Nand houdt tijdens zijn gevangenschap geen dagboek bij. Slechts hier en daar schrijft hij een opmerking “in de marge” van zijn “Poëtisch Celdagboek” over hoe hij zich op een bepaald moment voelt. Enkele opmerkingen worden vermeld op de betreffende pagina als voorbeeld.
Het zijn echter de gedichten zelf, en enkel de gedichten, die Nand in deze periode schrijft die zijn gevoelens blootleggen over de penibele omstandigheden waarin hij terecht kwam. Dat is ook één van de hoofdredenen waarom hij zijn Memoires schreef: niet in de eerste plaats als een beschrijving van gebeurtenissen, dan wel om één en ander literair-historisch en psychologisch te duiden:
“Als ik nu bepaalde kritieken lees, kom ik tot de bevinding dat bitter weinig over de zin van dat werk bekend is. Een genuanceerd oordeel ontbreekt, zodat allerlei misvattingen niet uitgesloten zijn.
Allereerst is het nodig de omstandigheden te kennen waarin een paar bundels ontstonden. Ik alleen weet het, ik ben de enige wie het kan weten. (…) Het is immers zaak de werkelijke sfeer op te roepen waarin de verzen geschreven werden. Een dagboek is het niet, wel herinneringen aan feiten, die op mijn denken en dus op mijn literair werk enige invloed hebben gehad. (…) Ik bracht dus deze herinneringen op het papier om literair-historische redenen. Heden ten dage is men wel geneigd het gedicht uit de psychologische gezichtshoek te benaderen, maar het gedicht zelf is veelal de psychische reactie op de beleefde werkelijkheid – zeker in onderhavig geval. Wat op het eerste gezicht een decoratief paneel lijkt, is in wezen de objectivering van een persoonlijk gegrepen-zijn, en dient dus als objectieve lyriek beschouwd. Het eigen beleven van de dichter wordt niet rechtstreeks, maar door een mythologisch of historisch beeld heen verwoord, omdat hij nu eenmaal in een dergelijke wereld leeft, of doodgewoon omdat hij zo geaard is. Deze beelden vormen dus een soort van ectoplasma, dat de existentiële grond zelf van de mens veruiterlijkt. ” (Memoires, typoscript p. 1/2)
Veel later in zijn Memoires maakt Nand dit nogmaals duidelijk, waarschijnlijk toen hij, door het neerschrijven van zijn belevenissen, tot het besef kwam hoe nauw de gedichten verbonden zijn met de beleefde werkelijkheid:
“Zo heb ik dan opgetekend wat zich in woorden aan mij opdrong – ik kon niet anders. En dat alles herlezend, ontdek ik in die poëzie iets meer dan een protest op het nationaal vlak: er wordt hier over ervaringen gesproken die zich tot om ’t even welk mens richten, en zelfs, zo lijkt het mij, tot het wereldgeweten.
Daar schier alle gedichten gedagtekend werden, verschijnen zij nu als een curve, die de psychische spanningen aangeeft van een mens in de greep van een nooit aflatend lijden. Nu eerst geef ik er mij rekenschap van wat daarvan af te lezen valt. Na de eerste kennismaking met de cel (in de slechtst mogelijke omstandigheden, dat mag worden gezegd) komt, in een andere omgeving, en na de uitgesproken straf, het woord ongehinderd los. Het is geen dagboek, feiten worden niet aangestipt, tenzij hier en daar in de vorm van een randbemerking “bezoekdag” of wat ook; wel zijn het spontaan opgewelde en in morele pijn neergeschreven reacties.” (Memoires, typoscript p. 115)
In dit hoofdstuk wordt daarom aandacht besteed aan deze gedichten en “de psychische reactie op de beleefde werkelijkheid”, en dit door chronologisch het “Poëtisch Celdagboek” te doorbladeren. Waar nodig wordt ook stilgestaan bij andere opvallende inlassingen die hierop een licht werpen.
Alle gedichten in hun chronologische volgorde en met commentaar zijn samengebracht op de pagina “Inhoud Dagboek Poëzie“.