Zondag 6 augustus Nand 1ste brief

Gistel, den 6de Oogst 1950
Kleine Warande 22

  

Beste Simone,
Ik hoop dat jullie na den “romantischen” (1) nacht goed zijn thuisgeraakt. Jammer dat dergelijke nachten moeten eindigen! Men hoorde zó te kunnen voortleven: “and so live ever…” Ken je Keats’ heerlijk sonnet “Bright Star…” (2) Muziek in den koelen nacht, sterren en maan even boven de duistere bomen… het is een sfeer die met werkelijkheid schier niets te maken heeft en toch zo intens werkelijk is.
Nu heeft de stilte van het alledaagse ons weer ingesloten – een stilte die luid roept hoe leeg zij is. En ik betrap mij erop dat ik zalig in het ijle zit te glimlachen. Na zoveel lijden en eenzaamheid (3) was de Kriekenberg (4) zo ongelooflijk schoon en verkwikkend. Laat ik het rechtuit bekennen: de zacht stille vriendschap die je mij hebt betuigd heeft mij goed gedaan. Ik ben gelukkig dat ik deze ogenblikken beleefd heb. Zij hebben voor mij weerom de diepe heimelijkheid der dingen ontsloten, het contact gelegd met de verborgenheden dewelke leed en wrok en kommer hadden overwoekerd. Nadat ze lang gezwegen hadden (5) hoorde ik weer de zingende ziel der dingen (6), die jij, zo vernam ik gisteren voor het eerst, weleens hebt gehoord.
Ik zal het op prijs stellen eens iets van jou hand te kunnen lezen. Stuur mij bij gelegenheid ’t een of ’t ander op.

Met oprechte, hartelijke groeten, uw
Nand

Commentaar

(1). Na den romantischen nacht: Een verwijzing naar de dag ervoor en het tuinfeest in Villa Kriekenberg waar Nand en Sim elkaar voor het eerst ontmoetten (zie hierover de pagina “Het Tuinfeest“).
Blijkbaar was de avond intiem geëindigd, en Nand neemt onmiddellijk het initiatief om zich dit momentum niet te laten ontglippen.

(2). Het gedicht van Keats, het citaat komt uit de laatste versregel:

Bright Star
John Keats (1795-1821)

Bright star, would I were stedfast as thou art—
Not in lone splendour hung aloft the night
And watching, with eternal lids apart,
Like nature’s patient, sleepless Eremite,
The moving waters at their priestlike task
Of pure ablution round earth’s human shores,
Or gazing on the new soft-fallen mask
Of snow upon the mountains and the moors—
No—yet still stedfast, still unchangeable,
Pillow’d upon my fair love’s ripening breast,
To feel for ever its soft fall and swell,
Awake for ever in a sweet unrest,
Still, still to hear her tender-taken breath,
And so live everor else swoon to death.

Over dit gedicht (zie Wikipedia):

“It is unclear when Keats first drafted “Bright Star”; his biographers suggest different dates. Andrew Motion suggests it was begun in October 1819. Robert Gittings states that Keats began the poem in April 1818 – before he met his beloved Fanny Brawne – and he later revised it for her. Colvin believed it to have been in the last week of February 1819, immediately after their informal engagement.

The final version of the sonnet was copied into a volume of The Poetical Works of William Shakespeare, opposite Shakespeare’s poem, A Lover’s Complaint. The book had been given to Keats in 1819 by John Hamilton Reynolds. Joseph Severn maintained that the last draft was transcribed into the book in late September 1820 while they were aboard the ship Maria Crowther, travelling to Rome, from where the very sick Keats would never return. The book also contains one sonnet by his friend Reynolds and one by Severn. Keats probably gave the book to Joseph Severn in January 1821 before his death in February, aged 25. Severn believed that it was Keats’s last ever poem and that it had been composed especially for him.
The poem came to be forever associated with the “Bright Star” Fanny Brawne – with whom Keats became infatuated. Gittings says it was given as “a declaration of his love.”
It was officially published in 1838 in The Plymouth and Devonport Weekly Journal, 17 years after Keats’s death.”

(3) “Na zoveel lijden en eenzaamheid…”: is een verwijzing naar de tijd die Nand doorbracht in gevangenschap (1944-1949) na zijn veroordeling voor collaboratie (zie uitgebreide info hierover in het website menu, voor de tenlaste legging, zie het hoofdstuk “Dossier Krijgsauditoraat).

(4) “Kriekenberg”: een verwijzing naar “Villa Kriekenberg” in Sint-Martens-Latem, (Deurle aan de Leie), waar het tuinfeest plaatsvond en de eerste ontmoeting van Nand en Simonne. De Villa bestaat nog steeds, maar is in privébezit. Zij werd gebouwd in 1934 door architect André Claessens, informatie zie “Inventaris Onroerend Erfgoed“.
Tekening van de villa op het programmaboekje van het tuinfeest door “Erwalt”:

Villa Kriekenberg jaren ’50, foto met dank aan familie Van den Abeele, Sint-Martens-Latem
Villa en tuin lagen toen nog “in open veld”, nu is alles er volgebouwd (Kriekenbergdreef & Rode Beukendreef, Sint-Martens-Latem.
De eerste ontmoeting, zaterdag 5 augustus 1950, tuinfeest Villa Kriekenberg, Sint-Martens-Latem. Vlnr: Nand, Griet Gonnissen (vriendin van Sim), Bert (broer van Sim), Sim, bevriend echtpaar Cloet-Van Ceulen

(5) Nand verbetert in de uiteindelijke versie nog “hadden” naar “had”: zelf betrapte ik me ook op deze fout bij het nalezen en overtikken van deze brief: je hebt de neiging om “hadden” te zeggen/schrijven, naar analogie met “der dingen”, maar “ze” verwijst naar: “de zingende ziel”, en niet naar “der dingen” dus enkelvoud. Een bewijs dat Nand zijn brieven zorgvuldig naleest.

(6) “de zingende ziel der dingen”: deze woorden verlenen de titel aan dit verhaal.

Dinsdag 8 augustus Sim 2de brief (1ste antwoord)

2de brief (eerste antwoord)

Brussel, 8ste Oogst 1950

 

Mijn beste vriend,

Je schrijven heeft me onzeggelijk verheugd en de herinnering aan een volle zomeravond (1) minder weemoedig gemaakt – klinkt het vreemd? – voor mij zit aan elk geluk een zomeke weemoed vast, zelfs in drukke bezigheden ontgaat ze me nauwelijks. Wat me bijbleef sinds onze “fantasia-avond” (2) zal me lang nog geheugen.
Is het geen schone Godsgave een broze herinnering dagenlang vast te houden: gaaf en steeds opnieuw bereid voor elk ragfijn uitspinnen van elk woord en elk gebaar?
Heeft alle verbittering en ontgoocheling der jongste jaren (3) ons al te ontvankelijk gemoed nog nauwer afgestemd op hetgeen je zo intens waar noemt: “de zingende ziel der dingen” – waar voerde men ons heen indien we in elke dag de aanhef van een nieuw lied niet vermoeden konden en indien we het moeizaam ontdekken in het goed dat we nog dromen kunnen.
Het was een onstuimig vol accoord dat me doorheen de landelijke nachtreis naar de grootstad begeleid heeft (4) en nog nazindert ergens verloren rondom mij in je brief van deze morgen – in de voegen van m’n krakend wagentje (5) – langsheen de Kempische hei, de lommerwegen ver over de mastebossen (6) maar bijna heb ik de weigere woorden vast zó nabij is me ’t geluk vandaag. Zie je Nand, jongen “het leven is schoon en de mensen goed” schreef ik eens overmoedig op de nuchtere celwanden (3). Men heeft me toen met veel meelij bekeken en soms was het zeer hard er naar te kijken en toch is er zo weinig nodig om dit motto als een gangbaar motief met je mee te dragen. Ik had een goeie dag vandaag (7), kwam het met je schrijven, wellicht tussen de zakelijke beslommeringen? Of van de simpel klare zon? Ik hou ervan, die vlakke warmte, m’n gezicht zit er vol van, verblindend! Geluk ligt vandaag overal in een lied en in een dankbaar hart. Mag ik het je zingen ietwat beschroomd met ’n tikje plankenkoorts, hou je er rekening mee? Ben je een strenge critieker? Wees mild – het is een première van uit een eenzame kemenade (8) “und die Muse gewidmet” ! (9) –

Laat nooit Uw woord mijn schaam’le zin ontrijzen
waar hield me deze nood nog aan het leven vast?
Ik keerde dwazer weer van vele reizen
maar ruilde geen verhoor mijn tijdeloze last.

Doch steeds met nieuw en mildere bewijzen
– al werd ik om geen droom nog kinderlijk verrast –
zou ik de oorsprong van elk leed verwijzen
naar het verheerlijkt beeld, waarbij een vreemde gast

Mijn haperend woord verklaart dat aan een vragen trilt
onuitgesproken want – aan d’eerste klank verstild –
Laat mij aan uwe zij de gave reis beginnen
om ’t lastig kommeren der mensen en der zinnen
en voer ter hemelvaart een dwaas bemoederd kind
naar het beheerst gebied dat aan Uw woord begint. (10)

Met n’innige groet!

Je Sim Wolfs

Commentaar

(1) “de herinnering aan een volle zomeravond”: verwijzing naar het tuinfeest in “Villa Kriekenberg” van 5 augustus, dag van hun eerste (bewuste) ontmoeting.

(2) “fantasia’-avond”: zou kunnen verwijzen naar de film “Fantasia“van Walt Disney uit 1940 met bijhorende muziek van bv. Bach, Tchaikovsky, Beethoven etc.

(3) “bittere ontgoocheling der laatste jaren”: Sim werd ook getroffen door de repressie na de bevrijding van België in september 1944. Zij was in de vroege oorlogsjaren gouwleidster geweest voor Leuven van de Dietsche Meisjesscharen -zie hierover de scriptie van Severine Jans (pdf p. 59)- en verbleef tweemaal in voorarrest (oktober ’44 tot februari ’45 in Leuven Centraal en het jaar ’47 in de gevangenis van Vorst).
Uitgebreide informatie hierover in het hoofdstuk “Gevangenschap“.
Sim was zeer goed bevriend met Jetje Claessens, leidster van de Meisjesscharen. Sim schreef voor haar een welkomstwoord toen Jetje op bezoek was in Vlaanderen vanuit haar ballingsoord in Argentinië (1992), dit werd overgenomen op het overlijdensprentje voor Jetje (1995). De idealen van toen blijken nog niet vergeten, en Sim wordt vermeld met “Gouwleidster DMS Leuven”…:

(4) grootstad: Brussel (Schaarbeek). Na de bevrijding verhuisde het gezin van Sim in 1945 noodgedwongen vanuit Sint-Joris-Winge naar Schaarbeek. De Vlaamsgezindheid van het gezin werd hen kwalijk genomen. Dit alles gebeurde trouwens in de nasleep van het drama te Meensel-Kiezegem van augustus 1944, een buurgemeente van Sint-Joris-Winge. Een collaborateur werd door het verzet in onduidelijke omstandigheden neergeschoten en een gruwelijke vergeldingsactie volgde die nog tot op de dag vandaag de gemoederen in deze gemeente beroert. Sim en haar familie kenden vele van de betrokkenen (langs beide kanten) persoonlijk.

(uitgebreide info hierover in het menu “Voorgeschiedenis”)

(5) “krakend wagentje”: een Volkswagen Kever

(met het “krakend wagentje” voor het huis in de Kleine Warande te Gistel waar Nand woont)

(6) mastebossen: Sim verloor haar job in het onderwijs (ze was regentes Frans, Nederlands, Geschiedenis en Aardrijkskunde) omwille van haar betrokkenheid als gouwleidster van de Dietsche Meisjesscharen. Om den brode nam ze verschillende jobs aan (o.a. vertaalster in het Slachthuis van Anderlecht) tot ze een vaste job vond als vertegenwoordigster van koekjes en chocolade voor de firma “Van Loo“, en doorkruiste dagelijks het Vlaamse land, vooral Antwerpen en Limburg. Het zou nog duren tot begin jaren ’60 vooraleer Sim opnieuw vast werk vond in het onderwijs, na 21 interims… “Mastebossen” is een verwijzing naar de bossen in Kapellen (Antwerpen) langs de Kalmthoutsesteenweg.

(7) “ik had een goeie dag vandaag”: kan dubbel zijn: ze voelde zich gewoon goed, of ze had die dag een goed verkoopcijfer gehaald (zie hierboven).

(8) “kemenade”: een warme, gezellige kamer. Een kemenade was in Middeleeuwse burchten de belangrijkste en gerieflijkste ruimte, met open haard en meestal de enige die verwarmd was, zie Wikipedia.

(9) “und die Muse gewidmet!” : letterlijke vertaling: “aan de Muze toegewijd”, de term “gewidmet” is een veel voorkomende beleefdheidsaanspreking in muziek en literatuur.

(10) Dit is één van de laatste gedichten die Sim zal schrijven. Ze zal het dichten slechts – sporadisch – opnieuw opnemen na Nands overlijden., bijna 40 jaar later… De uitleg hiervoor is te vinden in haar Memoires, zie aldaar.

Woensdag 9 augustus Nand 3de brief

3de brief

Gistel, den 9.8.50, Kleine Warande 22

Beste Simone,

Ik stuurde je zondag j.l. een briefje. Vandaag bemerk ik dat ik het naar “Brussel” gestuurd heb (1) – wellicht komt het aldus met vertraging (of helemaal niet) terecht. Daar er geen afzenderadres op staat doe je wellicht best het postkantoor Brussel te verwittigen.
Laat je mij eens weten of je goed thuis kwam – en of mijn eerste briefje je bereikte?
Hartelijk,
Nand

Commentaar

(1) “naar ‘Brussel’ gestuurd”: twijfel slaat toe…  Nand beseft dat zijn brief van gisteren misschien de geadresseerde niet zal bereiken, Sim woont immers in Schaarbeek en hij had op het omslagadres onder de juiste straatnaam ‘Brussel’ geschreven. Omdat hij toch de voor hem ietwat gewaagde stap had gezet om onmiddellijk na de “romantische avond” Sim aan te schrijven, neemt hij het zekere voor het onzekere en schrijft een tweede brief naar het juiste adres. Een telefoontje is op dit ogenblik nog uit den boze, want Nand houdt zich zoals een gentleman aan de regels van de “etiquette”.  We kunnen het ons vandaag, in een tijd van supersnelle communicatie, nog moeilijk voorstellen, maar het is duidelijk dat hij op hete kolen zit. Wat hij niet weet is dat Sim ondertussen al geantwoord heeft op zijn brief (zie het vorig bericht), die wel degelijk op het juiste adres, en op tijd is toegekomen. Beide brieven hebben elkaar gekruist, en, zoals zal blijken uit zijn antwoord van 11 augustus op Sims eerste brief, heeft haar antwoord diepe indruk gemaakt…

Vrijdag 11 augustus Nand 4de brief

4de brief

Gistel, den 11.8.50
Kl. Warande 22

Beste Simone,
Een vreemde gemoedsopwelling dreef mij ertoe je brief niet onmiddellijk te openen. Ik stond buiten aan ’t hekken toen de bode hem bracht, en schoof de witte enveloppe in mijn binnenzak (aan mijn hart, hm!). Ongeopend weggeborgen als een schoon geheim, met lettertekens waarin zoet leven trilt, heb ik hem welbewust laten zitten en rondgedragen, en eerst in een ingetogen ogenblik heb ik de zegels verbroken. En zie – wat ik in openlucht niet zou hebben bemerkt – uit het opengevouwen papier steeg een aroom op als uit de rozentuinen van Ispahan… (1) een geur die mijn studio (2) met een aanwezigheid bevolkte, zo werkelijk en toch onwezenlijk. Zoete pijn van een parfum dat mij sinds dien nacht vervolgt en met zijn beminnelijke opdringerigheid bedwelmt!
Ik ben deze namiddag op mijn fiets gesprongen en heb mijn geliefkoosden rit naar de duinen gemaakt. (3) Ik ben n.l. ook een zonaanbidder, en loop gaarne met mijn worstelaarsromp in de zon… Het gebeurt echter nog zelden, daar ik te ver van het water afwoon. Het zijn fijne uren bij duinen en zee! Maar vandaag voelde ik rondom mij een onbehaaglijk tekort, een gemis. “Was zij maar hier…” zong het in mij. En de zee die mijn hart begrijpt zong ook: “was zij maar hier…”
Het is zoals je schrijft: de felle aandoeningen van de jongste jaren maakten ons gemoed al te ontvankelijk voor pijn en ontgoocheling. (3) Je vraagt mij of ik het vreemd vind dat je weemoed je niet verlaat? Vreemd zou ik het vinden ware het andersom. Jij, een dichteres, leeft dieper dan de anderen – acht jezelf gelukkig dat het maar een “zomeke” is.
Beklaag hen wie het haren kleed der totale eenzaamheid de huid en het hart vervreet, die te midden van drukte en vertier koud en vreugdeloos blijven, die weten, pijnlijk-helder, dat al wat begint een einde hebben moet, en beseffen, hoe ze ook meelachen en zingen, dat alles op den duur bitter smaakt omdat de smart onontkoombaar is en nutteloos. Hoe zou ik het vreemd vinden dat weemoed je overal vergezelt? Wie wezenlijk diep leeft kan dit gezelschap niet ontgaan. Hem vreet, gelijk bij Prometheus, een arend de lever op. (4) Maar den sterken is het gegeven om den barsen snavel te lachen, en trots hun smart, ja dank zij hun smart te groeien. Smart maakt elke vreugde heviger en rijker – uit smart schept de kunstenaar louter vreugde. (Beethoven!) (5)  En zo geleefd (daar zijn wij het eens) is leven schoon.
Het leven is een verbazend en huiveringwekkend wonder, en boeit uitermate. Een blik, een woord kan ons ineens de bodemloosheid van de ons omringende raadselen en het raadsel in onszelf doen aanvoelen, en zo vervoeren dat elke gereedgemaakte waarheid er armelijk en beklagenswaardig tegen afsteekt. Doch zulks te doorgronden is een genade waaraan weinigen deelachtig zijn..?. Zondag j.l.  (6) met jou gelaat zo dicht en vreemd tegen het mijne was het mij gegeven dit te beleven – en het werd tot een vers dat je hierbij vindt.
Ik moet je nog wat zeggen over je sonnet. Er steekt wel lyrische adem in, en het wint aan beweging en vaart naar het einde toe; het woordje “onuitgesproken” staat er treffend op zijn plaats. Wat mij vooral bekoorde en… ontroerde was het “beschroomd” gebaar waarmee het werd geschonken, en waarvoor ik slechts één antwoord ken, dat niet per brief kan worden verstuurd!
Wanneer zien wij elkaar weer? Brussel ligt zover van Gistel! Ben je vrij in de week, of alleen de zondag? Kan je alléén weg? Een rustige namiddag in Brugge, ver van alle drukte, bij Memling bv. ware niet slecht. Wat denk je ervan? Of ergens in een keurige dansgelegenheid? Vroeger was de Kursaal in Oostende voortreffelijk: nu is er niets meer. Is jou Knokke bekend? In Oost-Duinkerke wordt eerlang nog een feestje in ’t vooruitzicht gesteld. (7) Laat mij eens weten wat je het liefst hebt.
Met genegen groet, je
Nand

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.

Commentaar

(1) “de rozentuinen van Ispahan”: Isfahan, de tweede grootste stad van Iran (ook bekend door het gedicht “De Tuinman en de Dood“, van P.N. Van Eyck). Maar vooral bekend om zijn vele rozentuinen, met o.a. de “Rosa ‘Ispahan“.

(2) “mijn studio”: Nand schilderde al van jongsaf (autodidact), het was na zijn vrijlating de enige mogelijkheid om wat inkomen te verzamelen, vermits hem al zijn burgerrechten ontnomen waren door de rechtbank (proces dagblad “Volk en Staat“). Zijn studio, die hij ook gebruikte als atelier, bevond zich te Gistel in het ouderlijk huis waar hij inwoonde.

(3) zie opmerking 3 bij zijn (eerste) brief van 6 augustus.

(4) “Prometheus”: Griekse mythe, zie het verhaal hier

(5) “Beethoven”: een verwijzing naar diens “Ode an die Freude

(6) “Zondag j.l.”: Nand vergist zicht, de ontmoeting vond plaats op een zaterdag (5 augustus 1950), tenzij het al voorbij middernacht was toen…

(7) “In Oost-Duinkerke wordt eerlang nog een feestje in ’t vooruitzicht
gesteld”: Het tuinfeest van 5 augustus was georganiseerd door het Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond. Op de uitnodigingsbrief werd melding gemaakt van nog enkele feesten: “Verder is voorzien: Een gezellige bijeenkomst aan de kust te Oostduinkerke op Zondag 3 september a.s. In de wintermaanden zullen 3 diners ingericht worden, waar H.H. Lilar, oud-minister, Herman Vos, oud-minister en minister P.W. Segers zullen uitgenodigd worden hun standpunt inzake Amnestie te komen uiteenzetten”.

Albert Lilar: (liberaal) Minister van Justitie (o.a.  1946-1947, 1949-1950, 1954-1958 en 1960-1961)
Herman Vos: “Belgisch Vlaams-nationalistisch en socialistisch politicus.”
Paul-Willem Segers:  “Belgisch politicus. Hij was onder meer minister voor de CVP. Hij was ook een van de vooraanstaande leiders van de christelijke arbeidersbeweging in België.”

Zondag 13 augustus Sim 5de brief

5de brief

Zondagavond, 13de Oogst,

Beste Nand,

Het is goed alleen te zijn vanavond, geen rekenschap vragen om dit zwijgen noch om het steeds opnieuw herlezen van een correspondentie uit Gistel.

Je heerlijke brief die me reddeloos verwart en waarvoor ik je, spijts die groeiende onrust, zalig dank! Niets beredeneren maar met een duizelen van herinneringen knoop ik de uitbundige roes van onze ontmoeting vast aan een ander oogstweekeinde – jaren terug – waarin je uitgenodigd werd op een D.M.S. Gebiedsdag te Leuven(1) en jij, ondanks m’n jammerlijk hiaat, heel simpel de situatie redde. Toen heb ik gedroomd, gelukkig bakvisje – (dat bleef ik jammerlijk heel lang) van “een Dietse(2) bard” in een romantisch geruite hemdsblouse (juist??). Het kwam toen ook tot een vers maar hulpeloos en zeer “weltschmerz”(3)!

Voel ik me meisje en vrouw tesaam – ik weet niet waar me dit onrustig verlangen zal begrenzen. Jij kunt het bevrijdend zeggen, jij, de genode bij duinen en zee! Moest ik naar het dwaze meisje in me luisteren, ik was reeds sluiks naar je toegekomen – “maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezwaren”(4) – en toch huiver ik reeds om dit nabije wonder naast je te mogen zwerven in zon en wind en naar de stilte te luisteren die jij hebt gevuld. Laat me nog romantisch zijn en nog een klein meisje en dwaas in dit schrijven, zó dat je er om glimlacht. Kan het zijn dat ik je reeds veel vroeger heb ontmoet, dat we mekaar niets woordelijks meer hebben te zeggen, zelfs van elk gebaren los tot die rust zijn gekomen die aan het geloof in het leven en het besef van recht op geluk, begint?

Alleen de droom zou ons vergezellen, want : is het de droom niet alleen die ons alles geven kan en dit “raadsel” in ons hart verklaart? En leidt de daad niet tot de droom en niet omgekeerd, of vult ze hem slechts aan. Is het hunkeren, dit steeds opnieuw verlangen, schoner dan de daad, die begrensd is en gebonden aan ons zelve aan de menselijke omstandigheden,… de droom het “weerbeeld” van een oneindigheid die we betrachten.

Is het die drang, die gestadige drang die ons onrustig afmat zo dat we er lichamelijk schier onder lijden? Toch ben ik gelukkig deze avond. Wanneer was ik ooit nog zó bewust dat ik verlangend naar een volgende dag uitstaar. Waar ligt de schakel aan mijn droom in deze gestalte die tastbaar bijna nadertreedt. Ligt onze ontmoeting binnen een rand van het onwezenlijke omdat het zo’n godsaanduidend toeval was?  Ik weet niet of ik me klaar uitdruk, Nand. Ik zou je zeer veel willen vertellen maar waarom is het woord soms zó klein, zó koud, zó nietszeggend. Kom, jij hebt het klaar omlijnd, het blijft beter verstaanbaar: onuitgesproken.

Voel ik me vrouw vandaag zeer teer en zeer verlangend.  Heeft men het in het huiselijk kringetje ondervonden? “Ons Sim is zó stilletjes”, zegt broerlief: “zo’n lastig karakter (hm) veel goeie wil, waarvan we jammer nooit veel merken” – Dat is natuurlijk schromelijk overdreven!! –

Je vers voor me is een zeer kostbaar kleinood. Geen schrijn bewaart het beter dan dit hart, al is het boordevol reeds van een bloesemdroom –

Ik wou je heel gaarne ontmoeten. Wat vertelde ik je over m’n bedrijvigheid? De ganse week “rots” ik (in de volstrekte betekenis van het woord!!) de Prov. Antwerpen af voor de “zoete” Firma Van Loo Biscuit & Chocolade, Brussel(5). Zo ben ik alle dagen zeer zakelijk alleen weg! Jammer ligt Antwerpen nog verder van Gistel. Het gebeurt minder zeldzaam de laatste tijd dat ik op week-end de zee groet. Op dit ogenblik staat de wagen in “ruilreparatie” en het zal denkelijk ’n paar weken aanlopen voor ik over een nieuwe beschik. ‘k Ware anders reeds stiekum Brugge gaan ontdekken. Ben je een veilig onderlegde gids? Ik voorzie einde dezer week vrijdagavond of zaterdagmorgen, reis naar Diksmuide. Zal je misschien te Brugge of aan de kust treffen? Vanwaar ik naar Nieuwpoort afreis waar kennissen me oppikken voor de bedevaart(6). Mijn 1ste sedert 39!

Laat je me weten waar en wanneer we ons treffen?

Heel innig groet je

Sim

Commentaar

(1) D.M.S. Gebiedsdag te Leuven: Het gaat hier om een gouwdag van de “Dietsche Meisjesscharen Leuven” die plaatsvond te Leuven in augustus 1942. Nand was er als gastspreker uitgenodigd (andere gastsprekers waren Remi Piryns en Edgar Lehembre die later ook een veroordeling opliepen wegens collaboratie). Sim was toen korte tijd gouwleidster van het gewest Leuven. Het “hiaat” waar Sim naar verwijst is waarschijnlijk een verspreking of een verkeerde aankondiging die ze maakte van Nand als spreker. Daarna was er een koffietafel in het Vlaams Huis aan de Bondgenotenlaan (waar nu de kledingwinkel H&M is gehuisvest en daarvoor het studentenrestaurant “Alma”). Vaak hoorde ik haar de anekdote vertellen hoe een vriendin haar toen toefluisterde: “Sim, ziedaar nog een man voor u” (doelende op Nand).
Over de gebeurtenissen die dag vertelde ze nog het volgende:

(uit een interview met Sim dat ik afnam in 1993)

Hieruit blijkt dat Nand op 5 augustus 1950 Sim niet herkende, maar toen Sim hem op het voorvalletje van 8 jaar eerder wees, herinnerde hij zich dat wel.

(Uitgebreide info hierover zie de pagina “Sim / DMS Dietsche Meisjesscharen” en “Eerste ontmoeting met Nand“.)

(2) Dietse: “Diets” stamt af van het Middelnederlandse “diet”, dat “volk” betekent. Het woord wordt gebruikt “om te verwijzen naar de Middelnederlandse regio-talen tussen ca. 1200 en 1550”. In het Vlaams-nationalisme van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog gebruikte men het “om te refereren aan de gezamenlijke of gedeelde oorsprong van de Nederlandse volkeren en zo het streefdoel van een Heel-Nederland van een half mythische, half historische naam te voorzien: ‘Dietsland’.”

(3) “weltschmerz”: diepe droefheid en melancholie

(4) “maar tussen droom en daad…”: het bekende vers uit het gedicht “Het Huwelijk” (1910) van Willem Elsschot:

“Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard
en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard. 

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond. 

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. 

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.”

(5) Firma Van Loo Biscuit & Chocolade, Brussel: was gelegen in de Paul Devignestraat 72 te Schaarbeek. Het gebouw is nu afgebroken.

(6) bedevaart: Het betreft hier de 23ste IJzerbedevaart van augustus 1950

Woensdag 16 augustus Nand 6de brief

6de brief

Gistel den 16.8.50

Beste Simone,

Je zondagavond-briefje lezend, dacht ik aan het vers van Dante Gabriel Rossetti: “I have been here before, But when or how I cannot tell… You have been mine before…”(1) Zo dikwijls hebben wij dit gevoel: dat wij herinneringen meedragen aan een vorig bestaan, ervaringen beleven vroeger reeds aan een verloren overzijde – en zalig – genoten. Atavisme?(2) Belevenissen van lang gestorven vaderen die in ons bewustzijn naleven? De eindelijke vervulling van eigen hartstochtelijke verlangens? Wie zal het zeggen… Zeker is dat men zich in dergelijke ogenblikken opgetild weet boven de aarde en haar begrenzingen, dat men beweegt op de deining der oeverloze dingen. Onze ontmoeting – een zonderling toeval, inderdaad! Indien “toeval” bestaat… “Alles ist Gesetz” zei mij eens een astrologe, “Zufall gibt es nicht”(3). En ware het zo, zou deze ontmoeting niet zoveel wonderlijker zijn – ergens voorbestemd en uitgetekend in den onbegrijpelijken en onverbiddelijken gang van den tijd? Of lag de dwingende wet in onszelf, sloeg ons eerste samentreffen in het ongeziene zulk een vonk, dat wij “zwervend” door den tijd naar elkander zijn teruggedreven? Is het je kreet die ik toen niet hoorde, die dan toch tot mij doordrong(4)?

Ik zie verlangend naar zaterdag uit. Ik zal te Brugge aankomen omstreeks 10.40u. Indien je ervoor voelt, dan zetten wij uit voor een zwerftocht naar het land van Tijl Uylenspiegel(5). Wij eten gezellig en “sans gène”(6) in Damme. Op den toren(7) heb je een prachtig gezicht. ’s Namiddags de rustige musea, ’s avonds de verlichting van de reien(8) en torens.

Zeer genegen, je Nand

Commentaar

(1) Dante Gabriel Rossetti: Engels schilder, dichter en vertaler, 1828-1882. Het loont zeker de moeite de biografie van deze begaafde kunstenaar te lezen, evenals die van zijn twee zussen en broer die ook gevierde kunstenaars waren.
Het gedicht dat Nand citeert (zie hetzelfde ciraat in ‘Tweede Brief aan een kind’) dateert uit 1854, Rossetti was toen 26

“Sudden Light

I have been here before,
But when or how I cannot tell:
I know the grass beyond the door,
The sweet keen smell,
The sighing sound, the lights around the shore. 

You have been mine before,—
How long ago I may not know:
But just when at that swallow’s soar
Your neck turn’d so,
Some veil did fall,—I knew it all of yore. 

Has this been thus before?
And shall not thus time’s eddying flight
Still with our lives our love restore
In death’s despite,
And day and night yield one delight once more?”

Schilderij dat Rossetti schilderde op 20-jarige leeftijd “The Girlhood of Virgin Mary”. Zijn zus Christina (die ook dichteres was) als de Maagd Maria (rechts) en zijn moeder (midden) als de moeder van de Maagd zaten hiervoor model. Bij het schilderij horen ook nog twee sonnetten die een verklaring geven voor het werk. Dat was toen een gangbare gewoonte. Meer over dit schilderij en over alle werk van Rossetti vind je in deze archieven.

Nand heeft dit gedicht ook opgenomen in zijn Poëtisch Celdagboek, de pagina is gedateerd op 11 april 1947, hij was toen geïnterneerd in de gevangenis van de Begijnenstraat te Antwerpen in afwachting van zijn proces in beroep dat pas in januari 1948 werd afgehandeld. Zie het gedicht onderaan de pagina:

Enkele pagina’s vroeger schreef Nand ook een gedicht van Christina Rosetti over, “Sleeping at last”. In zijn weergave zijn de twee eerste versregels van plaats verwisseld, misschien kan dit erop duiden dat hij het gedicht uit het hoofd kende, en zich vooral de regel “Sleeping at last, the struggle and the horror past” herinnerde omdat die hem in gevangenschap uitzicht bood op hoe hij later, eenmaal vrij, zou terugkijken op deze tijd:

Sleeping at last, the trouble and tumult over,
Sleeping at last, the struggle and horror past,
Cold and white, out of sight of friend and of lover,
Sleeping at last.

No more a tired heart downcast or overcast,
No more pangs that wring or shifting fears that hover,
Sleeping at last in a dreamless sleep locked fast.

Fast asleep. Singing birds in their leafy cover
Cannot wake her, nor shake her the gusty blast.
Under the purple thyme and the purple clover
Sleeping at last.

(2) Atavisme: uit het Latijn: “voorvader”, Nand legt het woord in de volgende zin zelf uit. Zie ook: “een nieuwe verschijning van eigenschappen die wel aanwezig waren in een bepaalde tijd in het verleden, maar die in tussenliggende generaties afwezig waren.”

(3) „Alles ist Gesetz, Zufall gibt es nicht”: alles is wet, toeval bestaat niet

(4) „je kreet die ik toen niet hoorde”: Nand verwijst naar hun eerste ontmoeting op de gouwdag in augustus 1942, zie voor de anekdote de vorige brief bij noot (1)

(5) Tijl Uylenspiegel: “is een personage uit onder meer de Nederlands-Duitse folklore. Volgens de sage was Uilenspiegel een deugniet die vrij als een vogel in de veertiende eeuw door de Nederlanden en Duitsland (in het Duits bekend als Till Eulenspiegel) trok en iedereen voor de gek hield met zijn streken”. Hij werd een echte Vlaamse volksheld door het werk van Charles De Koster “die in het Frans schreef maar een grote sympathie koesterde voor de cultuur en volkstaal van Vlaanderen.”

(6) sans gène: zonder schaamte, ongegeneerd, vrijelijk

(7) de toren van Damme:


(foto @ Martine Bonehill )

later zou Nand er een gedicht over schrijven:

“Damme 

‘t Is een zeeschelp die de vloed vergat,
een meeuw ver van de zee gevallen;
als tomben omringen oude wallen
Damme de doode stad.

Een schoone doode bij ‘n molen en een vaart
waar zware booten als schaduwen drijven;
ze ligt op golving van zachte weiden,
de doode heeft haar ziel bewaard.

Stok-oude huisjes, het dak als een kaproen,
rijzen gearmd uit verre eeuwen,
de scheeve vensters geeuwen
de deur is een oud blazoen.

‘t Stadhuis is de stille schrijn
der dorre beendren van ‘t verleden;
de dood bewaakt de oude treden,
Maerlant zoekt eeuwig naar een rijm.

De jonge kerk liet den toren alleen
met trouwe puinen uit het schip gebannen;
hij schouwt, laatste der vrije mannen,
slank en kranig, onberoerd naar de zee.

Waar doolt gij, stervensvrij geslacht,
Tijl en Nele, frissche Dietsche droomen?
Wie doet de vloed terug naar Damme stroomen?
De verre zee verzucht, héél zacht.”

(8) reien en torens: grachten en torens van Brugge

Woensdag 23 augustus Nand 7de brief

Beste Simone,
Ik heb een paar dagen moeten wachten eer ik kon schrijven. Zoveel hebben wij in die korte uren beleefd, zoveel heerlijks en minder heerlijks dooreen (niet onze schuld!) dat ik alles heb moeten laten bezinken. Vanavond dan, waart er een ingetogen schemering rondom het huis, uit de lampekap valt een intiem licht op mijn papier en handen, ik hoor gedempt Tjaikovsky’s Pathetische Symfonie (1) met haar levensdronkenheid en huiveringzware doodsgedachte door de kamer ruisen, en ik denk aan jou. Ik heb dan maar mijn tekengerief weggelegd… Je begrijpt het vers niet dat ik voor je schreef? Kon je hier met mij zitten luisteren naar deze grootse en sombere muziek, hier aan mijn zijde, of dichter nog, het zou mij niet moeilijk vallen het je uit te leggen. Het mensenhart, dieper en zwarter dan de nachtelijke stroom – is dat niet duidelijk? Het hart met zijn hunkeringen, zijn angst, zijn twijfel, zijn ongeneeslijke eenzaamheid maar ook zijn plotse en onverklaarbare verrukkingen, het lévende hart – wat is daarneven het levenlooskoude water? Is ons hart, raadsel der raadselen, niet zwarter dan het water, dat zijn duisterheid niet kent? Zijn wij, jij en ik, niet daarenboven een gemeenschappelijk lijden rijk, dat achter slot en grendel dit zwarte hart nog tot zwarter diepten heeft uitgegraven(2) ? En de bloesem aan deze diepte ontstegen – wat is zij anders dan het plotse licht dat je in een paar onvergetelijke ogenblikken zaterdag j.l. het hele gelaat verheerlijkte? Nu weet ik ook waarom ik ineens een “ander” gezicht vóór mij zag. Denk aan het hoektafeltje onder het brandglas in “eine kleine Conditorei”(3) . Je spontaan gevoel had je trekken als het ware vergeestelijkt. Dit duurt evenwel niet. Zo’n intense communie (4) verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik. De gevoelsgolf verebt: het aangezicht wordt weerom mens, mond en oren. Het baat niet dat wij ons wat voorliegen: het is niet meer spontaan, de betovering, de extase is weg. Het zijn ogenblikken van genade die wij zelf niet kunnen oproepen. Deze gedachte kwelde mij bij de “moka” te Westende (5)  . Ik had een smaak van proza (6) in den mond, en was blij weerom zeelucht in te ademen… Proza waren ook de omstandigheden waarin ik je voor het eerst hoorde zingen. (Ik hoop intussen dat de zaak in orde kwam?) Ik wenste dat ik eerstdaags voor mensen die het waarderen kunnen, jou stem kon laten horen in bv. Een wiegelied van Mozart (7) , “Solveig’s lied” (8) of “Ich liebe dich”… (9) met het spontaan gevoel waaraan je zo rijk bent, doch stijlvol en beheerst. De muziek, zie je, is voor mij die heel eenzaam leef, dé grote aanwezigheid. Ik kies ’s morgens de keurige programma’s uit voor heel den dag, en als ik zit te tekenen of te schilderen, luister ik naar Mozart, Schuman, Rimsky-Korsakoff…
Jij draagt goed voor, vermoedelijk? Ik zie met vreugde het ogenblik te gemoet waarop jij mij eens iets van mij zult “zeggen” – ik hou nl. niet van akademische declamatie, een vers moet m.i. schier gepreveld worden, niet door overdreven articulatie gescandeerd (10) d.w.z. van zijn zingende macht ontdaan. Daar zijn voor ons, als ’t God belieft, zoals de mensen hier zeggen, nog veel zalige uren weggelegd.

Je, Nand

Commentaar

(1) “Pathetische Symfonie”: “Symfonie nr. 6 in b-mineur, Pathétique, opus 74 uit 1893 is de laatste symfonie van Pjotr Iljitsj Tsjajkovski, en tevens zijn laatst voltooide werk. Hij droeg de symfonie op aan zijn neef Vladimir Davydov.”

(2)  Verwijzing naar de jaren in gevangenschap 1944-1949, zie uitklapmenu “Voorgeschiedenis

(3)  “eine kleine Konditorei”: bekend liedje van de Oostenrijke komponist Fred Raymond (1900-1954), ook titel van een film uit 1930.

(4)  “communie”: Nand bedoelt ‘vereniging’ hier niet in seksuele zin, maar als intense spirituele verbondenheid (zie ook volgende brief van Sim, opmerking (2)

(5)  “moka te Westende”: een koffietje

(6) “smaak van proza in den mond”: Nand bedoelt dat hij zich benauwd begon te voelen in de voor hem verstikkende ruimte van het cafeetje, hij had ‘zeelucht’ nodig, of het verschil tussen ‘proza’ / de schrijver en ‘poëzie’ / de dichter

(7)  “Mozart Wiegelied”: “Schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein” (“Sleep, my little prince, fall asleep”) is perhaps the most famous Wiegenlied (German lullaby), dating from the 18th century. The words are by Friedrich Wilhelm Gotter. For many years, the common view was that the melody was composed by Wolfgang Amadeus Mozart. Attribution for the melody has since shifted to either Bernhard Flies or Johann Friedrich Anton Fleischmann.”

“Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
Schäfchen ruh’n und Vögelein,
Garten und Wiese verstummt,
auch nicht ein Bienchen mehr summt,
Luna mit silbernem Schein
gucket zum Fenster herein,
schlafe bei silbernem Schein,
schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Auch in dem Schlosse schon liegt
alles in Schlummer gewiegt,
reget kein Mäuschen sich mehr,
Keller und Küche sind leer,
nur in der Zofe Gemach
tönet ein schmachtendes Ach!
Was für ein Ach mag das sein?
Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Wer ist beglückter als du?
Nichts als Vergnügen und Ruh’!
Spielwerk und Zucker vollauf
und noch Karossen im Lauf,
Alles besorgt und bereit,
dass nur mein Prinzchen nicht schreit.
Was wird da künftig erst sein?
schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein,
schlaf ein, schlaf ein!”

(8)  “Solveig’s lied”:


“Das Laub, eh es fällt, leuchtet feuerbunt und schön,
leuchtet feuerbunt und schön.
Die lange kalte Nacht wird wohl irgendwie vergehn,
sie wird irgendwie vergehn.
Ich werde auf dich warten, egal wo du grad bist,
egal wo du grad bist.
Zurückkehr’n kann nur der, der einmal fortgezogen ist,
der fortgezogen ist.

Gespeist von Bach und Quell mündet jeder Strom ins Meer,
mündet jeder Strom ins Meer.

So führt dich jeder Pfad, jede Straße zu mir her,
jede Straße zu mir her.
Dieselbe Sonne wärmt uns, egal an welchem Ort,
egal an welchem Ort.
Und bist du schon im Himmel, so treffen wir uns dort,
so treffen wir uns dort.”

(Musik: Edvard Grieg, 1843-1907;
Originaltext: Henrik Ibsen, 1828-1906;
deutsche Textadaption: Holger Saarmann, Juli 2010)
© by Holger Saarmann, 2010

(9)  “Ich liebe dich…”:  Edward Grieg, (1843-1907):

Ich liebe dich (Jeg elsker dig)

Music by Edvard Grieg (1843-1907)
Original Lyrics by Hans Christian Andersen (1805-1875)
German lyrics by Friedrich von Holstein (1937-1909)

“Du mein Gedanke, du mein Sein und Werden!
Du meines Herzens erste Seligkeit!
Ich liebe dich wie nichts auf dieser Erden,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!
Ich denke dein, kann stets nur deine denken,
Nur deinem Glück ist dieses Herz geweiht,
Wie Gott auch mag des Lebens Schicksal lenken,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!”

(9) “gescandeerd”: ‘lettergreep voor lettergreep voordragen, uitspreken, uitroepen’

Woensdag 23 augustus Sim 8ste brief

Woensdagavond, 23/8/50

Beste Nand,
De avondpost was mild. Nu ik zeer traag je brief herlees, ben je onhoorbaar tot mij gekomen… tastbaar bijna. Hoor ik je zó eigen korte dromenlach. Ja, alle ondefinieerbare onrust van deze drukke lome dagreis is weggedreven – Ik sta naast je vanavond, buiten jou slechts aanhankelijk van een weigerig woord en een bestendig verlangen, je te bekijken en je te zeggen: mijn jongen. Toen jij me gisteravond schreef mijmerde ik om Beethoven’s “Fidelio” (1), tijdens de uitzending tekende ik ’n paar herinneringen neer. Was dit het ogenblik onzer “communie” (2)? Het moet bevrijdend op je inwerken elk gevoelen in de minste nuance te kunnen vertolken in de muziek. Ik hoefde maar de ogen te sluiten en je ging voor me uit, zó dat ik je peinzend hoofd telkens opnieuw ontdek: groot en getekend – en zo zacht terzelfdertijd. Heeft het geluk in mij een tweede gestalte gekregen dat ik alle dagelijkse handelingen anders zie. Ik hoor me zelve een ganse dag praten, laat me glimlachen ook om dàt zielloos practische van dit leven maar plots rijpt het beeld in mij… en hoe groeit de pijn om een gemis zelfs tot vreugde uit omdat jij ze “gemeenschappelijk” noemt. Ja Nand, hoe zou ik het niet begrijpen, want zelfs de pijn om elke onrust om elk verlangen wordt overstelpt door de beheersing van je woord. Wanneer je beeld mij een ganse dag vergezelt – het is vreemd – is het minder vaak een facet van onze tastbare ontmoeting. Neen, ik zie je aan het werk met je kleuren gezelschappen ik voel me zeer klein worden bij je en zeer stil onderga ik de wijding van je “oneindigheidsdrang” die aan geen persoon noch tijd gebonden slechts je schepping beoogt. Het doet me pijn – ben ik nog te fel geklonken aan klein-menselijke verlangens aan uiterlijk vertoon? Leer me deze eenzaamheid aanvaarden en het raadsel in mezelve gedogen. Laat jou visie van die kleurensymfonie in me doordringen tot ik zelf gans vastgezogen wordt op je palet in een heftig rood maar dat jij uitborstelt en mengt en herwerkt met elke nieuwe penseeltrek zó dat je elke schakering weervindt en ik je gelukkig weet al ware het maar vluchtige ogenblikken een enkele “extase”. Ik had niet vergeefs een leven lang op dit wonder gewacht. Jij hebt een floers gelicht over een wereld waarin ik me zelf volledig verloor, mag ik het je simpelweg bekennen – hoor ik je lach weer ergens om m’n dwaze hoofd?
Ik zong je straks “Mozarts Wiegelied” (3) zeer weifelig omdat je bezig was. Ik meen dat je luisterde al keek je niet op. Ik ben gelukkig! Zag ik de glans over de donkere diepten van je verlangen eveneens?
Om de woorden die rond mijn “weigerige” naam beginnen groet ik je heel innig
Je meisje

In deze veilge avondschoot
zijt gij me ver… zijt gij me na?
O, zeg me waar ik henenga
De grens van leven en van dood

bereikt me nader in dit uur.
Waar groeit Uw wenk, waar Uw bevel
in dagen die ik eenzaam tel
en bij de nacht ter wake stuur

gekomen aan de laatste tij
was het de vrouw of nog het kind
gedreven naar Uw mild bewind
of glorierijke heerschappij

Ik noem Uw naam rond dit gemis
en wenk het beeld in mijn bereik
nog dronken van zijn donker rijk
maar aan geen tijd gebonden is

Slechts aan de rand van Uwe droom
vraag ik de gunst Uwer genā
Ik weet U ver… en toch zo nā
aan deze avondlijke zoom –

Commentaar:

(1)  “Fidelio” (Opmerking: belangrijk in dit verband is de inhoud van deze opera, zie aldaar)

“Fidelio” oder Die Eheliche Liebe (opus 72) is de enige opera die Ludwig van Beethoven schreef. De uiteindelijke versie kent twee actes, de oorspronkelijke versie, getiteld “Leonore”, kent er drie. Het Duitse libretto werd geschreven door Joseph Sonnleithner op basis van de Franse tekst van Jean-Nicolas Bouilly (Léonore, ou l’amour conjugal) geschreven voor een andere componist: Pierre Gaveaux.

De première vond plaats op 20 november 1805 in het Theater an der Wien in Wenen, onder leiding van de componist; bij deze uitvoering werd de ouverture Leonora nr. 2 (in C-groot) gespeeld. De eerste gereviseerde versie werd op 29 maart 1806 in hetzelfde theater voor het eerst uitgevoerd, opnieuw onder leiding van de componist, met de ouverture Leonora nr. 3 (eveneens in C). De tweede gereviseerde versie ging ten slotte op 23 april 1814 in het Kärntnertortheater in première, met de Fidelio-ouverture in E-groot.

Inhoud: De opera verhaalt hoe Leonore vermomd als gevangenbewaarder genaamd “Fidelio” haar echtgenoot Florestan van de dood redt in een politieke gevangenis.

Fidelio was de eerste opera die in Berlijn gespeeld werd na de Tweede Wereldoorlog.
Wikipedia: In the wake of World War II
“Fidelio was the first opera performed in Berlin after the end of the World War II, with the Deutsche Oper staging it under the baton of Robert Heger at the only undamaged theatre, the Theater des Westens, in September 1945.[6] At the time, Thomas Mann remarked: “What amount of apathy was needed [by musicians and audiences] to listen to Fidelio in Himmler’s Germany without covering their faces and rushing out of the hall!”

Not long after the end of World War II and the fall of Nazism, conductor Wilhelm Furtwängler remarked in Salzburg in 1948:

“The conjugal love of Leonore appears, to the modern individual armed with realism and psychology, irremediably abstract and theoretical…. Now that political events in Germany have restored to the concepts of human dignity and liberty their original significance, this is the opera which, thanks to the music of Beethoven, gives us comfort and courage…. Certainly, Fidelio is not an opera in the sense we are used to, nor is Beethoven a musician for the theater, or a dramaturgist. He is quite a bit more, a whole musician, and beyond that, a saint and a visionary. That which disturbs us is not a material effect, nor the fact of the ‘imprisonment’; any film could create the same effect. No, it is the music, it is Beethoven himself. It is this ‘nostalgia of liberty’ he feels, or better, makes us feel; this is what moves us to tears. His Fidelio has more of the Mass than of the Opera to it; the sentiments it expresses come from the sphere of the sacred, and preach a ‘religion of humanity’ which we never found so beautiful or necessary as we do today, after all we have lived through. Herein lies the singular power of this unique opera…. Independent of any historical consideration … the flaming message of Fidelio touches deeply.

We realize that for us Europeans, as for all men, this music will always represent an appeal to our conscience.”

On 5 November 1955, the Vienna State Opera was re-opened with Fidelio, conducted by Karl Böhm. This performance was the first live television broadcast by ORF at a time when there were about 800 television sets in Austria.

The first night of Fidelio at the Semperoper in Dresden on 7 October 1989 on the occasion of the 40th anniversary of the DDR (East Germany) coincided with violent demonstrations at the city’s main train station. The applause after the “Prisoners’ Chorus” interrupted the performance for considerable time, and the production by Christine Mielitz (de) had the chorus appear in normal street clothes at the end, signifying their role as representatives of the audience. Four weeks later, on 9 November 1989, the fall of the Berlin Wall signalled the end of East Germany’s regime.”

(2)  “communie”: Sim bedoelt “vereniging” hier niet in de seksuele zin, maar wel als “intiem spiritueel samenzijn”, verwijzend naar de opmerking van Nand in de vorige brief: “Zo’n intense communie verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik.”

(3) “Ik zong je straks ‘Mozarts Wiegelied”: zie vorige brief (5)

.

Zondag 27 augustus Nand 9de brief

9de brief

Gistel den 27.8.50
Beste Simone,
De schikgodinnen (1) die onze bestemmingen weven (en hoe onnaspeurbaar grillig!) waren mij gister avond niet gunstig toen ik je opbelde. Het nieuws dat je deze week vermoedelijk niet naar de kust kwam trof mij niet onverwacht, daar je broer’s wrijving met de gastheren niet zonder gevolgen zou blijven. Het is mogelijk dat ik heden avond nog eens de heldenmoed bezit naar de telefoonhaak te grijpen, maar ik wil bij jou familie den indruk niet wekken dat ik vrijpostig ben. Ik schrijf je in elk geval opdat je zondagmorgen wat nieuws zou hebben, en meteen weten hoe verlaten de avond ineens was. Ik heb gepoogd nog wat te werken, maar vermits de pen weerbarstig was, heb ik “den ouden beminden”, mijn stok (triestige Ersatz (3), helaas..) ter hand genomen. Door de leeggehaalde akkers heen ben ik gaan wandelen in de richting van de ondergaande zon. Een schone, doch zeer avondlijke avond. Zelfs het riet langs de intieme vaart welks water mij lief is, stond stom en zuchtte zijn medevoelen niet. Een praatje met een boer (een Saksische neus..(3) die juist zijn koeien was gaan melken, was mij een welgekome afleiding. De rest van den avond heb ik de schetsen gemaakt om later uit te werken – dat vraagt zoveel geen aandacht – tot zowat 10.30u. dan ben ik in mijn eenzaam bed gekropen. Buiten was het een zomerachtige sprookjesmaan, en Venus, ongenadige hartendief, hing stil en vervoerend klaar boven de populieren. . “Ich bin bei Dir, Du seist auch noch zo ferne, Du bist mir nah…”(4)

Commentaar

(1) “schikgodinnen”: “Schikgodinnen zijn in diverse mythologieën drievoudige godinnen die het levenslot bepalen van mensen alsook vaak van andere goden.

(2) “Ersatz”:  ‘iets van een mindere kwaliteit of geschiktheid wat gebruikt wordt ter vervanging van iets anders’

(3) “een Saksische neus..”: hoekige neus (“Aquiline nose“: also called a Roman nose or, derogatorily, hook nose) is a human nose with a prominent bridge, giving it the appearance of being curved or slightly bent. The word aquiline comes from the Latin word aquilinus (“eagle-like”), an allusion to the curved beak of an eagle. While some have ascribed the aquiline nose to specific ethnic, racial, or geographic groups, and in some cases associated it with other supposed non-physical characteristics (i.e. intelligence, status, personality, etc., see below), no scientific studies or evidence support any such linkage. As with many phenotypical expressions (e.g. ‘widow’s peak’, eye color, earwax type) it is found in many geographically diverse populations.”
Zie ook: “The Anglo-Saxon male

(4) “Venus, ongenadige hartendief”: Venus is de liefdesplaneet

(5) “Ich bin bei Dir… Du bist mir nah “:

Johann Wolfgang von Goethe
“Nähe des Geliebten”

Ich denke dein, wenn mir der Sonne Schimmer
Vom Meere strahlt;
Ich denke dein, wenn sich des Mondes Flimmer
In Quellen malt.
Ich sehe dich, wenn auf dem fernen Wege
Der Staub sich hebt;
In tiefer Nacht, wenn auf dem schmalen Stege
Der Wandrer bebt.
Ich höre dich, wenn dort mit dumpfem Rauschen
Die Welle steigt.
Im stillen Haine geh ich oft zu lauschen,
Wenn alles schweigt.
Ich bin bei dir, du seist auch noch so ferne,
Du bist mir nah!
Die Sonne sinkt, bald leuchten mir die Sterne.
O wärst du da!

Zondagnacht 26 augustus Sim 10de brief

Oostende, zondagnacht, 26/8/50

Mijn jongen!

Jij moet ongeveer thuiskomen van de nachtelijke fietstocht. Ik heb je zeer trouw – nauwkeurig gevolgd langs de heenreis, en ‘k voel me niet eenzaam. Jij bent zó ongewoon dicht bij me en ik weet met zaligvaste zekerheid hoe klaar me dit geluk is – elke onrust elke verwarring wordt me slechts nader in die vrees om dit geluk..

Laat het mij herhalen, Nand, ik beleef en onderga het wonder. Het heerlijke waarop elk mensenhart wacht. Je brief hou ik in mijn handen als een innige nachtgroet: “Ich bin bei Dir – Dus bist mir nah” (*).
Ik laat nu deze avond weer zeer traag in me bezinken. Ik vrees van niet klaar te komen, zo schoon en innig was hij – en mild; en mijn avondbeē, Nand bestaat hier slechts in: de Heer te danken omdat alles terecht kwam. Om die zegevaste zekerheid dat jij mijn jongen, ik

Je meisje ben!

(*) “Ich bin bei Dir – Dus bist mir nah”: zie opmerking 5 vorige brief.

Maandag 28 augustus 11de brief Nand

Opmerking: Na drie weken is het ijs gebroken en spreekt Nand Sim voor de eerste keer met “Liefste” aan… Een grote stap, zo blijkt:

   

Gistel den 28.8.50

Liefste,
Maandag avond, thuiskomst na twee belevenisrijke dagen.. Mijn aangezicht en nek zijn bruin gebrand door de zon, in mijn herinnering zingt een zoete “melancholia” (1). Dezen morgen deed ik nog een wandeling langs het water: groot en glimmend lag het er in haast roerloze rust. Ver, onwezenlijk ver aan de kim, de vissersvloot. De mailboot die ’s avonds te voren zo aan haar meertrossen rukte, voer uit.. Ik heb mij neergezet, ietwat vermoeid, stil, uiterlijk stil: ergens onder de stille oppervlakte bewegen heimelijke stromingen. De storm is niet geheel gaan liggen (ligt hij wel ooit helemaal stil?) Ik zie voor mij uit: niets dan verte, tot ik niéts meer zie. Er gaat een andere verte open: die in ons. Hoe goed is het de wereld-in-jezelf te voelen woelen, te luisteren naar haar gestadige golfslag, naar haar ebbe en vloed zonder einde! Het lijden dat met een ijskorst zoveel had toegevroren is machteloos gebleken. Ik hoor het knallen van de schotsen, de wateren zijn bevrijd: het is voorjaar, het is lente. Het hart is sterker dan het lijden. Ik weet dat ik nog aarzel, dat ik schrik heb voor dit plotseling ontwaken. Vandaag heb ik voor het eerst mijn schroom ietwat overwonnen, en er mij rekenschap van gegeven dat jij mijn “Liefste” bent. Liefste, liefste, het ruiste zo plots door mijn denken. Liefste! Zoete zang die zoveel aankondigt. Nog durf ik je niet met al de namen te noemen die in mij opwellen en waaronder de allermooiste: mijn kind, kind van mijn gedachte, van mijn zoeken en twijfelen, van mijn lijden en mijn hele Zijn. Met bevende handen, zo grijp ik dit geluk aan: zo licht breekt dit bezit, wijl al te broos, in onze vingeren zelf. Je zegt mij dat je eindelijk vond datgene waarnaar je heel je leven hebt verlangd.. Hoe groot moet je geluk zijn, Liefste; welke genade is dan je leven te beurt gevallen! Ik sta en wacht, en huiver om wat een zalige belofte is, een nabije zekerheid, een onnoemelijk geluk.
Zie, het geluk is veeleisend. Het wil dat wij voor het bezit van zijn verrukkingen, bereid zijn onszelf veel te ontzeggen… Zullen wij boven dit alles heen onze “communie” bewaren, zullen wij ons eigen bestaan weten te dwingen naar de ascese van het volledig één-zijn?
… Ik heb mijn pen een wijle neergelegd. Is het volledig één zijn wel mogelijk? Deze vraag althans kan ik met “ja” beantwoorden. De geschiedenis toont ons voorbeelden van twee mensen, lijf én ziel, tot één verbonden wezen. Ken je de sonnetten van Elizabeth Barret, “Sonnets from the Portuguese”? Zij zijn gericht aan den dichter Browning en zingen hun beider grote, levenlange liefde. “I love thee with the breath, smiles, tears of all my life”.. (2)
Wie zoiets zeggen kan, weet wat liefde is.
Het is nu stil in mijn studio. Een onweer trok boven ons hoofd voorbij. Ik heb er zeer weinig van bemerkt. Maar de plotse stilte na het den ruisenden regen, brengt mij ineens zo dicht bij jou. Het moet schoon zijn te zitten in eenzelfde stilte met de geliefde. Elk is bezig met zijn werk. Ik zie je zitten onder de schemerlamp, lezend, misschien naaiend aan heel kleine kleertjes..
Ik zoen je innig, Nand

Ps: Ik weet niet wáár en voor welk publiek je optreedt zondag a.s.

Commerntaar

(1) “melancholia”: “Mild und leise wie er lächelt (Isoldes Liebestod)” uit: „Tristan und Isolde“, Richard Wagner (1813-1883)

(ondertiteld, de zang begint op 10:00 min.)

Mild und leise
wie er lächelt,
wie das Auge
hold er öffnet —
Seht ihr’s, Freunde?
Säht ihr’s nicht?
Immer lichter
wie er leuchtet,
stern-umstrahlet
hoch sich hebt?
Seht ihr’s nicht?
Wie das Herz ihm
mutig schwillt,
voll und hehr
im Busen ihm quillt?
Wie den Lippen,
wonnig mild,
süßer Atem
sanft entweht —
Freunde! Seht!
Fühlt und seht ihr’s nicht?
Höre ich nur diese Weise,
die so wundervoll und leise,
Wonne klagend,
alles sagend,
mild versöhnend
aus ihm tönend,
in mich dringet,
auf sich schwinget,
hold erhallend
um mich klinget?
Heller schallend,
mich umwallend —
Sind es Wellen
sanfter Lüfte?
Sind es Wogen
wonniger Düfte?
Wie sie schwellen,
mich umrauschen,
soll ich atmen,
soll ich lauschen?
Soll ich schlürfen,
untertauchen?
Süß in Düften
mich verhauchen?
In dem wogenden Schwall,
in dem tönenden Schall,
in des Welt-Atems wehendem All —
ertrinken,
versinken —
unbewusst —
höchste Lust!

(2)  “Elizabeth Barrett Browning (Coxhoe Hall, nabij Durham, 6 maart 1806 – Florence, 29 juni 1861) wordt beschouwd als een van de belangrijkste Engelse dichters van het Victoriaans tijdperk. Ze werd bewonderd door tijdgenoten als William Makepeace Thackeray, Edgar Allan Poe en Alfred Lord Tennyson, was een bekwaam vertaler van Griekse teksten en een gepassioneerd abolitionist en feminist. Haar liefdessonnetten Sonnets from the Portuguese, waarin de bekende versregel ‘How do I love thee? Let me count the ways’ voorkomt, zijn nog steeds populair.”

Sonnets from the Portuguese, geschreven in 1845-1846 en oorspronkelijk uitgegeven in 1850, is een verzameling van 44 sonnetten over de liefde tussen haar en haar man Robert. Verreweg het beroemdste gedicht uit deze verzameling is nummer 43:

How do I love thee? Let me count the ways.
I love thee to the depth and breadth and height
My soul can reach, when feeling out of sight
For the ends of Being and ideal Grace.
I love thee to the level of everyday’s
Most quiet need, by sun and candlelight.
I love thee freely, as men strive for Right;
I love thee purely, as they turn from Praise.
I love thee with the passion put to use
In my old griefs, and with my childhood’s faith.
I love thee with a love I seemed to lose
With my lost saints,—I love thee with the breath,
Smiles, tears, of all my life!—and, if God choose,
I shall but love thee better after death.

Manuscript:

Zie ook:

https://en.wikipedia.org/wiki/Elizabeth_Barrett_Browning
en
https://en.wikipedia.org/wiki/Sonnets_from_the_Portuguese

Robert Browning:

https://en.wikipedia.org/wiki/Robert_Browning

Hun zoon: (bewaarde artistieke erfenis van zijn ouders… )

https://en.wikipedia.org/wiki/Robert_Barrett_Browning


Opmerking: Dit is de enige brief waarvan ook een kladversie bewaard is. Hij is geschreven op doorslagpapier, waardoor het handschrift op de achterzijde zichtbaar wordt. Waarschijnlijk begon Nand zijn brieven meestal eerst in het klad, het past ook bij zijn karakter: enkel een “net geschreven” brief is het verzenden waard…
De verrassende ontboezeming “Liefste, liefste…” ontbreekt hier:

 

 

Dinsdag 30 augustus Sim 12de brief

(nvdr: 30 augustus is een woensdag, Sim dateert de brief op een dinsdag, en begint met te schrijven “Maandagmorgen…)

Dinsdag, 30/8/50 –

Mijn beste Nand,
Maandagmorgen… de stuifregen koelde mijn warm gelaat. De mailboot groette me.. het was een zeer drukke morgen om mij, deze keer voelde ik, en bijna hoorbaar, het bonzen van mijn hart. Heb je het gevoeld.. de ganse reis bleef één “communie”. Te halftien thuis. De oudjes vonden het zeer verstandig dat ik de nachtelijke reis niet eenzaam had ondernomen.. Met een forse lichamelijke inspanning, stond ik om twaalf reeds te Lier op zaken. De zakengodinnen zijn ons zeer gunstig gestemd… of zijn ze minstens op mij niet ijverzuchtig. ’t Begon dus maandag en zoëven kwam ik thiuis met éénzelfde zakencijfer op drie dagen dan een gewone zomermaand. Het maakt me dubbel gelukkig je dit te kunnen schrijven. (noodzakelijk practisch – hm!)
Nand, kan ik je schrijven hoe je me overal volgt – zie je ben ik mezelf nog? Neen – ik denk aan je en voel me steeds zeer dicht bij jou. Een dagreis lang hoor ik je stem om mijn hoofd… Wanneer je plots zwijgt vraag ik je antwoord… en ook jij wijkt niet van me. Is er een pijn vast aan het niet te kunnen overschouwen van een te groot geluk aan het ontroerend bewijs dat ik je brief hier in mijn bevende handen hou en als het ware mijn handen weer om je hoofd mag heenslaan zó beduidend teer en aanhankelijk. Ik heb behoefte aan een krachtig accoord te slaan het uit te jubelen – Nee, dàt niet, Nand, te mijmeren dan, zeer stil en onhoorbaar je woorden te herhalen ze voor me uit te prevelen. Was ik ooit zó bewust gelukkig vrouw te zijn? Ik heb je ontmoet. Waar brak plots al mijn sluimerend verlangen in me wakker in een gans nieuwe wereld? Ben jij dan mijn jonge God, die scheppend die onstuimigheid in me levend riep. Het is onuitstaanbaar heerlijk vrouw te mogen zijn… Voor jou Nand, voor mijn geliefde – Ik dank in jou de Grote Architect!
Is het geluk veeleisend? Maar schakelt onze liefde die “veeleis” niet automatisch uit. Wat ligt nog buiten ons? Wat is er anders nog in ons dan deze eindeloosheid die we in ons hebben uitgepuurd en aanvaard? Mijn leven begon in jou en onbewust reeds vergroeid ligt het klaar verbonden ja zó getekend van alle tijden…
Wijl je me schreef, zocht ik maandagavond in Goethes Werke het vers op waar we vergeefs naar bladerden zondag herinner je? – Het is zó schoon, en… pas ontdek ik de volheid ervan. “Mein Busen drängt sich nach ihm hin, Ach dürft ich fassen und halten ihn. Und küssen ihn, so wie ich wollt! An seinen Küssen vergehen sollt”! (*)
Mag ik mij vanavond noemen, Nand,

Jouw weerloos Gretchen?

Ps: Ik vind het jammer dat ik geen uitweg zie je te ontmoeten. Mijn eerste reis met de nieuwe wagen in de proefrit op de “autostrade” tot Jabbeke dat loopt nog tien dagen aan – ‘k Gaf ontslag bij de toneelgroep – ben anders hoffelijk verplicht zondag te offeren.. (**) Openluchttheater te Maaseik. Davidsfonds geloof ik…
Ik hou van je – ik verlang naar je – Nand – Nand –

 

(*) “Mein Busen drängt sich nach ihm hin…” uit “Gretchen am spinnrade” :
Een lied gecomponeerd door Franz Schubert op een fragment uit “Faust” van Goethe. Nand zal in zijn volgende brief wijzen op de wat lugubere connotatie (informatie over lied en tekst via blauwe link hierboven)

“Gretchen at the Spinning Wheel) is one of the most famous songs that Schubert wrote and he accomplished this feat at the tender age of 17! Listen to the spinning in the piano part and when she sings of his kiss, the movement stops and little by little starts up again, as a spinning wheel would. Goethe, the poet of these words, never heard this song, but I’m quite sure he would have liked it, despite his dictum that the mind’s ear shouldn’t be distracted from the words.”

Versie gezongen door Kiri Te Kanawa, met bladmuziek en tekst:

Tekst (Sims citaat in het blauw):

Meine Ruh’ ist hin,
Mein Herz ist schwer,
Ich finde sie nimmer
Und nimmermehr.
Wo ich ihn nicht hab
Ist mir das Grab,
Die ganze Welt
Ist mir vergällt.
Mein armer Kopf
Ist mir verrückt,
Mein armer Sinn
Ist mir zerstückt.
Nach ihm nur schau ich
Zum Fenster hinaus,
Nach ihm nur geh ich
Aus dem Haus.
Sein hoher Gang,
Sein’ edle Gestalt,
Seine Mundes Lächeln,
einer Augen Gewalt,
Und seiner Rede
Zauberfluß,
Sein Händedruck,
Und ach, sein Kuß!
Mein Busen drängt sich
Nach ihm hin.
Ach dürft ich fassen
Und halten ihn,
Und küssen ihn,
So wie ich wollt,
An seinen Küssen
Vergehen sollt!

Engelse vertaling:

My peace is gone,
My heart is heavy,
I will find it never
and never more.
Where I do not have him,
It is like the grave to me.
The whole world
Is bitter to me.
My poor head
is deranged.
My poor mind
distracted.
For him only, I look
Out the window
Only for him do I go
Out of the house.
His tall bearing
His noble form,
The smile of his lips,
His eyes’ power,
And his talk’s
Magic flow,
The clasp of his hands,
and ah! his kiss!
My heart yearns
for him.
Ah, might I grasp
And hold him!
And kiss him,
To my heart’s content,
Under his kisses
to swoon!

(**) ” ‘k gaf ontslag bij de toneelgroep”: waarschijnlijk op aandringen van Nand of omdat de voorstellingen steeds in het weekend vallen en zo ontmoetingen verhinderen. In ieder geval een toegeving van Sim, het was immers voor haar een leuke bezigheid…, zie ook Nands commentaar op het einde van volgende brief.

Woensdag 31 augustus Nand 13de brief

Gistel den 31.8.50

Liebes Gretchen (*)!
Laat je dierbare Faust eerst en vooral de Aardgeesten danken dat zij je zo’n schoon zakencijfer hebben gegund. Dat zal zijn als beloning omdat je zo mild een dichter hebt gelaafd en gespijsd.. Had ik het je trouwens niet voorspeld? Las ik niet in je hand-je (o lieve Gretchen handje!) dat de commerciële lijn heel duidelijk was ingegrift?.. deze en ook de andere op den Venusheuvel onder den wijsvinger , in den vorm van een verrukkelijk helder kruis, zinnebeeld van een vurig en liefderijk hart? Bij mij is de Mercurius-lijn slechts wat duistere en cynieke broebeling.. De god met de gevleugelde hielen houdt al levenlang met mij den gek, en ontvlucht mij.. vliegensvlug.
Dat heb ik deze week proefondervindelijk ervaren toen ik met mijn twee schilderijen uit het Gents Kunstsalon werd buitengewipt.. Hebben zij mijn waren naam ontdekt? Het is mogelijk. In alle geval, op zo’n wisselvallige broodwinning een huisgezin bouwen, dát durft zelfs de toverkunstenaar Dr. Faustus niet aan. Ik heb naar een paar adressen geschreven met de hoop ergens een voet in huis te krijgen – en wacht de antwoorden af.
Liebes Gretchen, met een flinke trap jaagt je Faust den spottenden Mefisto van zich af. Hij wendt zich (Hij = Faust) met al den gloed van de twintig jaar hem door de Aardsgeesten geschonken naar je toe. Wij zijn beiden twintig jaar en ervaren de duistere en verlokkende bedwelmingen van het leven voor het eerst. Wij roepen tot het vliedend heden: “weile doch, du bist so schön!” (**) Elke ademtocht werd voor ons een wonder. Zo jong is nog ons gevoel voor elkaar, nog geen maand, en reeds is het als een heel verleden..
“Van alle tijden”, schrijf je roekeloos en ik begin het te geloven. Zo rijk is het aan genegenheid, zo rijk aan verlangen – ja ook verlangen maakt rijk. Het vult ons tot den boord zoals fonklende rode wijn den roemer; het druivensap van het verlangen maakt ons bestendig dronken, het herschept alles met zijn tintelende toverkracht (o St. Emilion!) Ik geef er mij goed rekenschap van, dat ook mijn bestaan gewijzigd werd. Verloren-gewaande gevoelsdraden verbinden mij weer met het leven. Ik kende alleen nog de wereld in mijzelf, ik leefde meer en meer naar binnen toe.  Doch de grenzen zijn verlegd. Jouw wezen liep als een vergezicht rondom het mijne en ik stel vast dat ik geen genoegen meer beleef aan wat ik schrijf of teken, indien jij er niet deelachtig aan wordt.. Ik wou dat ik je de tekeningen kon tonen voor Streuvels’ boek (***). Zij zijn voor mezelf een verrassing – ik wist niet dat ik het kon! Wanneer kom je eens alhier voorbij? Je weet dat mijn oudjes evenals ikzelf je bezoek gaarne tegemoet zien. Het zal niets “officieel” zijn, zij gerust. Je bent al door de mijnen als door Faust zelf geliefd, al kennen ze van jou slechts een snapshot. Het prentje staat hier trouwens vóór mij, in afwachting dat ik iets beters krijg!
En mijn gedachten dwalen weg ons “verleden” in. Het tuinfeest, de plotse versmelting van ons innigste zijn, zo onverwacht, zo overrompelend… Je kleine hand met de ranke, nerveuze vingeren, als het ware met gevoel geladen, in mijn grote pol.. en zie: onzichtbare wateren namen ons op, onweerstaanbaar, en wij ademden naasteen in den nacht met het zalig bewustzijn van zijn beloftevol mysterie..
En dan kwam het eerste rendez-vous. Zoals je plots voor mij stond daar te Brugge, ietwat beschroomd, een schoon inwendig licht over, neen, in je gelaat, vergeet ik je nimmer. Hoe lief ik je in dit ogenblik had, durf ik mij nog niet voor te stellen. En toen ik, dicht tegen je aan, vóór Memling gezeten, voelde hoe de levende bloedgolf in jou arm zich met de mijne verwarde, wist ik dat wij een wonder beleefden, waarnaast alle kunst slechts een afbeelding is. Het schilderij is doek en kleur, wij leefden, diep en bewust: onze harten klopten dooreen; één adem, één ziel doortoog ons beiden.
Zo waar was het dat toen ik je te Damme (bij brood en boerenhesp..) de foto reikte, je tot tranen toe bewogen was. Schoner ogenblik heb ik zelden beleefd. Dit plotseling opwellen van louterende tranen liegt niet. Woorden, gebaren kunnen – Godweet hoe! – misleiden; doch spontane vreugdetranen, omdat zij de dauw zijn van den weemoed, komen recht uit het hart. Dankbaar gestemd ben ik als ik op deze ogenblikken terugdenk – en op andere die nog iets te dicht bij ons liggen.
Het stemt mij ook tot dankbaarheid dat je bij den toneelgroep ontslag hebt ingediend. Ik hoop dat het voor jou geen al te grote beroving zal betekenen niet meer op de planken te verschijnen? Ik zal mij inspannen om je dit verlies veel-veelvuldig te vergelden.
Vooralsnog wordt het een eenzaam week-end. Maaseik ligt ook te ver voor mij. (+/- 400 fr voor de treinreis) Mocht je desalniettemin (!) je “man” staan vóór het voetlicht. Ter gelegenheid van de proefrit zal er van een ontmoeting ook wel niet veel in huis komen denk ik – je houdt mij wel op de hoogte. Kun je mij volgende week niet eens telefonisch oproepen – dan praten wij. Hier volgt mij jongste gedicht: Liefste mijn,
ik ben dijn!  Je Nand (die met ongeduld wacht op de practische toepassing van Goethe’s vers)


(*) “Liebes Gretchen”: een verwijzing naar de vorige brief van Sim waarin ze schrijft over een tekst van Goethe uit zijn werk “Faust”. Nand zal daar in deze brief voortdurend op zinspelen, daarom is het interessant meer over dit werk en betekenis te lezen.

(**) “(ver)weile doch, du bist so schön!” (“blijf nog wat, je bent zo mooi”): beroemd citaat uit “Faust”, met deze woorden verkoopt Faust zijn ziel aan Mefisto, de duivel…

(***) “Streuvels’ boek”: Het betreft een heruitgave van Stijn Streuvels’ “De schoone en stichtende historie van Genoveva van Brabant” die in 1951 zal verschijnen. De eerste uitgave dateerde van 1919/1920.

Illustratie door Nand: Sigfried neemt afscheid van Genoveva en trekt ten strijde.”

De volledige reeks kan je vinden op de pagina “Voor Stijn Streuvels“.