1936 Paul Hardy “Boekengids”

De “Boekengids” werd opgericht op 25 april 1923, een initiatief van het ‘Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen’ (zie: ASKB). Paul Hardy was er recensent, en vanaf 1944 redactiesecretaris. In het colofon werden de  leescategorieën opgesomd, het befaamde “kwalificatiesysteem” met Romeinse cijfers (zie ook: “Index” en “IDIL” (afgeschaft in 1970):


Recensie van Paul Hardy over “Zeeland” de eerste dichtbundel van Nand verschenen in 1934, 2de druk in 1936, in “De Boekengids” 14de jaargang nr. , februari 1936.

ZEELAND: Beelden en Zangen. — Kortrijk, Steenlandt,1935, 2e druk (21 x 16) 89 blz: 15 Fr.

In deze gedichten ligt ‘n droomerigen weemoed welke gepaard gaat met ‘n doorvoelde preciese plastiek, die sterk wordt gesuggereerd. De toon is meestal volksch gedoseerd met wat gelukkige romantiek, die we noodig hebben. Al hadden we ze zuiverder gewenscht. Hij heeft zich in vele gedichten nog niet volledig kunnen vrijmaken van den dreun der flamingantische studentenpoëzie en van ‘n zekere onnatuurlijkheid in de beeldkeuze. Dit is vooral ‘n symptoom van z’n gezonde jeugd — dat zal gepuurd worden en bezinken. Dichters als Vercnocke maken ‘n evolutie door in verticaal-opwaartsche richting. Z’n werk is persoonlijk : er spreekt geestdrift uit, en het vranke, krachtige, eigen woord van den physieken reus. ‘t Is werk waar we van houden moeten, omdat het allesbehalve banaal is, rein-mannelijk, vrij van alle eng individualisme en omdat het lijnrecht inbeukt tegen de «schwärmerische» bleekneuzigheid van het groot percent der vaerzen van de  jongelingschap onzer dagen. Dichter Nand Vercnocke, kijk verder uit over de duinen — uw volk wacht!

PAUL HARDY

(hierboven in het blauw de woorden die Germain Billiet aanhaalt in zijn artikel “Ferdinand Vercnocke 70” -DW&B)


In dezelfde jaargang nr.6 verscheen ook een recensie van Hardy over “Koning Skjold” van Nand, een episch gedicht verschenen in 1935 (met heruitgave in 1941)

KONING SKJOLD. Een Gedicht. – Kortrijk, Steenlandt, 1935 (21 X16) 97 blz. 16 fr.

In vijfregelige strofen bezingt Vercnocke het heerlijke leven van den godenzoon Skjold, die koning werd van de Denen. De dichter hunkert naar de verre jeugd van de wereld, naar de goden en helden uit de vroegste geschiedenis van z’n ras. ‘t Werk van dezen jongen Vlaming doet zoo gelukkigvreemd aan in dezen verciviliseerden tijd. Dit poëem is gedragen door de eindelooze romantiek der eeuwig-menschelijke onvoldaanheid, welke zichzelve tracht te paaien met de schijnbare oneindigheid van de zee : «de menschen hadden de aarde lief – en ook de wijde, wijde zee – vooral de zee !…» Vercnocke is erop vooruitgegaan. Dit werk staat hooger dan « Zeeland ». De dichter heeft niets prijsgegeven van z’n gezonde, schoone persoonlijkheid. ‘t Concept was gewaagd, vooral voor iemand die nog geen beproefd vakman is : Vercnocke heeft er zich met ‘n opvallende evenwichtigheid doorheen geslagen. Z’n plastiek heeft gewonnen aan soberheid, z’n stijl aan directheid. Kom, zand erover. Er is iets dat primeert, en wel dit : Z’n kunst is zoo honderd procent Dietsch,  je ondergaat het krachtige rhythme ervan, het hamert op je hart als de muziek van Benoit. Waarom? Ja, is Nand Vercnocke misschien teweeg de nationale dichter te worden van ons volk ?

PAUL HARDY