Woensdag 23 augustus Nand 7de brief

Beste Simone,
Ik heb een paar dagen moeten wachten eer ik kon schrijven. Zoveel hebben wij in die korte uren beleefd, zoveel heerlijks en minder heerlijks dooreen (niet onze schuld!) dat ik alles heb moeten laten bezinken. Vanavond dan, waart er een ingetogen schemering rondom het huis, uit de lampekap valt een intiem licht op mijn papier en handen, ik hoor gedempt Tjaikovsky’s Pathetische Symfonie (1) met haar levensdronkenheid en huiveringzware doodsgedachte door de kamer ruisen, en ik denk aan jou. Ik heb dan maar mijn tekengerief weggelegd… Je begrijpt het vers niet dat ik voor je schreef? Kon je hier met mij zitten luisteren naar deze grootse en sombere muziek, hier aan mijn zijde, of dichter nog, het zou mij niet moeilijk vallen het je uit te leggen. Het mensenhart, dieper en zwarter dan de nachtelijke stroom – is dat niet duidelijk? Het hart met zijn hunkeringen, zijn angst, zijn twijfel, zijn ongeneeslijke eenzaamheid maar ook zijn plotse en onverklaarbare verrukkingen, het lévende hart – wat is daarneven het levenlooskoude water? Is ons hart, raadsel der raadselen, niet zwarter dan het water, dat zijn duisterheid niet kent? Zijn wij, jij en ik, niet daarenboven een gemeenschappelijk lijden rijk, dat achter slot en grendel dit zwarte hart nog tot zwarter diepten heeft uitgegraven(2) ? En de bloesem aan deze diepte ontstegen – wat is zij anders dan het plotse licht dat je in een paar onvergetelijke ogenblikken zaterdag j.l. het hele gelaat verheerlijkte? Nu weet ik ook waarom ik ineens een “ander” gezicht vóór mij zag. Denk aan het hoektafeltje onder het brandglas in “eine kleine Conditorei”(3) . Je spontaan gevoel had je trekken als het ware vergeestelijkt. Dit duurt evenwel niet. Zo’n intense communie (4) verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik. De gevoelsgolf verebt: het aangezicht wordt weerom mens, mond en oren. Het baat niet dat wij ons wat voorliegen: het is niet meer spontaan, de betovering, de extase is weg. Het zijn ogenblikken van genade die wij zelf niet kunnen oproepen. Deze gedachte kwelde mij bij de “moka” te Westende (5)  . Ik had een smaak van proza (6) in den mond, en was blij weerom zeelucht in te ademen… Proza waren ook de omstandigheden waarin ik je voor het eerst hoorde zingen. (Ik hoop intussen dat de zaak in orde kwam?) Ik wenste dat ik eerstdaags voor mensen die het waarderen kunnen, jou stem kon laten horen in bv. Een wiegelied van Mozart (7) , “Solveig’s lied” (8) of “Ich liebe dich”… (9) met het spontaan gevoel waaraan je zo rijk bent, doch stijlvol en beheerst. De muziek, zie je, is voor mij die heel eenzaam leef, dé grote aanwezigheid. Ik kies ’s morgens de keurige programma’s uit voor heel den dag, en als ik zit te tekenen of te schilderen, luister ik naar Mozart, Schuman, Rimsky-Korsakoff…
Jij draagt goed voor, vermoedelijk? Ik zie met vreugde het ogenblik te gemoet waarop jij mij eens iets van mij zult “zeggen” – ik hou nl. niet van akademische declamatie, een vers moet m.i. schier gepreveld worden, niet door overdreven articulatie gescandeerd (10) d.w.z. van zijn zingende macht ontdaan. Daar zijn voor ons, als ’t God belieft, zoals de mensen hier zeggen, nog veel zalige uren weggelegd.

Je, Nand

Commentaar

(1) “Pathetische Symfonie”: “Symfonie nr. 6 in b-mineur, Pathétique, opus 74 uit 1893 is de laatste symfonie van Pjotr Iljitsj Tsjajkovski, en tevens zijn laatst voltooide werk. Hij droeg de symfonie op aan zijn neef Vladimir Davydov.”

(2)  Verwijzing naar de jaren in gevangenschap 1944-1949, zie uitklapmenu “Voorgeschiedenis

(3)  “eine kleine Konditorei”: bekend liedje van de Oostenrijke komponist Fred Raymond (1900-1954), ook titel van een film uit 1930.

(4)  “communie”: Nand bedoelt ‘vereniging’ hier niet in seksuele zin, maar als intense spirituele verbondenheid (zie ook volgende brief van Sim, opmerking (2)

(5)  “moka te Westende”: een koffietje

(6) “smaak van proza in den mond”: Nand bedoelt dat hij zich benauwd begon te voelen in de voor hem verstikkende ruimte van het cafeetje, hij had ‘zeelucht’ nodig, of het verschil tussen ‘proza’ / de schrijver en ‘poëzie’ / de dichter

(7)  “Mozart Wiegelied”: “Schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein” (“Sleep, my little prince, fall asleep”) is perhaps the most famous Wiegenlied (German lullaby), dating from the 18th century. The words are by Friedrich Wilhelm Gotter. For many years, the common view was that the melody was composed by Wolfgang Amadeus Mozart. Attribution for the melody has since shifted to either Bernhard Flies or Johann Friedrich Anton Fleischmann.”

“Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
Schäfchen ruh’n und Vögelein,
Garten und Wiese verstummt,
auch nicht ein Bienchen mehr summt,
Luna mit silbernem Schein
gucket zum Fenster herein,
schlafe bei silbernem Schein,
schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Auch in dem Schlosse schon liegt
alles in Schlummer gewiegt,
reget kein Mäuschen sich mehr,
Keller und Küche sind leer,
nur in der Zofe Gemach
tönet ein schmachtendes Ach!
Was für ein Ach mag das sein?
Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein,
schlaf ein, schlaf ein!

Wer ist beglückter als du?
Nichts als Vergnügen und Ruh’!
Spielwerk und Zucker vollauf
und noch Karossen im Lauf,
Alles besorgt und bereit,
dass nur mein Prinzchen nicht schreit.
Was wird da künftig erst sein?
schlafe, mein Prinzchen, schlaf’ ein,
schlaf ein, schlaf ein!”

(8)  “Solveig’s lied”:


“Das Laub, eh es fällt, leuchtet feuerbunt und schön,
leuchtet feuerbunt und schön.
Die lange kalte Nacht wird wohl irgendwie vergehn,
sie wird irgendwie vergehn.
Ich werde auf dich warten, egal wo du grad bist,
egal wo du grad bist.
Zurückkehr’n kann nur der, der einmal fortgezogen ist,
der fortgezogen ist.

Gespeist von Bach und Quell mündet jeder Strom ins Meer,
mündet jeder Strom ins Meer.

So führt dich jeder Pfad, jede Straße zu mir her,
jede Straße zu mir her.
Dieselbe Sonne wärmt uns, egal an welchem Ort,
egal an welchem Ort.
Und bist du schon im Himmel, so treffen wir uns dort,
so treffen wir uns dort.”

(Musik: Edvard Grieg, 1843-1907;
Originaltext: Henrik Ibsen, 1828-1906;
deutsche Textadaption: Holger Saarmann, Juli 2010)
© by Holger Saarmann, 2010

(9)  “Ich liebe dich…”:  Edward Grieg, (1843-1907):

Ich liebe dich (Jeg elsker dig)

Music by Edvard Grieg (1843-1907)
Original Lyrics by Hans Christian Andersen (1805-1875)
German lyrics by Friedrich von Holstein (1937-1909)

“Du mein Gedanke, du mein Sein und Werden!
Du meines Herzens erste Seligkeit!
Ich liebe dich wie nichts auf dieser Erden,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!
Ich denke dein, kann stets nur deine denken,
Nur deinem Glück ist dieses Herz geweiht,
Wie Gott auch mag des Lebens Schicksal lenken,
Ich liebe dich in Zeit und Ewigkeit!”

(9) “gescandeerd”: ‘lettergreep voor lettergreep voordragen, uitspreken, uitroepen’

Woensdag 23 augustus Sim 8ste brief

Woensdagavond, 23/8/50

Beste Nand,
De avondpost was mild. Nu ik zeer traag je brief herlees, ben je onhoorbaar tot mij gekomen… tastbaar bijna. Hoor ik je zó eigen korte dromenlach. Ja, alle ondefinieerbare onrust van deze drukke lome dagreis is weggedreven – Ik sta naast je vanavond, buiten jou slechts aanhankelijk van een weigerig woord en een bestendig verlangen, je te bekijken en je te zeggen: mijn jongen. Toen jij me gisteravond schreef mijmerde ik om Beethoven’s “Fidelio” (1), tijdens de uitzending tekende ik ’n paar herinneringen neer. Was dit het ogenblik onzer “communie” (2)? Het moet bevrijdend op je inwerken elk gevoelen in de minste nuance te kunnen vertolken in de muziek. Ik hoefde maar de ogen te sluiten en je ging voor me uit, zó dat ik je peinzend hoofd telkens opnieuw ontdek: groot en getekend – en zo zacht terzelfdertijd. Heeft het geluk in mij een tweede gestalte gekregen dat ik alle dagelijkse handelingen anders zie. Ik hoor me zelve een ganse dag praten, laat me glimlachen ook om dàt zielloos practische van dit leven maar plots rijpt het beeld in mij… en hoe groeit de pijn om een gemis zelfs tot vreugde uit omdat jij ze “gemeenschappelijk” noemt. Ja Nand, hoe zou ik het niet begrijpen, want zelfs de pijn om elke onrust om elk verlangen wordt overstelpt door de beheersing van je woord. Wanneer je beeld mij een ganse dag vergezelt – het is vreemd – is het minder vaak een facet van onze tastbare ontmoeting. Neen, ik zie je aan het werk met je kleuren gezelschappen ik voel me zeer klein worden bij je en zeer stil onderga ik de wijding van je “oneindigheidsdrang” die aan geen persoon noch tijd gebonden slechts je schepping beoogt. Het doet me pijn – ben ik nog te fel geklonken aan klein-menselijke verlangens aan uiterlijk vertoon? Leer me deze eenzaamheid aanvaarden en het raadsel in mezelve gedogen. Laat jou visie van die kleurensymfonie in me doordringen tot ik zelf gans vastgezogen wordt op je palet in een heftig rood maar dat jij uitborstelt en mengt en herwerkt met elke nieuwe penseeltrek zó dat je elke schakering weervindt en ik je gelukkig weet al ware het maar vluchtige ogenblikken een enkele “extase”. Ik had niet vergeefs een leven lang op dit wonder gewacht. Jij hebt een floers gelicht over een wereld waarin ik me zelf volledig verloor, mag ik het je simpelweg bekennen – hoor ik je lach weer ergens om m’n dwaze hoofd?
Ik zong je straks “Mozarts Wiegelied” (3) zeer weifelig omdat je bezig was. Ik meen dat je luisterde al keek je niet op. Ik ben gelukkig! Zag ik de glans over de donkere diepten van je verlangen eveneens?
Om de woorden die rond mijn “weigerige” naam beginnen groet ik je heel innig
Je meisje

In deze veilge avondschoot
zijt gij me ver… zijt gij me na?
O, zeg me waar ik henenga
De grens van leven en van dood

bereikt me nader in dit uur.
Waar groeit Uw wenk, waar Uw bevel
in dagen die ik eenzaam tel
en bij de nacht ter wake stuur

gekomen aan de laatste tij
was het de vrouw of nog het kind
gedreven naar Uw mild bewind
of glorierijke heerschappij

Ik noem Uw naam rond dit gemis
en wenk het beeld in mijn bereik
nog dronken van zijn donker rijk
maar aan geen tijd gebonden is

Slechts aan de rand van Uwe droom
vraag ik de gunst Uwer genā
Ik weet U ver… en toch zo nā
aan deze avondlijke zoom –

Commentaar:

(1)  “Fidelio” (Opmerking: belangrijk in dit verband is de inhoud van deze opera, zie aldaar)

“Fidelio” oder Die Eheliche Liebe (opus 72) is de enige opera die Ludwig van Beethoven schreef. De uiteindelijke versie kent twee actes, de oorspronkelijke versie, getiteld “Leonore”, kent er drie. Het Duitse libretto werd geschreven door Joseph Sonnleithner op basis van de Franse tekst van Jean-Nicolas Bouilly (Léonore, ou l’amour conjugal) geschreven voor een andere componist: Pierre Gaveaux.

De première vond plaats op 20 november 1805 in het Theater an der Wien in Wenen, onder leiding van de componist; bij deze uitvoering werd de ouverture Leonora nr. 2 (in C-groot) gespeeld. De eerste gereviseerde versie werd op 29 maart 1806 in hetzelfde theater voor het eerst uitgevoerd, opnieuw onder leiding van de componist, met de ouverture Leonora nr. 3 (eveneens in C). De tweede gereviseerde versie ging ten slotte op 23 april 1814 in het Kärntnertortheater in première, met de Fidelio-ouverture in E-groot.

Inhoud: De opera verhaalt hoe Leonore vermomd als gevangenbewaarder genaamd “Fidelio” haar echtgenoot Florestan van de dood redt in een politieke gevangenis.

Fidelio was de eerste opera die in Berlijn gespeeld werd na de Tweede Wereldoorlog.
Wikipedia: In the wake of World War II
“Fidelio was the first opera performed in Berlin after the end of the World War II, with the Deutsche Oper staging it under the baton of Robert Heger at the only undamaged theatre, the Theater des Westens, in September 1945.[6] At the time, Thomas Mann remarked: “What amount of apathy was needed [by musicians and audiences] to listen to Fidelio in Himmler’s Germany without covering their faces and rushing out of the hall!”

Not long after the end of World War II and the fall of Nazism, conductor Wilhelm Furtwängler remarked in Salzburg in 1948:

“The conjugal love of Leonore appears, to the modern individual armed with realism and psychology, irremediably abstract and theoretical…. Now that political events in Germany have restored to the concepts of human dignity and liberty their original significance, this is the opera which, thanks to the music of Beethoven, gives us comfort and courage…. Certainly, Fidelio is not an opera in the sense we are used to, nor is Beethoven a musician for the theater, or a dramaturgist. He is quite a bit more, a whole musician, and beyond that, a saint and a visionary. That which disturbs us is not a material effect, nor the fact of the ‘imprisonment’; any film could create the same effect. No, it is the music, it is Beethoven himself. It is this ‘nostalgia of liberty’ he feels, or better, makes us feel; this is what moves us to tears. His Fidelio has more of the Mass than of the Opera to it; the sentiments it expresses come from the sphere of the sacred, and preach a ‘religion of humanity’ which we never found so beautiful or necessary as we do today, after all we have lived through. Herein lies the singular power of this unique opera…. Independent of any historical consideration … the flaming message of Fidelio touches deeply.

We realize that for us Europeans, as for all men, this music will always represent an appeal to our conscience.”

On 5 November 1955, the Vienna State Opera was re-opened with Fidelio, conducted by Karl Böhm. This performance was the first live television broadcast by ORF at a time when there were about 800 television sets in Austria.

The first night of Fidelio at the Semperoper in Dresden on 7 October 1989 on the occasion of the 40th anniversary of the DDR (East Germany) coincided with violent demonstrations at the city’s main train station. The applause after the “Prisoners’ Chorus” interrupted the performance for considerable time, and the production by Christine Mielitz (de) had the chorus appear in normal street clothes at the end, signifying their role as representatives of the audience. Four weeks later, on 9 November 1989, the fall of the Berlin Wall signalled the end of East Germany’s regime.”

(2)  “communie”: Sim bedoelt “vereniging” hier niet in de seksuele zin, maar wel als “intiem spiritueel samenzijn”, verwijzend naar de opmerking van Nand in de vorige brief: “Zo’n intense communie verdraagt geen tijd, slechts één vluchtig ogenblik.”

(3) “Ik zong je straks ‘Mozarts Wiegelied”: zie vorige brief (5)

.