boek in de weg.

Kristien Hemmerechts Het verdriet van Vlaanderen. Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie De Geus 345 blz 21.50 € (e-boek 13.99 €)

Knack, 15/05/2019 opinie / Marnix Beyen

Nieuwe boek van Kristien Hemmerechts: ‘(On)gemakkelijke (on)waarheden’.

 

Knack OPINIE Marnix Beyen

Nieuwe boek van Kristien Hemmerechts: ‘(On)gemakkelijke (on)waarheden’

15/05/19 om 11:29 Bijgewerkt op 17/05/19 om 11:28

Het in vele opzichten verhelderende boek ‘Het verdriet van Vlaanderen. Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie’ van Kristien Hemmerechts wordt behalve door intellectuele luiheid ook ontsierd door een procédé dat grote historische verwarring kan doen ontstaan.

‘What then of us, historians by profession? What have we to do with Mr. Everyman, or he with us? More, I venture to believe, than we are apt to think. For each of us is Mr. Everyman too.

De woorden van de Amerikaanse historicus Carl Becker uit 1931 lijken vandaag nog pertinenter te zijn geworden – al zouden ze nu ongetwijfeld genderneutraler worden geformuleerd. Over de grote kloof die lange tijd tussen de academische en de niet-academische geschiedschrijving heeft bestaan, werden de voorbije decennia verschillende bruggen gebouwd – de ene stabieler dan de andere. Zeker in domeinen die sterk tot de populaire verbeelding spreken, kan er op die bruggen erg druk verkeer in beide richtingen bestaan. De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog biedt daar een mooi voorbeeld van. Tijdens de jaren zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw trachtten historici zich te onttrekken aan de apologetische geschiedschrijving door de directe betrokkenen van collaboratie en verzet. Vandaag hechten ze weer veel meer belang aan de verhalen die deze betrokkenen en hun nabestaanden vertellen. De schotten tussen academische en niet-academische geschiedschrijving worden daarbij op een vaak vruchtbare manier geslecht. In dit gesprek is ook een rol weggelegd voor literatoren en mediamakers.

Het verdriet van Vlaanderen van Kristien Hemmerechts is een interessant, maar ook uiterst merkwaardig voorbeeld van deze kruisbestuiving. Het boek is een neveneffect van de tijdens het najaar van 2017 door Canvas uitgezonden reeks Kinderen van de collaboratie, waarvoor televisiemakers en academische historici de handen in elkaar hadden geslagen. Zoals zovelen was Hemmerechts bij het bekijken van die reeks gefascineerd door de indrukwekkende getuigenis van de tweeling Hein en Toon Van den Brempt. De twee innemende en progressieve zeventigers namen categorisch afstand van het oorlogsverleden van hun ouders, maar bleven mild en toonden geen spoor van wrok. Geholpen door het toeval sprak Hemmerechts de broers aan en ging ze samen met hen op ontdekkingstocht naar hun eigen verleden. Ze voerden daarvoor eindeloze gesprekken met verwanten en andere betrokkenen, reisden samen naar Duitsland en verrichtten onderzoek in verschillende Belgische archieven.

Die dynamische onderneming doet niet alleen een sterk, zij het soms gespannen bondgenootschap ontstaan, ze leidt de lezer ook op een ongeziene wijze binnen in de subcultuur van de extreme collaborateurs tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. We krijgen zicht op de dagelijkse en familiale aspecten van die subcultuur, die historici vaak buiten beeld laten. Persoonlijke, diepmenselijke verhalen raken er op verrassende wijzen verweven met de meest brutale excessen van de wereldgeschiedenis. Zo is er het verhaal van de moeder van Hein en Toon, die als lid van een nationaalsocialistische familie secretaresse van SSleider Richard Jungclaus werd, maar van wie ook het liefdesleven diepgaand door de oorlog werd bepaald. Ze werd verliefd op een Duitse soldaat met wie ze vele decennia later de liefde zou herbeleven, maar intussen was ze tijdens de laatste maanden van de oorlog wel zwanger geraakt van een Vlaamse oostfronter die later een tirannieke en gewelddadige echtgenoot zou zijn. Het verhaal van deze echtgenoot – de vader van Hein en Toon – toont ons dan weer hoe gemakkelijk terugkerende oostfronters in de criminaliteit en in allerhande illegale ondernemingen verzeild raakten, maar ook hoe zij zich konden uitsloven om weer door de Belgische maatschappij te worden aanvaard. Zo raakte hij betrokken bij een moord op een politieagent en drukte hij mee geld voor een in 1960 geplande staatsgreep in Indonesië, maar presenteerde hij zich ook vaak als een model-Belg en speelde hij onbeschroomd mee in een populair spelletjesprogramma op de Vlaamse televisie. Die pragmatische en flexibele houding stond in schril contrast met die van zijn schoonbroers, die ook na de oorlog recht in de nationaalsocialistische leer bleven en hem daarom als een slappeling beschouwden. Zoals Aline Sax ook vaststelde in de vele repressiedossiers, speelde Vlaamsgezindheid bij deze radicale collaborateurs slechts een heel beperkte rol.

De associatieve en dialogerende benadering die Kristien Hemmerechts samen met de familie Van den Brempt hanteert, leent zich er beter dan de systematische en vraaggestuurde methode van professionele historici toe om deze tegelijk banale en belangwekkende fenomenen voor het voetlicht te brengen. Daarom is de lectuur van Het verdriet van Vlaanderen ook voor professionele historici potentieel belangwekkend. Dat Hemmerechts niet vanuit een grote historische kennis vertrekt, vormt daarbij niet noodzakelijk een belemmering. Haar initiële onwetendheid lijkt haar zelfs tot op zekere hoogte ontvankelijk te maken voor verrassende inzichten. Dat de genade en repressiedossiers voor haar volstrekt nieuw terrein zijn, maakt haar bijvoorbeeld alert voor de haast amateuristische- en in elk geval menselijke manier waarop ze zijn tot stand gebracht. Overigens getuigt ze met een soms bijna ontnuchterende eerlijkheid over haar gebrek aan voorkennis. Zo geeft ze toe nooit te hebben geweten dat er ook Vlamingen dienst hadden genomen bij de SS en de juiste betekenis van het woord ‘incivisme’ nooit te hebben gekend. Storend wordt het pas wanneer de auteur een onwil aan de dag blijkt te leggen om haar onwetendheid met behulp van wetenschappelijke literatuur weg te werken.

Soms gaat het om bijkomstigheden, zoals de betekenis van de Blauwvoet uit het Lied der Vlaamse zonen of van het woord ‘Bann’ in ‘Sturmbannführer’ (‘Raar woord trouwens. Ik zou niet weten wat het betekent.’) Erger is dat de auteur ook over hoofdzaken nauwelijks een beroep doet op de relevante gespecialiseerde literatuur. Ze verwijst wel eens naar Koen Aerts, de initiatiefnemer en bezieler van kinderen van de collaboratie – die ze ook bedankt voor zijn hulp – maar de boeken die over de collaboratie werden geschreven door onder meer Bruno De Wever, Frank Seberechts en Aline Sax blijven onvermeld.

Ook over andere aspecten van de Tweede Wereldoorlog getroost ze zich niet de moeite te rade te gaan bij bestaande werken. Daardoor sluipen er opmerkelijk veel onzorgvuldigheden in de tekst, zelfs op plaatsen waar zij zich beducht toont voor gegevens in de genadedossiers die ‘nauwelijks het niveau van geroddel’ overstijgen. Ergens in die dossiers, zo benadrukt ze, staat te lezen dat de moeder van de tweeling ‘in de maand 1942’ (sic) door twee getuigen te Antwerpen is gezien in het ‘uniform der HitlerJugend Vlaanderen’. ‘Kan waar zijn, kan ook niet waar zijn’, voegt Hemmerechts daar zelf laconiek aan toe. Nochtans dient men geen diepgravend onderzoek te doen om te achterhalen dat de Hitler-Jugend Vlaanderen pas in oktober november 1943 officieel werd opgericht (al kan de in maart 1941 opgerichte Vlaamse Jeugd wel als voorloper worden beschouwd). Niet waar dus.

Een ander opmerkelijk voorbeeld doet zich voor wanneer tijdens een gesprek tussen Hein en zijn zus Annemie wordt gesuggereerd dat hun ‘nonkel Twan’- de radicaalste collaborateur uit het hele boek – van het executiepeloton zou zijn gered door een bevriend verzetsman, en dat die verzetsman wel eens Louis Van Brussel kan zijn geweest. De reactie van Hemmerechts daarop is even bondig als ontstellend: ‘Louis Van Brussel, zo leert Wikipedia, was een communistische verzetsstrijder, actief in het Korps der Partizanen. Dat een toonaangevende Vlaamse intellectueel Wikipedia moet raadplegen om zich iets bij de naam Louis Van Brussel voor te stellen, is symptomatisch voor de geringe plaats van het verzet in het collectieve geheugen in Vlaanderen, maar het zegt in de eerste plaats toch ook iets over de gemakzucht die ze bij haar opzoekingswerk aan de dag heeft gelegd. Van Brussel heeft een heel boek geschreven over zijn Partizanenkorps 034, was een van de (controversiële) kroongetuigen van Maurice De Wilde, en wordt in zowat elk werk vermeld dat over het verzet in België handelt. De vermelding van Wikipedia dat Van Brussel een ‘een communistisch verzetsstrijder’ was, is overigens eenzijdig. Hij was aanvankelijk een actieve socialist, en trad pas in 1943 – als uitvloeisel van zijn engagement bij de Gewapende Partizanen – toe tot de Kommunistische Partij.

Ook met betrekking tot fenomenen die het Belgische kader overstijgen bezondigt Hemmerechts zich vaak aan intellectuele luiheid. Zo laat ze Hein op een gegeven ogenblik zeggen dat Hitler waarschijnlijk in een aantal opzichten een van de eersten’ was ‘die op bepaalde, beperkte gebieden, sociale wetten heeft ingevoerd en een bepaalde sociale verzekering heeft tot stand gebracht’. Een dergelijke aperte onwaarheid kan je als auteur niet onbesproken laten, zeker niet wanneer ze uit de mond komt van een innemende, intelligente man die afstand heeft genomen van het naziverleden van zijn familie en die samen met zijn broer het boek opdraagt aan alle kinderen en kleinkinderen. Opdat ‘Nie wieder’. Als zelfs zo iemand Hitler voorstelt als een heraut van de welvaartsstaat, dreigt de legitimatie van het nationaalsocialisme toch weer binnen te sluipen langs de achterdeur van een boek dat het tegengestelde beoogt.

Rookgordijn tussen de lezer en de historische waarheid

Behalve door intellectuele luiheid wordt dit in vele opzichten verhelderende boek ontsierd door een procédé dat grote historische verwarring kan doen ontstaan. Het boek vangt aan met een handige leeshandleiding, waarin uitvoerige informatie wordt gegeven over de namen van de betrokken families en over het feit dat de verschillende schrijfwijzen die in de documenten voorkomen (‘Verschueren – Verschuren’, ‘Van den Broecke’- ‘Van den Broeck’) in het boek werden overgenomen. De indruk van historische authenticiteit die daarmee nadrukkelijk wordt gewekt, kan de lezer minder opmerkzaam maken voor een klein maar cruciaal zinnetje aan het einde van deze leeshandleiding. Daarin wordt haast terloops gezegd dat de meeste namen ‘om redenen van privacy’ werden veranderd. In het verdere vervolg van het boek wordt die initiële naamsverandering geen enkele keer herhaald, en wordt de lezer integendeel telkens weer in de waan gelaten dat de valse namen precies op die manier in de bronnen voorkwamen. Zo benadrukt Hemmerechts dat ‘Nonkel Twan’ anders dan zijn familie zijn naam ‘zonder e na de u’ spelde Daarmee trekt ze een rookgordijn op tussen de lezer en de historische waarheid. In werkelijkheid gaat het immers om Tony Van Dijck, een man die in de literatuur over de collaboratie een prominente plaats bekleedt (en die misschien zelf zijn naam als ‘Van Dyck’ spelde?). Wie met deze materie vertrouwd is, kan dit masker relatief gemakkelijk verwijderen, maar de minder gespecialiseerde lezers weten niet eens dat ze in een maskerade zijn aanbeland. Misschien zullen sommigen onder hen vanaf nu alle Verschuerens als potentiële afstammelingen beschouwen van een van de meest genadeloze collaborateurs van Vlaanderen. Voor een boek dat de expliciete ambitie koestert ‘het taboe dat collaboratie heet’ te doorbreken, is dit spel met verhullende namen bijzonder betreurenswaardig.

Het is, kortom, verheugend dat de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog vandaag de vorm aanneemt van een dynamisch en open gesprek tussen academische historici, directe en indirecte getuigen, literatoren en mediamakers. Wil dat gesprek echt vruchtbaar zijn, dan moeten alle deelnemers zich wel houden aan enkele eenvoudige afspraken in verband met zorgvuldige informatievergaring en transparantie. Wanneer er vormen van ‘verdichting’ worden aangebracht – en soms kan dat noodzakelijk zijn dan dienen deze ook als zodanig herkenbaar te worden gemaakt. Dat Kristien Hemmerechts deze regels niet altijd heeft gerespecteerd in Het verdriet van Vlaanderen, werpt een smet op het relaas dat ze heeft geschreven van een intrinsiek bijzonder beklijvende en relevante zoektocht.

Marnix Beyen

Kristien Hemmerechts, Het verdriet van Vlaanderen. Op pad met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie, De Geus, Amsterdam, 2019. ISBN 9789044540895/ 345 p.

Reactie van Hemmerechts hierop:

Reactie Kristien Hemmerechts

In zijn artikel over mijn boek Het verdriet van Vlaanderen zegt Marnix Beyen te vrezen dat ‘de minder gespecialiseerde lezers niet eens weten dat ze in een maskerade zijn aanbeland’. In de leeshandleiding vooraan in het boek staat nochtans expliciet vermeld dat de meeste namen veranderd zijn om redenen van privacy. Het is dus niet de minder gespecialiseerde lezer die het risico loopt, maar de minder aandachtige. Het betreft ook niet een maskerade, wel een naamsverandering, niet meer, niet minder. Ik ben het trouwens volstrekt met hem eens dat de identiteit van die ene protagonist gemakkelijk te achterhalen is, maar ik heb het verzoek van de familie om de namen te veranderen gerespecteerd. Dat verzoek getuigt van de blijvende gevoeligheid van de materie. Ik heb alleen maar lof voor Hein en Toon, tweeling van de collaboratie, dat zij het delicate evenwicht hebben weten te bewaren tussen openheid en respect voor hun familie.


De Morgen Woensdag, 27 februari, 2019 Verplancke, Marnix

Het verdriet van Vlaanderen

Interview met Hein en Toon, tweeling van de collaboratie en met auteur Kristien Hemmerechts

“De Vlaamse SS-ers ware erger  dan de Duitse”

[Interview] Van een stel kibbelende en lachende jongeren hebben ze soms iets, of van vrienden die elkaar al lang kennen, beseffen dat ze niet altijd dezelfde mening aanhangen, maar elkaar daarom niet minder respecteren. “Op een bepaald moment moest iedereen toch geweten hebben wat er in de concentratiekampen gebeurde,” zegt de een dan, “Er waren er toch al een aantal bevrijd?” “Hoe zouden ze dat geweten moeten hebben?” reageert de ander daar verontwaardigd op, “Belden ze naar daar misschien? De Duitsers wisten heel goed dat ze de moraal van de mensen op peil moesten houden en dat kon alleen door hen af te schermen van negatief nieuws. Die gingen dus geen bericht de wereld insturen dat dit of dat kamp gevallen was.” “Ach, whatever,” lacht de eerste, “daar raken we dus nooit uit.”

Die eerste is schrijfster Kristien Hemmerechts, de tweede Toon Van den Brempt, samen met zijn tweelingbroer Hein stilaan de bekendste kinderen van de collaboratie. Want het is inderdaad in de eind 2017 uitgezonden tv-reeks met die titel dat ze voor het eerst het verhaal van hun collaborerende ouders deden. Dat dit verhaal uitgebreider was dan het format van de reeks toeliet, was veel kijkers duidelijk. Ook Hemmerechts, die toen ze Toon toevallig in de gangen van een concertzaal tegen het lijf liep meteen meer wilde horen over zijn familiegeschiedenis. Misschien moet ik er mijn broer Hein bijhalen en kunnen we eens afspreken, stelde Toon voor. Er volgden ontmoetingen, plannen, lange gesprekken, zoektochten in archieven, uitstappen naar Duitsland en Israël en uiteindelijk een boek, Het verdriet van Vlaanderen, waarin Hemmerechts beschrijft hoe ze met hun drieën op zoek gingen naar het soms pijnlijke oorlogsverleden van Henri en Lies Van den Brempt – of Van den Broecke, zoals ze in het boek heten.

“Er zijn wel vaker mensen die vinden dat ik hun levensverhaal zou moeten neerschrijven,” gaat Hemmerechts in op mijn vraag waarom Het Verdriet van Vlaanderen er is gekomen. “Bijna altijd weiger ik dat, omdat slechts weinigen het vermogen hebben om afstand te nemen van hun eigen verhaal. Sommigen zitten zo vast in zelfmedelijden dat ze eerder een therapeut nodig hebben dan een schrijver. En ze moeten ook bereid zijn tot een eerlijkheid. Mensen hangen maar een half verhaal op waarvan je voelt dat ze willen afrekenen met iemand. Bij Hein en Toon had ik dat gevoel nooit. Maar het blijft natuurlijk altijd een gok, zo’n boekenproject. Het is zoals met iemand naar bed gaan, dat kan meevallen en dat kan tegenvallen, dat weet je op voorhand niet.”

Wanneer ik vraag of ze soms geen spijt had dat ze eraan begonnen was, zegt ze eerlijk, zoals we Hemmerechts kennen: “Toegegeven, het was niet altijd rozengeur en manenschijn. We zijn alle drie koppige mensen met een heel uitgesproken visie. Maar botsen is prima als het iets interessants oplevert. Je begint met elkaar te vertrouwen, maar hoe verder je raakt, hoe meer je gaat beseffen dat je elkaar ook graag moet zien om zo’n project tot een goed einde te brengen. Ik zeg soms misschien te snel wat op mijn tong ligt, maar ik heb ook geen hidden agenda.” “En soms is dat op het gênante af,” reageert Hein daarop. “Weet je hoe ze me in haar boek beschrijft? Als ‘de meest zachtaardige man die ik ooit ontmoette’”. “Dat is waar,” gaat Kristien lachend op zijn steekje in, “maar dat zou ik nu zo niet meer schrijven.”

Het verdriet van Vlaanderen is het verhaal van de families Van de Broecke en Verschueren. Henri Van den Broecke was een ambitieuze jongeman die het niet getroffen had met zijn afkomst. Geld om te studeren was er niet. Hij zou altijd een stumper blijven die hier en daar wat meescharrelde en daarom de bijnaam ‘de lakkere’ meekreeg, de sjoemelaar dus, wat tijdens familiefeesten waarbij steevast koekjes van Delacre op rafel kwamen tot heel wat gegniffel leidde. Eens België bezet door de nazi’s, sloot hij zich aan bij de SS en trok hij als Oost-Fronter naar Rusland. Liesbeth Verschueren had een heel andere achtergrond. Haar ouders waren bourgeois diamantairs die iets hadden met schilderkunst en muziek, maar die in de jaren dertig failliet waren gegaan, “door de joden”, zoals ze daar steeds aan toevoegden. Liesbeth ging aan de slag als secretaresse van Richard Jungclaus, een van de belangrijkste SS-ers van België.

Op 27 januari 1945 trouwden Liesbeth en Henri, in Duitsland, en op 1 juli werden Hein en Toon geboren. De inmiddels voorbije oorlog zou een schaduw werpen over de kindertijd en jeugd van de tweeling. Nog voor ze achttien maanden waren, zaten hun beide ouders immers achter de tralies wegens collaboratie. Moeder zou al na iets meer dan een half jaar vrijkomen, maar vader pas in 1954, waarna ze volgens de twee zussen van Hein en Toon begonnen aan hun “afsc-huwelijk”, waarbij het onderscheid tussen haat en liefde vaak onduidelijk was.

Het verdriet van Vlaanderen gaat echter niet alleen over hen, maar ook over hun ooms langs moeders zijde, zoals Nonkel Marc, die op zijn zestiende aan het hoofd stond van een Pools kamp, nonkel Leo, leder van de Vlaamse Hitlerjugend, en de ergste van allemaal, nonkel Twan, ondermeer verantwoordelijk voor het drama van Meensel-Kiezegem. Nadat een lid van de zwarte brigade in dat dorp vermoord was, gaf nonkel Twan het bevel een vergeldingsrazzia uit te voeren waarbij zowat alle mannen werden gearresteerd en het grootste deel ervan afgevoerd naar het concentratiekamp van Neuengamme, waar 76 van hen omkwamen. “Ja,” zeggen Toon en Hein bijna gelijktijdig, “De Verschuerens waren leidersfiguren,” maar van enige trots of bewondering in hun stem is geen sprake.

Jullie situatie is uniek, precies omdat jullie een tweeling zijn. Denk je dat dit jullie gesterkt heeft?

Toon: “Vroeger zeiden wij, in navolging van de filosoof Nietzsche, dat wat ons niet kapotmaakt ons sterkt, en we meenden dat. Wat een geluk dat we elkaar hebben, zeiden we toen nooit tegen elkaar. Nu weten we dat we zonder elkaar nooit zo goed uit dit verhaal gekomen waren. Al die zware omstandigheden ketsten op onze twee-eenheid af.”

Kristien: “Hetzelfde geldt trouwens voor de Verschuerens. Wanneer je hun brieven leest merk je dat ze elkaar altijd steunden en jobs bezorgden. Ik denk dat die familiesolidariteit deels ook verantwoordelijk was voor hun keuze voor Duitsland. De Verschuerens waren in de jaren voor de oorlog failliet gegaan. Het gezin was alles kwijt en zag in die nieuwe orde een broodwinning. Vader kon gaan werken in Duitsland, moeder had opeens een goeie job en ze kregen ook nog eens een deel van de soldij van hun zonen die voor Duitsland gingen vechten.”

Toon: “Voor we aan het boek begonnen, hebben wij dit aspect van het verleden nooit onderkend. Van thuis uit kregen wij altijd te horen dat er twee types collaborateurs waren geweest, economische en ideologische. Zij waren idealisten die neerkeken op mensen die voor het geld met de Duitsers meeheulden. Maar als je dan naar de feiten kijkt, zie je dat ze zelf ook een aardige som verdienden aan de collaboratie.”

Kristien: “Wanneer ik over het boek vertel, krijg ik steeds dezelfde reacties: ah ja, die collaborateurs waren idealisten die voor de Vlaamse zaak opkwamen en ingingen op de oproep van de pastoors om tegen het communisme te gaan vechten. Ik benadruk dan altijd dat daar in deze dossiers, en dat zijn er van de hele familie samen toch wel heel wat, geen sprake van is. De Vlaamse zaak speelde geen rol, net zomin als het idealisme of de pastoors. Dat ging daarentegen over Hitler, het fascisme, de hervorming van de maatschappij en de aantrekkingskracht van de uniformen.”

Wat was voor jullie vader de belangrijkste reden om te collaboreren en Oostfronter te worden?

Hein: “Een enkele reden zal er niet geweest zijn, maar hij zag in de nieuwe orde een mogelijkheid tot zelfontplooiing. Hij wist dat hij uit een armzalig nest kwam en besefte, een beetje zoals de Syriëstrijders van vandaag denk ik, dat hij via die club iemand kon worden. En hij was er natuurlijk ook duizend procent van overtuigd dat die club ging winnen. Het is dan ook te begrijpen dat dergelijke mensen na de oorlog neerkeken op de verzetsmannen van het laatste uur, die toen duidelijk was wie de oorlog ging winnen, zich nog snel bij het verzet aansloten.”

Kristien: “En er was het gevoel dat België geleid werd door een stel labbekakken dat er niets van bakte. In Duitsland wisten ze tenminste van aanpakken. Je merkt dat ook in de brieven van nonkel Marc, die de Polakken verwijt zo’n mooi land te hebben en er niets mee te doen. Dan wisten de Duitsers wel beter. Maar we mogen vooral niet vergeten dat het toen niet zo zwartwit was als wij het nu veelal zien, ook in de kampen niet. Zo hoorde ik het verhaal van een man die uit Mauthausen vluchtte en bij Tsjechische partizanen terechtkwam. Hij moest daar verbergen dat hij joods was omdat die Tsjechen hevig antisemitisch waren. De meeste mensen trokken trouwens gewoon hun kop in en probeerden te overleven. Mijn grootvader werkte bij de spoorwegen. Ik denk niet dat hij een transport met joden heeft tegengehouden, als hij dat al gekund had. Hij heeft geen enkele heldendaad verricht, maar hij heeft ook niemand verraden. Hij heeft gezorgd dat er eten was voor zijn kinderen, en wellicht zou ik net hetzelfde doen.”

De Verschuerens behoorden niet tot de lagere klasse. Zij musiceerden en schilderden. Het waren gecultiveerde mensen. Is het niet raar dat precies zij vielen voor het nazisme? Zij hadden toch beter moeten weten?

Hein: “Maar dat is toch een algemeen gegeven bij collaborateurs? Net na de oorlog zaten in de hechteniskampen van Lokeren tussen de 15.000 en 22.000 mensen vast, meestal collaborateurs. In de volksmond werden die kampen ‘de universiteit’ genoemd omdat er zodanig veel dokters en notarissen bij waren.”

Toon: “Dat doet me ook denken aan wat historicus Koen Aerts me vertelde, de auteur van het boek Kinderen van de repressie, en een van de mensen achter de tv-reeks. Hij zou graag door middel van kunst mensen uit de collaboratie en uit verzetskringen bij elkaar krijgen. Dat verloopt moeilijk omdat hij praktisch niemand vindt die zich met kunst inliet in verzetskringen. Voor Kristien was het soms ook moeilijk te moeten vaststellen dat de grootste nazi-misdadigers dweepten met de muziek van Schubert en Chopin.”

Kristien: “Wat mij vooral verraste is dat de Vlaamse SS-ers erger waren dan de Duitse. In Breendonk was dat het geval, maar dat blijkt keer op keer ook uit de brieven die we vonden, van bompa Verschueren en nonkel Twan bijvoorbeeld, die de Duitsers verweten veel te laks te zijn en niets te doen tegen het verzet. We weten ook wie verantwoordelijk was voor de deportaties uit Meensel-Kiezegem, geen Duitse, maar Vlaamse SS-ers. Die Vlaamse SS-ers waren veel wreder dan hun Duitse collega’s en ze gingen ook stukken grondiger te werk. Dat zou Vlaanderen eens onder ogen moeten zien.”

Is dat niet te verklaren doordat hier alleen de meest ideologisch gedreven mensen toetraden tot de SS, terwijl dat in Duitsland misschien minder het geval was?

Kristien: “Waarschijnlijk. De mensen die hier SS-er werden, hadden al op voorhand die brutaliteit in zich. Ik vind het bijvoorbeeld tekenend dat Twan na de oorlog zei dat als Ludwig von Falkenhausen – de officier die aan het hoofd stond van de Belgische SS en later zou meewerken aan de aanslag op Hitler – geweten had dat hij verantwoordelijk was voor de razzia in Vorst, hij hem ongetwijfeld voor de krijgsraad had gesleept. Hij wist dus perfect dat er ook in oorlogstijd regels waren en dat hij die overschreden had. Je kan alleen maar besluiten dat de schofterige mensen toen aan de macht waren.Wat mij beangstigt is dat dit zomaar kon gebeuren, en dat dit vandaag opnieuw zou kunnen gebeuren. Ook vandaag hoor je weer bijzonder brutale stemmen die openlijk beweren dat ze het recht hebben op vrije meningsuiting. Dat we respect moeten hebben voor anderen en dat iedereen gelijke rechten heeft, kan vandaag weer zonder enig probleem in vraag worden gesteld.”

Toon, is dat de reden waarom je na de Pano-uitzending over Schild & Vrienden een lezersbrief schreef naar De Morgen?

Toon: “We waren die dag naar Yad Vashem geweest, de officiële herdenkingsinstelling voor de joodse slachtoffers van de Holocaust in Jeruzalem. Nog behoorlijk onder de indruk van wat we daar gezien hadden, checkte ik ’s avonds voor het naar bed gaan nog even mijn e-mail. Een vriendin mailde me dat ze net naar Canvas had gekeken en niet goed was van wat ze had gezien. De ochtend nadien heb ik de uitzending bekeken. De sfeer van Yad Vashem zat nog in mij. Toen ik Dries Van Langenhove en zijn kompanen bezig zag kon ik niet anders dan die brief schrijven, uit pure verontwaardiging: waar zijn jullie in feite mee bezig?”

Hoe reageerde de familie na de uitzending van Kinderen van de collaboratie?

Toon: “Een aantal Verschuerens willen het verleden niet onder ogen zien, en daar zijn ze volgens ons fout in. Zij verwijten ons dat wij een gesloten boek weer opendoen. We hadden gehoopt dat we dit onze kinderen konden besparen, zeggen ze. Als ik ooit weer ‘on speaking terms’ kom met hen zal ik hen zeggen dat dit wel het slechtste is wat je kunt doen, want uiteindelijk komt zoiets toch uit en dan gaan die kinderen jou vragen waarom je het niet verteld hebt.”

Hein: “Voor mij wijst dat erop dat zij het verleden veel minder verwerkt hebben dan wij. Zij zitten nog steeds klem.”

Wanneer je onderzoek doet over de collaboratie, stoot je nog steeds op heel veel taboes, stiltes en verdringingen?

Kristien: “Ik heb het al genoeg gezien, iedere familie heeft de neiging de gelederen te sluiten op zo’n moment. Het is een beschermende reflex die ik ergens ook wel mooi vind. Ik heb in het verleden wel eens gesproken over mijn zus die psychisch ziek is. Mijn broer neemt me dat gigantisch kwalijk. Dat doe je niet, zegt hij dan. Het heeft iets heel menselijks. Ik heb ooit een boek geschreven over Ann, een meisje met anorexia. Na de publicatie was de moeder heel boos op me en heeft Ann haar kant gekozen, waardoor ik niet naar haar begrafenis mocht gaan.”

Toon: “We hebben dat ook zelf meegemaakt. We bezochten onze neef, de oudste zoon van nonkel Twan, in Zuid-Duitsland. Hij is een half jaar ouder dan ons, een schattige kerel, cultureel begaafd, regisseur geweest, wij keken altijd naar hem op. Hij had weinig tot niets te maken met het gedachtengoed van zijn vader omdat hij door zijn moeder werd opgevoed, een actrice. Wij gaan dus op bezoek bij hem, in een home, waar hij verblijft omdat hij door het levenslange roken op de sukkel is en zelfs een been is kwijtgespeeld. Hij biedt ons met moeite een stoel aan en legt het doosje pralines dat we van zijn tante hadden meegekregen zonder kijken opzij. Wanneer Kristien hem vraagt hoe zijn vader was, zegt hij: ‘Ganz normal’. Waarna hij uitlegt dat zijn vader niet bij de SS was, maar wel bij de Waffen-SS, wat natuurlijk iets heel anders was. Wanneer hij bijna moet gaan eten, wijs ik op het bakje bier dat onder zijn stoel staat en zeg ik: ‘Komaan, we gaan er toch een drinken voor we afscheid nemen?’ ‘Jamaar, zegt hij, dat zijn mijn flesjes, daar moet ik de hele week nog mee toekomen.’ Uiteindelijk heeft hij twee flesjes opengedaan, maar het was heel erg tegen zijn zin. Die man was nog een schaduw van zichzelf, een stuk verdriet. Hij verdrong alles en herinnerde zich alleen wat hem goed uitkwam.”

Kristien: ‘Ik denk dat dit typerend is voor de houding van heel Vlaanderen tegenover de collaboratie. En niet alleen tegenover de collaboratie trouwens. Toen ik ging scheiden, was dat een schande voor de familie, terwijl dat toch alleen maar over mij ging? Maar nee, zo zagen mensen dat niet, als je dochter ging scheiden, dan was jij wellicht ook een losbandig schepsel. En dat geldt ook voor positieve situaties. Als je kind iets goeds doet, is dat de verdienste van dat kind en dan moet jij de pluim niet op je hoed steken. De Verschuerens zouden de wereld ook eens op die manier moeten beginnen zien. Hen treft geen schuld voor wat hun ouders en grootouders hebben gedaan.”

Over jullie vader werd na de oorlog in de gevangenis een moreel dossier opgesteld. Hoe streng werd hij daarin beoordeeld?

Toon: “Helemaal niet streng. Hij heeft het gepresteerd de mensen die zijn dossier moesten opstellen te doen geloven dat hij als Oostfronter in Rusland alleen maar fiches heeft zitten invullen en nooit een wapen heeft gedragen.”

Kristien: “En dan was er die Franstalige psychiater die na een grondig onderzoek zei dat er ethisch helemaal niets mis was met hem. Over hun moeder werd gezegd dat het begrijpelijk was dat ze tegen de joden was, want haar ouders waren door hen failliet gedraaid.”

Toon: “Ik ben ervan overtuigd dat onze nonkel Twan tijdens de ondervragingen door zijn auditeurs getraind geraakt is om zaken te zeggen die niet te veel straf opleverden. Op latere leeftijd is hij een uur lang geïnterviewd op tv over zijn oorlogsverleden. Hij vertelde toen dat hij op een bepaald moment een SS-uniform zag en helemaal smolt. Ik had toen de neiging om dat te geloven, maar nu niet meer. Ik denk dat dat een latere invulling is van de feiten. Hij vertelde liever een verhaal over een uniform dan dat hij bekende dat zijn vader financieel omvergeblazen was door de joden en hij uit was op wraak. Dat zou meer straf opgeleverd hebben.”

Kristien: “Het militair dossier van Twan is verdwenen, maar we weten dat hij voor een aantal razzia’s en deportaties verantwoordelijk was, voor die in Vorst, Meensel-Kiezegem, Bouchout en wellicht nog een paar. Hij heeft eigenhandig mensen vermoord. Uiteindelijk is hij na zestien jaar op vrije voeten gesteld. Ik vind de welwillendheid van de mensen die de morele dossiers moesten opstellen bijna onvoorstelbaar groot. Zet daar nu eens het lot van Salah Abdeslam tegenover, een van de terroristen die de aanslag pleegde in Parijs op 13 november 2015. Op het laatste moment bedacht hij zich en gooide hij zijn bomgordel in de vuilnisbak. Hij heeft dus geen slachtoffers gemaakt, maar hij moet er niet aan denken ooit nog uit de gevangenis te komen. Dat wij daar vandaag veel radicaler tegenover staan dan vroeger heeft wellicht te maken met de aantallen. Er waren immers zoveel collaborateurs. En nonkel Twan was ook iemand ‘van ons’ natuurlijk, terwijl Abdeslam dat niet is, al mag hij dan nog honderd keer in België geboren zijn. Ik zeg niet dat Twan langer gestraft had moeten worden, daar gaat het mij niet om. Wat ik hier wil aankaarten is dat men altijd zegt dat de repressie zo erg was, terwijl ik dat nergens gemerkt heb.”

Toon: “Ik weet niet of het altijd welwillendheid was. Wanneer je die dossiers leest krijg je soms ook de indruk dat de ondervragers naïef en onderbemand waren.”

Kristien: “En er was ook weinig informatie voorhanden waar de ondervragers op voort konden gaan. Ze moesten het meestal stellen met de getuigenissen van de aangeklaagden zelf, en dan weet je het wel natuurlijk: ‘I know nothing. I’m from Barcelona’ (lacht). Uiteindelijk had hun vader bij de SS gezeten, had hij valse identiteitspapieren gemaakt en was hij verdacht van de betrokkenheid bij de moord op een politieman. Alleen dat laatste is uiteindelijk onderzocht. Ik zeg niet dat hun vader niet genoeg gestraft is. Ik vind het alleen niet juist dat hij nooit zijn misdaden heeft moeten bekennen. Het zou zoveel genoegdoening geschonken hebben als hij bekend had wat hij gedaan had, dat hij wist dat dat fout was en dat hij zich daar rot voor schaamde. Maar dat eiste het ondervragingssysteem niet, dat zette alleen maar aan tot het vinden van excuses. ‘Ik had geen geld en trok daarom naar het Oostfront,’ dergelijke dooddoeners.”

Hein: “Ons vader is wel in zekere mate tot inkeer gekomen, maar zeggen dat hij zich schaamde voor wat hij had gedaan ging hem te ver. In tegenstelling tot zijn zonen, want wij hebben met ons tweeën meer schaamtegevoel dan alle Verschuerens samen, denk ik.”

Toon: “Onze ouders waren ook heel bedreven in het ophangen van een mooi verhaal. Moeder was een grote comédienne en vader een ongelooflijk goeie verkoper. Drukkerijmachines, postkaarten, boekbindmachines, breimachines, verzekeringspolissen, je kunt het zo gek niet bedenken of hij heeft het wel verkocht, en iedere keer met succes. Op de eerste plaats verkocht hij echter zichzelf. Hij stak de auditeurs gewoon in zijn zak.”

Wanneer beseften jullie dat jullie vader fout was?

Hein: “Hij kwam in 1954 uit de gevangenis en begon meteen wetten te stellen. Ik herinner me dat telkens hij voorbij kwam ik de drang voelde om mijn voet uit te steken en hem beentje te lichten. Een beetje Oedipoes wellicht, we waren toen negen. Er volgde een scheiding en toen we dertien waren trouwden onze ouders opnieuw. We verhuisden daarna van Antwerpen naar Brussel, stapten van de lagere school over naar de middelbare en mochten thuis opeens ook geen Antwerps meer spreken, wat in feite toch onze moedertaal was. Ook toen heeft hij op een verschrikkelijke manier de wetten gesteld en dweepte hij nog tot in het absurde met Hitler. Dat botste enorm met ons. Het onderscheid tussen übermenschen en untermenschen zat ingebakken in onze vorming. In 1959 of 1960 kreeg ik via vader een boekje in handen over onze jongens in Duitsland, met foto’s van SS-ers en soldaten. Ik vond dat nogal een teleurstelling omdat er van die übermenschen maar weinig te zien was. Ik zag alleen lelijke gasten met flaporen. Hier klopt iets niet, dacht ik toen. En dan was er ook nog die straatscène in Schaarbeek, met ons vader die aan een stel Congolezen vroeg: ‘Messieurs, est-ce-qu’on peut vous aider?’ Ik dacht meteen: hoe kan dat nu? Die zegt ‘messieurs’ tegen die negers. Dat was nog zo’n eye-opener die ons stilletjes aan wakker maakte.”

Waarom zijn jullie niet in de ideologische voetsporen van jullie vader getreden en een aantal van jullie neven en nichten Verschueren wel?

Toon: “Een van de redenen is ongetwijfeld de opstandigheid tegenover ons vader die er niet in slaagde zijn zonen aan zijn kant te krijgen. Onze afkeer voor hem sloeg over op alles waar hij voor stond. Bovendien waren wij niet echt opgevoed door hem natuurlijk, maar door ons moeder. Hij zat in de gevangenis tot we negen waren en dan is een opvoeding al voor een stuk klaar. Onze opleiding in het Athenaeum van Etterbeek zal er ook wel voor iets tussen zitten, en nadien die aan de VUB. En toen moest mei ’68 nog komen. De wind waaide opeens enorm de andere kant op. Ik kreeg toen een boek in handen gestopt van een zekere Marx. Die kende ik niet, want daar had ons vader nooit iets over gezegd. Maar anderzijds had hij ons ook nooit geïndoctrineerd. Dat gebeurde evenmin bij de Verschuerens trouwens. Het antisemitisme en het neerkijken op zwarten wel, maar het werd nooit expliciet.”

Hein: “Het ging zelfs verder. We hebben al genoeg meegemaakt en aan politiek moet je niet beginnen. Laat dat idealisme maar aan anderen over. Dat was de sfeer die bij ons thuis heerste. Maar zo waren de Verschuerens niet. Zij waren er trots op dat ze uit hun burgerrechten waren gezet en dus niet mee mochten doen aan de verkiezingen. Dat mijn vader eerherstel vroeg vonden ze beneden hun waardigheid.”

Kristien: “Wat mij in dit verband opgevallen is aan de reeks Kinderen van de collaboratie is dat verklaringen vinden waarom de enen dezelfde ideologie van hun ouders aanhangen en de anderen er zich tegen verzetten heel moeilijk is. Het zou mooi zijn als dit niet zo was en als we zouden weten wat we moeten doen om kinderen weg te lokken uit het extremisme van hun ouders, maar dat kunnen we niet. Over Dries Van Langenhove zeiden sommigen dat de UGent hem niet had mogen wegsturen, maar hem daarentegen cursussen had moeten laten volgen om zijn blik te verruimen. Daar geloof ik niet in. Die gast is 25 en heeft al heel veel opleidingen achter de rug. Die verander je niet met een cursus.”

Wanneer ik Hein en Toon vraag of ze hun ouders anders zijn gaan zien na wat ze allemaal over hen hebben ontdekt, blijft het lang stil. “Toch wel ja,” schoorvoet Hein uiteindelijk, “Er zijn confronterende zaken uitgekomen. Meer dan Toon heb ik altijd afstand gehouden van mijn vader, tot op zijn sterfbed. En nog ben ik teleurgesteld. Ook in mijn moeder trouwens. Wij hebben haar ooit wel gevraagd hoe het zat met de joden die in Antwerpen op de trein werden gezet. Wij dachten dat zij naar betere oorden werden gebracht, zei ze dan altijd, naar een heropvoedingskamp of zo. Ik denk dat dat een van die verhalen is die ze nadien is gaan ophangen en na verloop van tijd nog zelf is gaan geloven ook, om zichzelf niet als slecht te moeten zien.”

“Dat is het verdriet van Vlaanderen,” voegt Toon er nog aan toe, “dat we nog lang niet klaar zijn met het oorlogsverleden. En toch moeten we de jongeren van vandaag vertellen wat er toen gebeurd is, zodat ze niet dezelfde fouten maken.”

Bij het boek hoort ook een voorstelling waarin teksten gebracht worden uit het boek, Toon en Hein muziek spelen en er tekeningen getoond worden van Toon die betrekking hebben op hun verhaal. De première is op 27 februari in de Leuvense bibliotheek Tweebronnen. Andere locaties en data worden later nog bekendgemaakt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *