Gistel de 23.5.51
Liefste,
Het was eens meiens morgens .. zon lauwe wind, en op de wind de geur van een boomgaard .. (1) Voor eenmaal wens ik alle werk naar de bliksem en ik grijp naar het papier dat de kleur heeft van seringen vóór mijn venster. Ik zou met je willen zitten hier in de weide voor mijn deur, te midden van gulden boterbloemen .. Met weemoed zie ik de spreeuwen heel de dag een luchtbrug spannen van de sloot naar hun verborgen nesten, in hun bek de wormpjes die God hun schenkt voor de jongen .. Ik wind helaas ! geen wormpjes noch kevertjes om er een nestje op na te houden, en gevoel mij tegenover de spreeuwen wel zeer benadeligd ! Ik vlieg en fladder dag na dag, en mag mij gelukkig achten als ik hier of daar een vuile vlieg of een bladluis vind om de luchtbrug naar Brussel in gang te houden .. Zo bv. de geheimzinnige heer uit Roeselare die mij voor een gelegenheidsversje bedacht met een ere-loon dat mijn kosten van de e.k. zaterdag zal dekken .. Laten wij dankbaar zijn : het had ook niets kunnen zijn ! Mocht Sint Michiel, indien hij iets meer is dan een koperen windhaan op de “ranke raadhuistoren”, mijn roerende bede genadig verhoren. Ik heb hem in de titel van mijn sonnetje vereerd met de aanroeping: “patroon van Brussel” (2).Mocht hij de heimelijke voorspelling aanvoelen die er in die eenvoudige woorden besloten ligt, en beseffen dat ik te Brussel heel bizondere belangen te verdedigen heb ! Maar onze ervaringen uit de jongste jaren hebben geleerd dat wensen en gebeden zó weinig aan de loop der aardse dingen veranderen : wij zitten daar met ons pakske en het is van : dragen ! Is het in deze omstandigheden niet begrijpelijk dat wij (jij en ik, o geliefde mijn!) naar een heel bizondere cultus zijn afgezwenkt. Wij hebben er immers saam, hand in hand vóór ge staan, voor de jonge, goddelijke boreling die met opperste onverschilligheid zijn wateren in het aardse tranendal doet neerstroelen? O Manneken Pis gij hebt geheel mijn hart, ik begin het begrip “vaderlansliefde” te begrijpen – gij zijt immers één onder onze gevierde nationale symbolen .. Hoe bevrijd ik de goed gevoede straal die, fonkelend in het licht der lantaarnen, nog ’s avonds laat onverpoosd en onversaagd in uw nooit overlopend potje neer klatert en onbescheiden opspat! Een symbool en een wereldbeschouwing : “bleib immer jung!” Ik deelde je reeds mee dat ik de bedoeling had – als de Muze mij deze vreugde gunt – aan de naakte krullekop een opgetogen hymne te wijden. Bij gelegenheid gaan wij eens prentkaartjes kopen waarop hij “prijkt”.
In dit geloof .. zoent je je
Nand.
P.S. Je ontving waarschijnlijk de onheilsmaar van mijn nicht. (Hebben de heren dan gedaan zoals Manneken-Pis? Zo’n bronwater is goedkoop ..) Je moet daarvoor niet speciaal naar Antwerpen gaan : schrijf. Ik schrijf ook persoonlijk aan Lode…
(1) “eens meiens morgens”: Een verwijzing naar de beginregel van het gelijknamige gedicht toegeschreven aan Hertog Jan I van Brabant (1235-1294) (“Harbalorifa!”)
(2) “Sint-Michiel”: