Scriptie (2019) over het proces

 

Behaalde graad: Grote Onderscheiding (zaterdag 6 juli 2019, proclamatie Wijsbegeerte en Letteren, KUL).
Wie deze masterscriptie als pdf bestand wil, stuur mij een mailtje: rombout@vercnocke.com.


Besluit van deze masterscriptie (pp. 112-114):

Bij wijze van synthese is het interessant een aantal conclusies te verbinden aan de bevindingen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen.

Vooreerst moet worden opgemerkt dat het proces tegen Vercnocke evenwichtig gevoerd werd. Het dossier werd zorgvuldig samengesteld, de onderzoekers gingen grondig te werk en de rechtsgang werd niet verstoord. Men kan zich afvragen waarom hij in het proces Volk en Staat en niet in dat van Zender Brussel werd voorgeleid. De stukken die onder Vercnockes referaat de ether in gestuurd werden, vielen vast en zeker onder de noemer ‘wetens aanzetten tot politieke samenwerking met de vijand’ en waren vaak uitgesproken politiek van aard. Toch kregen ze op zijn proces relatief weinig aandacht. De krijgsraad moest zorgen dat de aantijgingen zich vooral in de periode na 29 januari 1943 situeerden, aangezien de verscherpte repressiewetten dan pas officieel in voege traden. Vercnocke publiceerde nog tot in de zomer van 1944 in Volk en Staat, terwijl hij eind 1943 bij Zender Brussel was opgestapt.

Wat de krijgsraad ook niet deed, was schrijvers bestraffen voor eigen publicaties die Nieuwe Orde-gezind waren: men wilde zich niet op juridisch glad ijs begeven. Het verklaart waarom Vercnockes poëziebundels op geen enkel moment in het proces ter sprake kwamen, hoewel Heervaart (1941) qua strekking en gezindheid weinig aan de verbeelding overlaat. Gedichten en literaire essays in collaborerende bladen waren door hun publicatiecontext daarentegen wel strafbaar. Al wie deelnam aan instellingen die de politiek van de vijand steunden, riskeerde vanaf 29 januari 1943 de doodstraf.

In dat opzicht is Vercnocke relatief mild gestraft. Er werd veel rekening gehouden met zijn zelfstandige evolutie tijdens de bezetting, zozeer zelfs dat men in het vonnis van ‘zijn opstand tegen de algehele verknechting van het nazisme’ zou spreken.

Een andere factor was het ontbreken van enig bewijs voor lidmaatschap van paramilitaire organisaties. Dat feit, bovenop de vaststelling dat de dichter in elk van zijn oorlogspublicaties op de Vlaamse of zelfs Dietse oorspronkelijkheid en soevereiniteit hamert, doet toch vragen rijzen bij de bewering dat Ferdinand Vercnocke tot de Algemeene SS-Vlaanderen zou zijn toegetreden, zoals in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging staat (Beyen 1998, 3216). De Vlaamse SS stond namelijk voor een doorgedreven verduitsing van Vlaanderen. De mogelijk onbedoelde publicatie van het lofdicht ‘Aan Adolf Hitler’ in De SS-Man, meteen gevolgd door een misschien wel voorbarig bericht van de Duitse inlichtingendienst  (januari 1941) over toetreding tot de SS, is toch eerder karig bewijsmateriaal voor een conclusie met verstrekkende gevolgen.

Bedenkelijk is vooral de slotzin van Elke Brems in een korte beschrijving van Ferdinand Vercnocke op de website BelgiumWWII:
‘Hij evolueert steeds meer in nationaalsocialistische richting, van een sympathie voor het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) in het begin van de oorlog tot een lidmaatschap van SS Vlaanderen tegen het einde.’

Vooreerst is Vercnockes belangstelling voor het nationaalsocialisme en de volksverbonden kunst al ruim voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog aanwezig. Daarnaast gaat het niet om een geleidelijke toename in de mate van bevlogenheid, als wel om een piek in 1940-1942, gevolgd door een afname en het verleggen van de focus op de eigen volks-nationale belangen. Van SS-neigingen aan het einde van de oorlog kan al helemaal geen sprake zijn, als leden van het IJzerbedevaartcomité reeds in 1942 vaststelden dat Vercnocke op zijn schreden was teruggekeerd. De misvatting kan verklaard worden door het feit dat Brems bij haar onderzoek uit 1996 enkel Vercnockes teksten uit 1940-1941 heeft betrokken.

Het bewijst hoe belangrijk het is om alle  publicaties in rekening te brengen wanneer men literaire collaboratie in Vlaanderen tracht te duiden. De steeds veranderende oorlogse context waarbinnen auteurs opereerden, betekent dat onderhandelingsposities steeds opnieuw gedefinieerd werden, zoals ook gebleken is uit de analyse van een beperkt aantal teksten in dit onderzoek.

Kan men ten slotte concluderen dat Ferdinand Vercnocke een boegbeeld is van de culturele collaboratie in Vlaanderen? Voor de eerste oorlogsjaren kan dat zeker kloppen, gezien de fanatieke Nieuwe Orde-overtuiging die uit elk van zijn teksten spreekt. Het beruchte lofdicht op Hitler is daarvan nog steeds het meest sprekende voorbeeld. De dichter stelde zich tot doel de lezer mee te krijgen in de visie dat het nationaalsocialisme van de Duitsers, nadat eenmaal een nieuw Europees Rijk gesticht was, een bevrijding kon betekenen voor het Vlaamse volk. Het is wel duidelijk dat Vercnocke er daarbij vanuit ging dat de Dietse autonomie in dat verhaal haar plaats zou krijgen, en dat hij daar ook voor ijverde. In zijn poëzie veroorloofde de dichter zich daaromtrent grotere vrijheden dan in zijn artikels. Wanneer duidelijk werd dat aan die voorwaarde niet voldaan zou worden, nam hij afstand.

De figuur Vercnocke staat dus voor Vlaamse literaire collaboratie met het oog op Dietse zelfstandigheid.
Net zoals de dichter in zijn teksten Adolf Hitler als symbool heeft ingepast in  een ideologisch kader, waarbij Skjold eerder al die functie vervulde, is het aanduiden van Vercnocke als boegbeeld voor een hele groep kunstenaars uit WOII vooral nuttig voor de symboolwaarde.
Het is daarnaast net zo belangrijk om stil te staan bij de context en evolutie van het individu, niet alleen tijdens, maar ook voor en na de oorlog. Met deze scriptie is daar alvast een aanvang mee genomen wat betreft de figuur Vercnocke.

Er is nog heel veel werk voor de boeg, wil men de Vlaamse culturele collaboratie in al haar nuances in kaart brengen.