Verklaring van de beschuldigde

(de perioden van verhoor, aanklacht en proces worden ook door Nand beschreven in zijn Memoires, zie aldaar– de data kunnen als leidraad gebruikt worden, een volledig chronologisch overzicht is de vinden op de pagina “Processen“)

1ste verhoor

Een 1ste verhoor werd afgenomen op vrijdag 28 september 1945 te Brugge door Inspecteur van de Staatsveiligheid Georges Van Hecke. Nand verbleef toen reeds 1 jaar in het Interneringscentrum Sint-Kruis aldaar (aanhouding op 15 september 1944 te Gistel).

2de verhoor

Een maand na het 1ste verhoor werd Nand overgebracht naar het Krijgshof te Antwerpen. Na het verhoor, ’s avonds, volgde de overbrenging naar het interneringscentrum te Hemiksem.
Verklaring van Nand tegenover de krijgsauditeur Willy Calewaert (zie over hem ook de pagina “Calewaert“) op 24 oktober 1945 voor het Krijgshof te Antwerpen. Dit was het 2de verhoor.

“24 oktober 1945 Krijgsraad Antwerpen

Voor ons: W. Calewaert, Substituut Krijgsauditeur, bijgestaan door Adjunct Griffier De Decker Fred is verschenen de hierna aangeduide beklaagde Vercnocke Ferdinand die op ondervraging als volgt heeft geantwoord:

Ik werd gemobiliseerd in oktober 1939, nam deel aan den Mei veldtocht 1940 en bleef Krijgsgevangen tot 6 juni 1940. Ik was reeds medewerker aan het blad Volk en Staat toen dit nog De Schelde genaamd werd, ik was medewerker voor Kultuur en Letterkunde. Bij mijn  terugkeer in 1940 heb ik bij Volk en Staat mijne bedrijvigheid hernomen. Ik verdiende daar eerst 200 fr. per maand, sinds 1940 werd dit bedrag tot 500 fr. opgevoerd en later verhoogd tot 600 fr. In de lente van 1943 hen ik bij Volk en Staat mijn ontslag ingediend, doch in Maart 1944 ben ik terug in dienst gegaan aan een maandwedde van 4000 frank. Ik neem er nota van dat U een reeks dagbladuitknipsels waarvan de meest behoorden tot de rubriek zoo dichtte Dietschland uit het ter zitting voor te brengen dossier verwijderd daar ik met U akkoord ben dat zij geen enkel belang hebben voor mijn verdediging. Ik herinner mij niet aanwezig te zijn geweest op de openingszitting op de tentoonstelling Duitsche Grafiek der 19 en 20e eeuw alhoewel mijn naam in Volk en Staat onder een ter gelegenheid van die tentoonstelling genomen photo zich bevindt. Ik herinner mij niet precies wanneer ik een reis naar Duitschland heb gemaakt, hoewel ik herken dat het artikel in Volk en Staat van 19 januari 1941 van mijn hand is en dit artikel handelt over “Vlaamsche Kunstenaars op rond reis in Duitschland” met als onder titel “indrukken en herinneringen” In dat artikel zeg ik inderdaad dat de door Goebbels uitgesproken woorden “ons uit het hart zijn gegrepen: wij dienen de kunstenaars uit Vlaanderen, die immer met ons volk hebben medegeleefd, doch door den staat om die liefde werden verstooten, hooren hier, uit den mond van een hooger vertegenwoordiger van het Duitsche Rijk, hoe de Nationaal Socialistische Saat, geen ander dan Volksche Kunstenaars erkent. Ik bedoel daarmede dat wij als dichters voor de gemeeschap slechts op weinig simpathie konden bogen. Hoewel ik dit artikel heb onderteekend besef ik niet dat ik daardoor de macht van mijn prestige als Vlaamsch Kunstenaar in de weegschaal wierp. Ik was lid van het V.N.V. van voor den oorlog en ik ben het gebleven tot in April1943. Ik herinner mij niet het artikel getiteld de Kleine Volkeren te hebben geschreven, zulks is echter mogelijk. Het gedicht Ordewoord eveneens verschenen in Volk en Staat is van mijn hand. Het artikel getiteld De
(blz. 2)
avontuurlijke Simplicissimus is gewijd aan een bespreking van het 17e eeuwsche werk en het geeft er tevens een samenvatting van. Het artikel verschenen in de rubriek Kunst en Letteren van Volk en Staat en houdende verslag van een rondreis in Duitschland, door Vlaamsche Kunstenaars ondernomen is van mijn hand. Het gedicht getiteld Doodenklank en verschenen in Volk en Staat herinner ik mij niet. Het is mogelijk dat ik een artikel geschreven heb in Volk en Staat en getiteld: Letterkunde en Nationaal Socialisme. Ik trad inderdaad op gedurende een liederenavond in de Volkszangafdeeling van het V.T.B. ik heb daar enkele woorden gezegd maar ik herinner mij niet daar gedichten te hebben voorgedragen. Het artikel getiteld Ruimte is van mijn hand. Indien ik in dat artikel werkelijk spreek van Mein Kamp als een Volksche boodschap en van Hitler de geniale hervormer van het huidig werelddeel op wiens woord men mag bouwen, dan heb ik zulks alleen gedaan omdat ik anders de mogelijkheid niet inzag om de toestand door de Duitschers geschapen te kritikeeren. Inderdaad is de tekst die zich op de steekkaart bevindt en dewelke U mij voorleest door mij geschreven doch als dusdanig uit zijn verband gerukt. Men moet het heele artikel lezen om te zien dat dit werkelijk slechts suiker  was, noodig om kritiek te kunnen uitoefenen. Het is door dergelijke dingen te schrijven dat ik op mijn manier weerstand bood aan de Nationaal Socialistische bezetter. Het nageslacht zal daar ongetwijfeld aldus over oordelen. Ik herinner mij het artikel “Ons adellijk verleden. Het dwingt ons tot de daad” niet meer. Het artikel getiteld “Onze Volksche Oorspronkelijkheid”, is eveneens een artikel in hooger vermelden zin, door te wijzen op eigen oorspronkelijkheid kritikeerde ik het Nationaal Socialisme. Ik herinner mij niet meer op 11 Juli 1943 de 11 Juli manifestatie te hebben bijgewoond ingericht door het V.N.V. hoewel mijn aanwezigheid in het verslag verschenen in Volk en Staat wordt gemeld. Ik weet bepaald dat ik nooit aanwezig ben geweest op een arrondissementsvergadering van het V.N.V. te Mechelen hoewel zulks in Volk en Staat wordt gemeld. Ik herinner mij eveneens aanwezig te zijn geweest op het Sportfeest van het N.S.J.V. te Mechelen op Zondag 29 augustus hoewel ook dat in Volk en Staat /
(blz. 3)
blad ontbreekt
(blz. 4)
Ik wijs er op de verscheurdheid welke heerschte op 1 Mei feesten voor 1940, waar de verschillende partijen elkander de straat betwistten. De artikelen getiteld Guido Gezelle de Volksche dichter zijn van mijn hand. Het artikel getiteld Volksche Letteren en verschenen in verschillende afleveringen is verschenen bij Volk en Staat en was van mijne hand. Het gedicht De Heeren verschenen in Volk en Staat tijdens den oorlog is van mijn hand. In verband met de briefwisseling die U mij voorlegt kan ik U melden dat voor wat het stuk 1 en waarin sprake van het eereloon in zake Zeeland, het daar geldt een eisch van mij om dit eereloon te ontvangen. In het stuk 5 geteekend Rik Wijckmans en sprekende over een “Volk treedt aan” gaat het over een boek dat nooit geschreven werd, zooals trouwens blijkt uit stuk 6. Het werk vermeld in stuk 12 en getiteld “Vlaanderen in Nood” is een boekje van mijne hand, rijk geillustreerd. Ook “Onze Adelbrieven” is een boekje voorzien van vele lichtteekeningen. Voor de overige briefwisseling in het zelfde kaft vervat deze gaat over een werk van photos voorzien . Ik heb enkele reizen ondernomen naar Duitschland gedurende de bezetting: o.a. naar München en naar Berlijn en een andere reis heb ik gedaan naar Weenen in September 1942. Wanneer ik in mijn schrijven aan Jan Acke stuk 72 voorstelde een photo van Lagrou als S.S. mede bij de andere photos te publiceeren dan was dat alleen maar omdat Jan Acke zelf lid was van de S.S. Voor wat betreft mijne activiteit bij het N.I.R. ik behoorde daar niet bij het vooroorlogs personeel. Mijn eerste lezing was er eene in Oktober 1940 en getiteld : ” Volksche Letterkunde”

Na voorlezing volhardt en teekent met ons – Doorhaling van regels en woorden goedgekeurd. Antwerpen den 24 Oktober 1945

3de verhoor

3 dagen na het tweede verhoor volgde het derde en laatste op zaterdag 27 oktober 1945 te Antwerpen opnieuw door substituut-krijgsauditeur Calewaert. Nand werd telkens geboeid heen en weer gevoerd vanuit het IC Hemiksem.

“24 oktober 1945 Krijgsraad Antwerpen

Voor ons: W. Calewaert, Substituut Krijgsauditeur, bijgestaan door Adjunct Griffier De Decker Fred is verschenen de hierna aangeduide beklaagde Vercnocke Ferdinand die op ondervraging als volgt heeft geantwoord:

Verdediger : die verklaart:

Ik heb verschillende spreekbeurten gehouden in het N.I.R. o.m. over Albrecht Rodenbach, een voordracht uit eigen werk, een lezing over de dichter Wies Moens en ik heb verder mijn gedicht Aan Adolf Hitler voorgedragen. Ik heb versehillende malen spelen welke voor de radio werden voorgebracht bij het jeugduur geschreven. Op 15 Maart 1941 werd ik vast in dienst genomen bij het N.I.R aan een  maandelijksche wedde van 3750 fr. Ik hield mij bezig met de rubriek Politiek en gemeenschap. Ik heb inderdaad een referaat gemaakt nopens de onderwerpen te behandelen in verband met den strijd tegen de Sovjets en stelde daarvoor de te behandelen onderwerpen voor. Mijn wedde bij het N.I.R werd slechts 1 maal verhoogd namelijk in 1942 wanneer zij gebracht werd tot 4000 fr.
(blz 2)
Als referent moest ik om de veertien dagen zorgen voor een hoorbeeld of luisterspel maar ik ontving regelmatig van mijne hiërarchische oversten directieven nopens wat mij te doen stond. Voor wat de uitvoerders betrof moest ik voorstellen doen en die werden dan door de afdeling leiders gecontroleerd. Ik kreeg voor mijn rubriek regelmatig bevelen vanwege de Duitschers of van wege mijn oversten. Tot mijn referaat behoorden volgende rubrieken : 1/ Op den uitkijk, maar iedereen mocht in deze rubriek teksten inbrengen. 2/ Volk aan den Arbeid. 3/ Politiek en gemeenschap. 4/ Lezingen. Tot de rubriek Op den Uitkijk , die dagelijks vijf minuten zending bracht, behoorden uitzendingen van louter geopolitische beschouwingen. De andere teksten dezer rubriek werden door de Duitschers zelf bezorgd en namelijk door de D.N.B. Het referaat uitgezonden op 17 Juli 1941 in de rubriek  “Op den Uitkijk” en zijnde een oproep tot dienstneming in het Vrijwligersregiment Vlaanderen tegen het Bolsjevisme is een referaat onder mijn naam verschenen doch uitgevoerd op hooger bevel. Met de rubriek Kantteekeningen had ik niets te zien. Voorwat betreft de rubriek politiek en gemeenschap deze behoorden tot mijn referaat. Het hoorbeeld in deze rubriek uitgezonden en getiteld “Heldensage 1941. Volksche soldaten” is inderdaad van mijn hand. Het is een overzicht van zekere hoogtepunten uit Vlaanderens geschiedenis. In de rubriek politiek en gemeenschap verscheen ook onder mijn leiding het luisterspel “Arbeid in Duitschland”, ik verbeter, dit laatste hoorspel verscheen in de rubriek “Volk aan den Arbeid”. Ik had een vijftal teksten geschreven voor de Duitschers voor die rubriek, ik heb er slechts één van geplaatst. De vier andere werden nooit uitgezonden. Ten andere het luisterspel getiteld “Arbeid in Duitschland” spreekt alleen van de vrijwillige arbeiders. In de rubriek “Volk aan den Arbeid” was ik ook voor de verantwoordelijke referent voor de uitzending: “Wat doet het arbeidsambt voor onze arbeiders ?”. In de rubriek Politiek en Gemeenschap werd het hoorspel Long Island onder mijn leiding opgevoerd. Dit is de vertaling van een Duitsch hoorspel. In de uitzending van 26 Januari 1942 werd ten gehoore gebracht “Gedenkklank voor hen die vielen op het Oostfront” deze tekst was van mij. Om terug te komen op de uitzending van Long Island moet ik U doen opmerken dat dit hoorspel werd opgevoerd op last der Duitschers en dat ik mij tegen de opvoering ervan geruimen tijd heb verzet. De gedenkklank voor de Oostfrontgesneuvelden heeft geen werfbedoelingen. Het luisterspel Made in England werd niet uitgezonden. Het politiek praatje n° 13 hoewel gemeld op de fiche onder mijn referaat is niet van mijn hand. Leo Persijn heeft mijn naam daar bijgeschreven. Merkbaar is trouwens dat het niet mijn geschift is. Ik herinner mij niet een spreekbeurt gehouden te hebben voor het N.S.J.V. tijdens een kadervergadering te Brussel. Het is mogelijk maar ik herinner mij niet vrijaf gevraagd te hebben bij de uitvaart van Staf De Clercq. De Lezing die ik voor de zender gehouden heb over Wies Moens is door de Duitschers vertaald en overgenomen in den Kultuurdienst evenals mijn lezing Volksche dichtkunst in Vlaanderen. Het hoorbeeld Nieuw Leven is van mij. Ik heb nooit met de duitsche europazender medegewerkt.
(blz 3)
Ik heb, om er van af te zijn, enkele gedichten gestuurd om opgenomen te worden in een Nederlandsch Kerstboek uitgegeven door de S.S. Ik heb deze bijdragen gericht aan de S.S. Dienststelle Brussel. Ik doe U opmerken dat dit Ned. Kerstboek niet verschenen is. Het is slechts in vervanging van Leo Persyn die ziek was dat ik mij heb gericht tot den heer Werler om de tekst te bekomen van deze lezing over de joodsche invloed op het artikel “Flandern, Germanisches Grenszland in den NiederLanden” en verschenen in het September no van 1942 van “Willle und Macht” is inderdaad van mijn hand.
Ik ben naar Katyn geweest in opdracht van den zender Brussel. Ik heb daarover een ooggetuige verslag opgemaakt, objectief in de mate van het mogelijke. De Duitschers hebben mijn oogetuigenverslag uitgegeven buiten mijn wil om.

Op onze opmerking dat de Duitschers zulks niet zouden hebben gedaan indien de tekst niet in hun propaganda zou te paskomen antwoordt betichte:

Had ik geweten dat zij het in dezen vorm zouden uitgegeven hebben had ik zeker belet.
Het marchlied der Zwarte Brigade is door mij  geschreven en verscheen in de National Socialist. Ik heb eveneens vastgesteld dat in Volkskamp een gedicht van mijn mbt en getiteld “Klimmende Liebaert” verschenen is. Het artikel getiteld Beschouwingen bij de 22ste bedevaart naar den IJzer is van mijn hand. Ik had dit artikel geschreven als inleiding tot de jaarlijksche uitzending door het N.I.R. van een reportage over de IJzerbedevaart. Het is die tekst die in de S.S. Man is overgenomen. Mijn gedicht “Eed” is in de S.S. Man verschenen zonder dat ik het toegezonden had. Het gedicht Aan Adolf Hitler is eveneens verschenen in de S.S. Man ook buiten mijn weten, evenals het gedicht Wallonië. Mijn gedicht aan Adolf Hitler moet verstaan worden in dezen zin dat het een beroep is op de Duitschers om ons grondgebied leven en taal te eerbiedigen. Het gedicht Wallonië is volstrekt niet bedoeld om Vlaanderen af te scheuren van België. Ik heb nooit voor mijn medewerking aan den Kultuurdienst geld ontvangen. Wel zij er artikelen en gedichten van mij in de Kultuurdienst verschenen maar zulks buiten mijn weten. In de Vlag zijn van mijn hand verschenen: De Nederlanden en Groot Germanje (doch dit artikel was dusdanig antiduitsch dat er daarna in het blad een logenstraffing is verschenen), het gedicht aan Adolf Hitler, de reportage Vaamsche Kunstenaars op rondreis in Duitschland, Groot Germanje, en Moeders in het Zwart, alsook de Geesel Gods (verzen geschreven voor den oorlog). Het werk getiteld Onze Adebrieven en uitgegeven bij Steenlandt is het boek waarvoor ik in breedvoerige briefwisseling ben geweest met Jan Acke. Voorwat betreft het gedicht “De Man” en opgedragen aan de zwarte brigade is verschenen in Volk en Staat. In het werkje “Het vendel moet marcheeren” uitgegeven door A.V.N.J. Blauwvoetvendels zijn inderdaad verschillende gedichten van mijn hand verschenen. Dat zijn echter vooroorlogsche gedichten van mijn hand. In het werk das Flamisch Kampf gedicht uitgegeven door Wies Moens zijn twee gedichten va mijn hand verschenen. “Aan de Vaderen en Kameraad” in het V.N.V Liederboek zijn eveneens verschillende gedichten van mijn hand verschenen: Dietsche Jeugd Dietsche Vrouwen, Groet onze Vaan, Mijn Volk wordt groot en het lied van Gullick evenals Eere den Arbeid.
(blz 4)
Men heeft mij daarvoor mijn toelating niet gevraagd. In Gemeenschapsliederen uitgegeven door De Vlag is het gedicht Broeders in Schachten en groeven een vertaling van mijn hand van het Oude Kamplied der S.A. Ook dit verscheen zonder mijn voorkennis.”

Hierna volgt de aanklacht, zie deze pagina.


Alle betreffende wetsartikels kunnen hier geraadpleegd worden.