Gistel, den 26.11.50
Liefste,
Zo-even als ik van ’t station terugkeerde, zonk de zon rood en “voortijdelijk-groot” in ’t geboomte weg. Het water waar ik een wijle had staan mijmeren, was helder en rimpelloos… Het was met deze bijna tijdloze stilte in mij dat ik thuis kwam. Ons telefoon gesprek was in een vreemd orgelpunt weggegleden: ik hoorde je moedeloos inhaken. Wat kan ik eraan veranderen? Jij bent de enige die komen kúnt en komt niet .. Meer kan ik niet doen dan wat ik deed. Alles wat ik had heb ik sedert 5 Oogst (*) met vreugde gegeven om bij jou te kunnen zijn. Ik heb geen penseel meer kunnen aanraken, de beelden die in mij om vorm en kleur riepen, heb ik nog vóór de geboorte gewurgd. Het laatste wat ik nog verwachtte, mijn honorarium voor de Streuvels-tekeningen zal met twee maanden vertraging worden uitgekeerd, daar ik gister vernam dat de uitgeefster twee maanden ziek was… (**) Kan ik het helpen dat het lot voor mij hard is? En ik weet genoeg van het leven om te beseffen dat een schoonzoon die geen zaad in ’t baksken brengt, niet veel geestdrift wekt. Meuten en machten hebben precies tegen mij samengezworen om mij eronder te krijgen. Maar ik wil hard zijn als zij, zij zullen mij niet horen janken! Lief, wij zullen sterk zijn en ons niet laten vermanen… Ik wil blijven als het water dat ik daareven zag: kalm en rimpelloos en den helen heuvel weerspiegelen, niets dan licht, zodat het spiegelbeeld schoner straalt dan het beeld zelf. Ik wil niet meer lijden, ik heb genoeg geleden. In de voorbije jaren heb ik mij in een bittere school geoefend en ben geworden tot een gepantserde. Ik buk niet meer voor de slagen, maar blijf rechtop staan en lach! Ik wist wat ons te wachten stond, nu de financiële middelen ontbreken om mekaar nog te ontmoeten. Dit is nog maar de aanvang. Daar staan ons nog veel donkere uren te wachten. Geluk? De goden (en de mensen!) zijn jaloers van ons geluk en doen wat zij kunnen om het te vergiftigen. Om elke zalige kus zenden zij ons eindeloze kwellingen. Kon ik hen treffen die jou dit verdriet zonden en jou tengere, tere wezen doen bloeden, ik zou hen slaan zoals zij ons slaan, hen kwellen zoals zij ons kwellen. Maar wij staan klein en machteloos tegenover onzichtbare en eeuwige machten, of misschien maar tegenover een blind en dom toeval – wat nog erger is. Het baat niet “opstandig” te zijn… Dat put nog den weerstand uit, en loopt met onze krachten weg. Zingen moeten wij met Nietzsche: “Was mich nicht umbringt, macht mich stärker!“ (***). Jij schrijft mij dat wij „recht“ hebben op vreugde. Weet jij dan niet dat alle duistere machten lachen om dat begrip? Wat is hij die enkel “recht” kan doen gelden? In het leven haalt het alleen “macht”; en wij mogen ons gelukkig achten als wij wat scherven kunnen bemachtigen van de droombeelden die onze jeugd verblijden. Nicht raisonieren! (****) Wij hebben nog het onzeggelijk geluk naar elkaar te kunnen verlangen: hoevelen zijn aan dat stadium niet reddeloos voorbij? Wij kunnen nog dromen van elkaar en treuren om elk gescheiden-zijn… hoevelen die elkaar onwederroepelijk moe zijn, geven geen schatten om dàt nog eenmaal te kunnen beleven? Laten wij ons verblijden! Dan staan ons nog bedwelmende extases te wachten. Liefste wat is dit derven aan schoon bezit! Ik zoen je, mijn weke, warme verloofde: en hoe, en waar, dat mag Sint Joris weten !
Nand
P.S. Ik schrijf links en rechts naar de vergeetachtigen die beloofden een schilderij te komen halen. Ik deed ook een voorstel aan Apoth. Hoet. Het gezicht op de Vaart (in den hoek boven divan) zal hun wellicht interesseren.
(*) “5 oogst”: dag van de eerste ontmoeting met Sim op het tuinfeest te Sint-Martens-Latem
(**) “Streuvels -tekeningen”: Het betreft een heruitgave van Stijn Streuvels’ “De schoone en stichtende historie van Genoveva van Brabant” die in 1951 zal verschijnen. De eerste uitgave dateerde van 1919/1920.
Illustratie door Nand: “Sigfried neemt afscheid van Genoveva en trekt ten strijde.”
De volledige reeks kan je vinden op de pagina “Voor Stijn Streuvels“.
(***) “was mich nicht umbringt”: citaat van Nietzsche “wat me niet ombrengt maakt me sterker”. Uit “Götzen Dämmerung” (1888), het hoofdstuk met aforismen “Sprüche und Pfeile”.
(****) “Nicht raisonieren”: citaat uit het laatste gedicht van Albrecht Rodenbach “Macte Animo” (= ‘geprezen zij uw moed“) laatste strofe:
‘Gij die vandaag den hemel kuischt van vuiler dampen rotheid,
O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u vurige godheid!
Mijn zonnig land… mijn verten… mijn jong leven… Kameraad,
nicht raisonieren… weer u scherp en eind als een soldaat!’