(afbeelding: “Rogier van der Weyden (1399-1464): ‘Portret van een jonge vrouw’ (Berlijn) )
(Opmerking: deze prentkaart is een antwoord op Sims brief van 3 oktober)
Aan een wilde kastanje.
Ik vond U in het woud,
ik vond U in de dreven,
waar broze blaadren zweven
van oud en kostbaar goud.
Een vrijgeboren vrucht,
die kwistig in de lanen,
en langs beboste banen
gloeit onder lauwe lucht.
o Hartje rond en rood,
ik hield U in mijn handen,
een herfstlijke offerande,
een avondlijk kleinood.
Want gij zijt wild en boud,
gij groeit niet in de tuinen,
maar hoog in eedle kruinen
van oud en eenzaam hout.
En ‘k schonk, kastanje wild,
U, lauw van mijn beroering,
aan haar die met vervoering
zoet aan mijn zijde rilt.
Aan mijn liefste opdat
zij ten allen tijde mijn
(1) “weerloos-wilde kastanje”
zou blijven.
Nand.
(1) Haar brief van
10.3., onderaan.