Reimond Speleers en de Medische Commissie Katyn 1943

In de biografie “Professor Speleers” (Joris Dedeurwaarder, 2007) wordt ook ingegaan op het bezoek van de Gentse oogarts en hoogleraar aan Katyn. Hij maakte er deel uit van de “Katyn Commissie”, een delegatie forensische specialisten die een rapport opstelde. De Deurwaarder heeft geput uit de bekende ooggetuigenverslagen (o.a. Hubermont) en uit briefwisseling van de familie Speleers.

(Overhandiging van het rapport van de commissie aan Leonardo Conti , Reichsgesundheitsführer, 4 mei 1943. Speleers in het midden.)

Dit fragment bevindt zich op pp. 750-757:

Aan de hand van het rapport van de commissie, van de naoorlogse getuigenissen van Markov en Navillle, en van het reisverhaal van de Franstalige Belgische journalist en auteur Pierre Hubermont (1903-1989) is het mogelijk ons een gedetailleerde voorstelling te maken van Speleers’ tocht naar Katyn en van de werkzaamheden van de internationale commissie. Hubermont was, uitgenodigd door Petri, nauwelijks een week eerder in Katyn geweest, als lid van een door de Duitsers uitgenodigde groep van journalisten en letterkundigen, onder wie ook Filip de Pillecyn.

Omstreeks 20 april moet Speleers een telegram hebben gekregen van Petri. Of hij dringend voor een gesprek naar Brussel wilde komen? De Kulturreferent zei hem dat hij handelde in opdracht van Conti. De Reichsgesundheitsführer, of een van zijn medewerkers, had zich misschien niet alleen de gynaecoloog herinnerd die bij zijn bezoek aan Gent in 1941 het woord had gevoerd, maar ook de hoogleraar oogheelkunde met wie hij toen aan de lunch had aangezeten. De gynaecoloog Daels had, werd later geschreven, geweigerd tot de commissie toe te treden: misschien omdat hij zich liever niet op het terrein van de gerechtelijke geneeskunde wilde wagen, maar waarschijnlijk vooral omdat hij meer en meer bezwaren had gekregen tegen de politiek van de bezetter.383 Als dat naoorlogse verhaal klopt zal Petri Speleers allicht niet over de weigering van zijn collega hebben geïnformeerd. Voor de Militärverwaltung zou het een tegenvaller zijn geweest dat de meer bekende Daels niet tot medewerking bereid was.

Speleers zei na de oorlog dat de vraag om lid te worden van de commissie niet via het VNV was gekomen. De Duitse overheid zou het hem via de ambassade in Brussel hebben gevraagd. De ambassade zorgde voor de nodige papieren.

“Hij [= Speleers] spoorde naar Berlijn. Van Gent naar Brussel. In Brussel op een volle tram van het Zuidstation naar het Noordstation. In de Brusselse stations een drukte van jewelste, een onophoudelijk op en af van aankomende en vertrekkende Duitse troepen van alle wapens. Uit luidsprekers weerklonken alsmaar weer Duitse mededelingen over de vertrekuren van treinen, maar ook hallucinant aandoende herhalingen van slogans als “ Räder müssen rollen für den Sieg”, “Wir kapitulieren nie!” En “Sieg Heil!”

Allicht zat de Berlijn-reiziger in een hoekje in de eersteklas-coupé, in het gezelschap van discreet pratende officieren, en dommelde hij voorbij Luik – een van de heren uit het gezelschap had wellicht de SS-slogan “Lüttich, alte germanische Stadt geciteerd – in een slaap waaruit hij ergens in de buurt van Hannover ontwaakte, maar pas vroeg in de morgen, kort voor Berlijn, echt wakker werd. De leden van de commissie kwamen op 27 april samen in het Hotel Adlon in Berlijn. Zij vertrokken de volgende dag naar Smolensk. 384

Die ochtend werden zij per auto naar de luchthaven Tempelhof gebracht. Zou het hen, zoals Hubermont, zijn opgevallen dat de mensen op straat er met een ondoorgrondelijk gezicht bij liepen? De Berlijners maakten geen grapjes meer over de Engelsen die met hun vliegtuigen nooit tot aan de hoofdstad van het Reich zouden komen. De verwoeste stadswijken waar ze met auto voorbijreden, bewezen dat de luchtafweer er niet meer in slaagde de raids van de geallieerde luchtmacht te onderscheppen. Maar de nacht na het bombardement ging het leven verder. Arbeiders vervingen de gebroken ruiten in de ramen van de beschadigde huizen door nieuwe.

Erg druk was het niet op de luchthaven. De poorten van de meeste loodsen waren dicht. Op de startbaan wachtte maar één vliegtuig: een Junker. Zij stapten in. Veel formaliteiten hoefden niet: alleen hun “Passierschein” laten zien. Een ruim met twintig zitplaatsen. Een piloot, twee bemanningsleden.

Het vliegtuig steeg snel op. Weldra bevonden de reizigers zich boven het lentegroene agrarische Pruisen. Na een uur vliegen vlogen ze boven een ander landschap. Er lag nog sneeuw op de heuvels. Meer verouderde gebouwen, armere agglomeraties. Ze wezen mekaar hoe de wegen er minder goed waren en de bossen wouden werden. Pozdan (Posen) zag er nog westers uit. Het landbouwgebied leek minder geordend dan in Duitsland.

En dan landde de Junker na een lange reeks cirkelvormige bewegingen bonkend op de luchthaven van Warschau. De passagiers hadden even angstig de adem ingehouden. Opgelucht stapten ze over de landingsbaan naar het buffet. Zij kregen er thee en belegde broodjes.

Zonder formaliteiten mochten ze weer in het vliegtuig stappen. Voort ging het, Warschau voorbij, een ander landschap dook op. Nog meer wouden, over licht golvende heuvels bedekt met meer vuil geworden sneeuw. Lente was het hier nog niet. Tot de passagiers over het door oorlogsgeweld zwaar vernielde Bialystok vlogen en dan Polen zagen verdwijnen. Misschien wist iemand in het gezelschap dat zij over de Curzonlijn vlogen, de demarcatielijn die de westerse geallieerden als een afbakening bij een mogelijke wapenstilstand in 1919-1920 tijdens de oorlog tussen Polen en de jonge Sovjet-Unie hadden voorgesteld. Misschien keek een van de passagiers uit naar het stationnetje van Niegoroloye, met de Rusland-reizigers in het interbellum bekende welkomstgroet in vele talen: “Proletariërs aller landen, verenigt u!”

Men had de reizigers voor de reis verwittigd dat zij zich geen illusies mochten maken over het lot dat hen te wachten zou staan als het vliegtuig boven Wit-Rusland in moeilijkheden zou komen en een noodlanding moeten maken. In de bossen hadden de partizanen het voor het zeggen, in de zeldzame dorpen was het wat veiliger. De Duitsers hielden er alleen de steden, de autoweg en de spoorlijnen in hun greep. Maar het aantal sabotagedaden nam toe.

Het vliegtuig vloog over Minsk. Vanuit de lucht waren de verwoestingen en wonden die de oorlog in het stadsbeeld had geslagen, nog duidelijk zichtbaar. Onmiddellijk daarna waren het weer bossen, met hier en daar een glimp van spoorwegen en van de autoweg. Alsmaar talrijker werden de kolommen van vrachtwagens en spoorrijtuigen die oostwaarts reden: men kwam in het operatiegebied. De winter was er nog niet voorbij. Op de vlakten en de plateaus lag nog bijna overal sneeuw. Vanuit de lucht waren de geïsoleerde dorpen nauwelijks te onderscheiden. Van tijd tot tijd zag men een groter gebouw, de loods van een kolchoz.

Het laatste uur van de vlucht was ondanks de gevaren prettig. De zon hadden ze achter zich in het westen gelaten. Tegen 200 km per uur snelde het vliegtuig oostwaarts. Van de grond steeg nevel op, door de vlakte beneden stroomde de Dnjepr.

En daar lag de stad, door de stroom in twee delen gesneden: Smolensk. Minder verwoest dan Minsk en Warschau. Nog voor ze de stad overvlogen begon het toestel te dalen. Ze vlogen over het bos van Katyn.

Hubermont evoceert in zijn herinneringen de sfeer in Smolensk, door de Duitsers in 1941 na zware gevechten veroverd. Nauwelijks enkele maanden na de catastrofe bij Stalingrad was het een stad in staat van beleg, waar onbespreekbaar de verwachting van een nakende terugkeer van de Sovjetlegers leefde. De stad werd vooralsnog niet bedreigd door de Sovjetluchtmacht, die wat anders had te doen dan het vernietigen van de historische steden van Rusland.

Het toestel zette zich aan de grond op de slijkerige landingsbaan van een militair vliegveld. De grond was er doordrenkt van het dooiwater, zo erg dat men er soms tot aan de knieën in wegzakte, nu eens in de sneeuw, dan weer in het slijk. Terreinwagens op hoge wielen haalden de commissieleden op de landingsbaan af en reden met hen langs de verwoeste fabrieken en de arbeiderswijken van de stad. Maar zelfs na de oorlogsverwoestingen waren in Smolensk niet alle sporen van de vooroorlogse welvaart verdwenen: in de
meer agrarische omgeving was er geen voedseltekort en de stadsbewoners liepen er in die textielstad betrekkelijk goed gekleed bij.

Zij werden ondergebracht in het Hotel Molotov, het grootste van Smolensk. Een hall van agressief beton. Een soort mozaïekfiguren op de vloer. In de traptreden de sporen van het verroeste ijzer van de betonversterking. Truweelvormen in de met cement bepleisterde muren in de gangen. Echte cellen, zoals in een klooster of in een gevangenis, waar vermoeid van het slagveld terugkerende officieren kwamen slapen. In elke cel boven elkaar twee – in Gent gemaakte! – stapelbedden.385 Geen matrassen. Een bodem van gespijkerde planken. Strozakken. Op elke ligplaats twee dekens. Geen lakens.

Geen vakantieverblijf voor de leden van de commissie. Zij zouden er drie dagen het leven achter het front beleven.

Voor het avondmaal moesten ze naar de officierenmess, door kleine straatjes van de stad. De heren in burger wekten verbazing bij de autochtone bevolking: oude Wit-Russische proletariërs die petten met lange brede kleppen droegen, blonde vrouwen en kinderen. In de mess was het menu sober: borsjtsj van mager rundsvlees en vette gans, gebakken met aardappelen en witte kool. Als dessert wat charcuterie en stukjes kaas. ‘s Anderendaags als voorgerecht kaviaar op Fins brood, met een glas rijnwijn. En weer gans, met rode wijn. Een appel als dessert. En wodka in overvloed.

Zij waren nog aan het eten toen het opeens stil werd. De Duitse radio onderbrak zijn muziekprogramma voor het avondnieuws. Ter inleiding geen triomfantelijke prelude van Liszt meer, zoals in het eerste oorlogsjaar. Alleen een van ernst doordrongen stem die aankondigde dat het door de Führer geplande offensief in de sector van Viazma in de beste omstandigheden werd voorbereid, en dat dat ook het geval was op het front in Oekraïne en voor Leningrad. Maar bij elk detail van het communiqué weerklonk een homerisch gelach en een uitdaging aan Goebbels om zelf aan het front te komen vaststellen dat zijn berichten leugenachtig waren! Vernuftige storing van de Duitse uitzending door de Sovjets. Enkele officieren werden er wit van woede bij, anderen spoelden hun gevoelens van machteloosheid weg met wodka. En snel zette men de “ Kameradschaftsabend” in met Lili Marleen.

Het verwonderde die avond de gasten dat er in Smolensk geen verduisteringsvoorschriften bleken te gelden. Flatgebouwen bleven de hele nacht verlicht. De Sovjetluchtmacht was nog niet in staat Smolensk te treffen. Maar de hele nacht hoorde men het onophoudelijke gedreun van militaire vrachtwagens en het verre gedruis van de stalinorgels.

De volgende ochtend, 29 april, begon de commissie haar werkzaamheden. Naar het station van Gniezdowa en Kosi-Gory ging het over de weg naar Vitebak: de weg was helemaal vrijgemaakt van sneeuw en modder. Er was een druk verkeer: militair transport, boerenkarren met stro en zakken vol levensmiddelen, vee, in onvoorstelbare lompen geklede boerinnen met tassen vol look, ajuinen en eieren. En nu en dan een haastige estafette van de Wehrmacht.

Zij bereikten het station van Gniezdowa. Hier waren in maart-april 1940 de Poolse officieren uit het kamp van Kosielsk aangekomen. Zij waren in “tsjernije vorený” (zwarte raven), celwagens, weggebracht.

Zij reden het bos in. Onmiddellijk sloeg stank hen tegen. Toen zij enkele honderden meters verder stilhielden, werd de lijkengeur nog scherper. Boven op de heuvel waren mensen aan het werk: Duitse officieren in uniform, burgers in witte kielen met rubberen handschoenen en hoge laarzen, die draagberries droegen of met behulp van een mestvork lijken losmaakten in de open groeven.

Hubermont heeft de stank van de lijken beschreven. Ze was met geen andere geur te vergelijken. De walg overviel je niet onmiddellijk. Ze daalde trapsgewijs van de neusgaten naar de maag. Maar eens zover, overviel je een kramp. Je werd er zo ziek van dat je dacht dat je doodging. Het was alsof het organisme uit alle kracht weigerde de besmetting met de dood te aanvaarden. Je moest sterk zijn om de lijkengeur lang te verdragen. Misschien wende het wel: de mannen werkten er de hele dag, en dat sinds verschillende dagen.

Het grootste geopende graf was gevuld met lijken waarvan de stukgeschoten schedels Hubermont deden denken aan “vagues de la mort” (Dante). De lijken lagen boven elkaar opgestapeld, languit in lagen, en ze waren ineengevloeid tot een blok: verrot kleefden ze met de kleren het ene aan het andere. Om te weten hoeveel lagen er waren had men een prospectie in de diepte moeten doen en een groeve graven zonder ze te schenden. Het bleken er in dat grootste graf 12 te zijn. Er moesten meer dan duizend lijken begraven zijn. Er waren nog 7 andere graven. Men was begonnen ze te openen.

De meeste lijken lagen met hun gezicht naar de grond. Maar enkele lagen er met het gezicht naar de hemel. De hoofden vertoonden gaten aan de schedelbasis en aan het voorhoofd.

Om aan de geur te ontsnappen gingen bezoekers bij een van de vuren staan die op verscheidene plekken vlakbij de open grafkuilen met sprokkelhout waren aangestoken.

Het werk aan de graven was een dagelijkse nachtmerrie. Het stond onder de leiding van de jonge professor Wodzinski van de universiteit van Krakau. Men haalde de graven leeg, identificeerde de lijken, onderzocht in welke omstandigheden de executie was gebeurd.

Toen ze Wit-Russische getuigen ondervroegen, trad Eugeen Semianienko op als tolk. Zijn vader, vertelde hij, was postbode geweest en secretaris van de Sovjetcel van Biatoki. Tijdens de campagne voor de collectivisering had die het voor de boeren van het district Katyn opgenomen en de cel een gematigd standpunt laten innemen. Hij was als contrarevolutionair gevonnist, terechtgesteld en waarschijnlijk begraven in een van de massagraven in het bos. Semianienko, een bediende, liep er met zijn bontmuts wat beter gekleed bij dan de arbeiders. De wat scheelogende getuige Krivo, een van de gelaarsde arbeiders die met een mestvork de lijken uit het graf loswrikte, droeg op het hoofd een pet waarvan hij de klep even opstak als hij zich het zweet van het voorhoofd veegde. Hij deed met veel gebaren in de richting van het station van Gniezdowa, van de villa en van de Geitenberg zijn verhaal over de gebeurtenissen waarvan hij tussen 1933 en 1940 in die buurt getuige was geweest. De getuige Sacharow had informatie over het vervoer tussen het station van Smolensk en dat van Gniezdova. Hij had gezien hoe in de maand maart 1940 gedurende 28 dagen gevangenen, de meesten in Poolse officiersuniformen, waren aangevoerd.

Een andere getuige was Parfeon Kisseljev, een 72-jarige boer uit Kosi-Gory bij Katyn. Hubermont had genoteerd dat zijn geïsoleerd boerderijtje niet aan de collectivisering ten prooi was gevallen omdat het in een inham in het bos lag, tussen de NKVD-villa en “Boue noire”, geen klassieke isba, maar een bedrijf van 13 ha, meer veeteelt dan landbouw. Hij vertelde de bezoekers dat er in de NKVD-villa Letten hadden verbleven. Hij zei dat de Duitsers zich nu pas met de zaak van Katyn bezighielden omdat ze weldra zouden weggaan. Daarom durfden niet velen getuigen. Hij zei ook dat het te gevaarlijk was tot aan het dorp te gaan, omdat achter zijn hoeve het bos begon waar de partizanen het voor het zeggen hadden. Hij had bij de villa vanaf maart 1940 bedrijvigheid opgemerkt. Vanop zijn boerderij had hij in het oog kunnen houden wat er op de Geitenberg gebeurde. Hij had er arbeiders dennen zien weghalen en putten graven, maar hij was wel zo voorzichtig geweest er geen vragen over te stellen. Hij kon, na wat er gebeurd was in 1937, wel raden wat er te gebeuren stond. Dan waren de gevangenisauto’s gekomen met ladingen van mannen die men had binnengebracht in het deel van het gebouw dat als gevangenis diende…”

Het onderzoek door de commissie

Naville schreef na de oorlog dat de leden van de commissie zelf vrijelijk konden overgaan tot een tiental complete autopsies van lijken die zij onder hun toezicht hadden laten wegnemen uit de nog niet onderzochte diepe lagen van de gemeenschappelijke graven. Zij dicteerden vrijelijk de autopsieprotocollen, zonder enige tussenkomst van de Duitse artsen. Zij hadden snel, helemaal vrij, op het ogenblik waarop men ze voor hen uit de graven bovenhaalde, een honderdtal lijken onderzocht. Naville had zelf in de kleren van een van hen een houten sigarettenaansteker gevonden waarop de naam Kozielski – naam van een van de drie Russische kampen – en in het uniform van een andere een doosje Russische lucifers van een fabriek uit de provincie Orel, de streek waar de drie bedoelde kampen lagen.

Bij het forensisch onderzoek van al die lijken besteedden de onderzoekers in het bijzonder aandacht aan de vetveranderingen van de huid en van de diepliggende organen, aan de veranderingen van de beenderen, aan de destructie van de gewrichtsligamenten, aan de veranderingen en atrofie van organen, alsook aan alle andere symptomen die aanduidingen gaven betreffende de sinds de dood verlopen tijd. Het onderzoek van de schedel van een luitenant dat werd gedaan door Orsos uit Boedapest en waarbij Naville assisteerde, vertoonde zo ver gevorderde veranderingen dat het onmogelijk was aan te nemen was dat de dood minder dan drie jaar voordien was ingetreden. Ook Markov voerde een autopsie uit.

De commissie verhoorde, al dan niet bijgestaan door tolken, ook zelf enkele autochtone Russische inwoners. In de maanden maart en april 1940, zo bevestigden die getuigen, waren er in het dicht bij Katyn gelegen station Gniesdowa bijna dagelijks grotere spoorwegtransporten met Poolse officieren uitgeladen. Zij werden in gevangeniswagens naar het bos van Katyn gereden en werden nooit meer teruggezien. Op een foto in het witboek kijken Speleers, Birkle en De Burlet toe, terwijl Orsos – volgens het onderschrift zonder tolk – een getuige in het Russisch ondervraagt.

De commissie nam ook kennis van de tot dusver gedane bevindingen en vaststellingen en bekeek de ontdekte bewijsstukken. Daaruit bleek dat er tot 30 april 1943 982 lijken waren opgegraven. 70% daarvan waren onmiddellijk geïdentificeerd. Van de papieren van de overigen had men pas na zorgvuldige voorbehandeling nuttig gebruik kunnen maken.

De lijken die opgegraven waren voor de aankomst van de commissie, hadden Buhtz en zijn medewerkers volgens het verslag alle onderzocht en geobduceerd. Zij hadden al 7 massagraven geopend: het grootste bevatte volgens hun schattingen 2.500 lijken.

Speleers heeft in Katyn zelf geen obductie gedaan. Op de foto’s staat hij als een aandachtig toehoorder bij de ondervraging van getuigen. be

Naville schreef dat de leden van de commissie ook helemaal vrij waren geweest in de bespreking van hun vaststellingen en bij de redactie van het protocol. Nadat zij op donderdag 29 en vrijdag 30 april de graven en de lijken hadden onderzocht, vergaderden alle experts op vrijdagmiddag voor een bespreking en om een redactieplan op te stellen. Tijdens die discussie kwamen alleen de artsen aan het woord, en dat helemaal vrij. Het ontwerp van definitieve redactie werd door enkele leden opgesteld en het werd hem voorgelegd op zaterdag 1 mei om 3 uur in de morgen. Naville had enkele opmerkingen gemaakt en enkele wijzigingen en toevoegingen gevraagd, waarmee onmiddellijk rekening werd gehouden. – Ofschoon er met de delegatie vertegenwoordigers van von Ribbentrop, Conti en Goebbels waren meegekomen die van plan waren geweest om onderweg na te gaan hoe zij de professoren individueel en collectief voor propaganda in radio en pers konden engageren, moesten de Duitsers zich ten slotte vergenoegen met het protocol dat de leden van de commissie wilden ondertekenen.

Het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken publiceerde korte tijd later het witboek Amtliches Material zum Massenmord von Katyn. Het uitvoerige eerste hoofdstuk bracht veel feitenmateriaal, het tweede verhaalde het beroep dat werd gedaan op het Internationaal Rood Kruis, het derde de politiekdiplomatieke manier waarop de geallieerden met het probleem omgingen. Het vierde hoofdstuk was een lijst van de tot op 7 juni 1943 4143 geïdentificeerde lijken. Ten slotte bevatte het witboek 58 foto’s.

Onder het protocol is de eerste handtekening die van Speleers. Het werd op 2 mei 1943 in Berlijn aan Reichsgesundheitsführer Conti overhandigd.
Op 3 mei werd het aan de vertegenwoordigers van de buitenlandse pers meegedeeld. “De Poolse officieren werden laffelijk vermoord in het woud van Katyn. Het officieel verslag staat onomstootbaar vast”, blokletterden Vooruit en Volk en Staat op 5 mei.

Speleers was op 3 mei terug thuis. Enkele dagen later schreef Veerle: “Veel nieuws is er niet, alles is er zo bevonden als het in de krant gestaan heeft, zo niet nog gruwelijker. In oudere putten van Russen lagen zelfs lijken van vrouwen en kinderen. Vader heeft een pakje Poolse bankbiljetten dat op iemand gevonden was, meegebracht.” In de familie zouden ze jaren later nog vertellen hoe vreselijk hij wel had gestonken toen hij thuiskwam.