1942 Filmscenario “Vlaanderen te Weer” (audio interview)

Nand schreef (een gedeelte van) het scenario van deze film. In zijn masterscriptie uit 2018 (Universiteit Antwerpen) “De Vlaamse filmwereld wordt weerbaar? Een institutionele en ideologische achtergrond bij een Vlaamse propagandafilm “Vlaanderen te weer!” (1944)” schrijft Joël Audenaerde o.a.:

“Het eerste idee voor de film begon aan het Narafi, gelegen in het Dudenpark te Vorst, Brussel. De genoemde Frans Develter, student aan de school sinds 1941, had het idee om de gevolgde lessen om te zetten in praktijkervaring en betrok daarbij Brasseur en Wendelen. In een interview met Develter in het eerder genoemde weekblad Balming van 2 mei 1943 omschreef hij waar het idee vandaan kwam: “Bij het doorbladeren van ‘Onze Adelbrieven’ van Ferdinand Vercnocke dacht ik, hier is stof om in een film Vlaanderens trotsch en roemrijk verleden en zijn eeuwenlangen strijd om bewustwording en grootheid uit te beelden”. Het was dan ook Vercnocke, een schrijver die onder meer bijdroeg aan Zender Brussel en Volk en Staat, het dagblad van het VNV, die het scenario deels zou schrijven.” (p.8)

De film zelf is echter nooit teruggevonden:

“Toen eind 1944 een onderzoek startte naar het Nationaal Radio- en Filmtechnisch Instituut, werden door de conciërge vijf blikken overhandigd aan het gerecht, met daarin “Vlaanderen te Weer!” In maart van 1946, toen enkele voormalige werknemers en studenten werden ondervraagd in het onderzoek, bleek het auditoraat de film kwijt te zijn. Inmiddels had in 1945 een medewerker van het auditoraat de film al gezien en een rapport opgesteld, maar een kopie werd nooit teruggevonden.” (p.6)

In het Rijksarchief vond ik volgende opname, in een programma bij Zender Brussel, waarin Nand uitleg geeft over de film en zijn scenario. Hij betiteld de film als een “cultuurfilm”, en onderscheidt drie delen: “een geschiedkundige inleiding, een kort overzicht van de groei van onze volksstrijd in de staat België, en dan treedt het volk van deze tijd aan”. De opname dateert van 6 april 1943:

Interview in de studio over het productieproces o.a. met de regie-assistente ‘Juffrouw Maris’, medewerker Paul Brasseur, regisseur Paul De Velter (die vertelt hoe hij op het idee voor de film kwam door het doorbladeren van “Onze Adelbrieven” van Ferdinand Vercnocke), cameraman Michel Wendelen (“van de 7000 meter die we hebben opgenomen, mogen er maar 1500 meer overblijven”) en componist Raymond Keldermans:

De eerste opnamen voor de film begonnen al in 1941, daarna in augustus 1942 maar een eerste (en waarschijnlijk enige ‘officiële’) voorstelling vond pas plaats op 16 april 1944 te Antwerpen (Cinema ‘”Eldorado”, Keyserlei, om 10u in de voormiddag). De masterscriptie hierover met verdere details kan je hier lezen.

Roel Van DeWinkel schrijft in zijn artikel “Vlaanderen te weer? Het verzwegen parcours van Flandria Film in de Tweede Wereldoorlog” (2008) pp. 233-234 over de vertoningen:

“De première, op zondag 16 april 1944, vond plaats in de grote Eldorado cinema op de Antwerpse Keyserlei, om 10u ’s ochtends. Het ging dus om een bijzondere vertoning voor “alle DeVlag- leden en sympathisanten”, niet om een galapremière zoals die soms voor prestigieuze fictiefilms werd georganiseerd. Toch had men de inkomhal van de bioscoop – die in Duitse handen was – voor de gelegenheid versierd met hakenkruiswimpels en leeuwenvaandels. Tevens had men de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen gevraagd marsmuziek te spelen.Een week later, op zondagochtend 23 april, vond een vertoning plaats in de eveneens door Duitsers bestuurde Scalabioscoop op het Brouckèreplein in Brussel. Het ging net als in Antwerpen om een vertoning in een prestigieuze bioscoop, een van de bekendste filmpaleizen van het land. Maar het bleef eveneens bij een eenmalig gebeuren. (…)
Tussen 16 en 26 mei werd de film nog zesmaal vertoond in bioscopen in het Antwerpse. Het ging waarschijnlijk telkens om door de DeVlag gepatroneerde privévoorstellingen. Indien de film nadien nog werd vertoond, was dat waarschijnlijk eveneens in beperkte kring.”

Zie ook de pagina “Onze Adelbrieven”.