1948-1949 Cervantes – een lotgenoot

Deze biografische schets (1) over een periode uit het leven van Miguel de Cervantes (1547-1616), schrijver van “Don Quichot” werd door Nand geschreven in de gevangenis van Merksplas (1948-1949). Waarschijnlijk met de bedoeling om gepubliceerd te worden in het Welfare tijdschrift “Het Klein Kasteel”  dat in de interneringscentra verspreid werd en volledig geschreven werd door de gevangen (na goedkeuring door de censuur). Zie bv hier: “Interneringskampen na WOII“.

De titel “Cervantes, een lotgenoot” maakt duidelijk dat Nand parallellen ziet tussen hemzelf en wat Cervantes overkwam: hij verbleef vijf jaar als slaaf in gevangenschap (1575-1580). In die zin is dit niet enkel een historisch verslag, maar tevens een autobiografische schets: “Nergens leert men den mens beter kennen dan in gevangenschap. Niet alleen den mens uit zijn onmiddellijke omgeving, maar vooral den mens als dusdanig.”

De informatie over deze periode uit Cervantes’ leven haalde Nand uit een (franstalig) tijdschriftartikel uit die tijd “La captivité de Cervantes chez les Barbaresques”, hij had het uitgeknipt en in zijn “Poëtisch gevangenisdagboek” geplakt (november 1948), sommige passages “verbatim” (geplakt tussen pp. 173-174). De originele tekst is te lezen onderaan deze pagina.

Opmerking: op de tegenoverliggende bladzijden schreef Nand een interessant citaat van de dichter John Keats (1817) over “negative capability” (rood omkaderd), een dichtregel van Hadewijch (13de eeuw) en fragmenten uit “Les Abeilles d’Aristée” van Wladimir Weidlé. Zie daarvoor de pagina’s “Diverse Citaten”  en “Les Abeilles d’Aristée & Negative Capability


Typoscript van het handschrift, eerste bladzijde:

CERVANTES, EEN LOTGENOOT
————————————————

(blz 1)
Er zijn veel bladzijden in de avonturen van den Ridder met het Treurig Gelaat, die ons een glimp geven in het gemoed van den mens Cervantes. Geen is er die in al zijn drolligheid zo’n tragische nasmaak laat als zijn ontmoeting met de geketende galeiboeven. “Is het mogelijk”, vraagt Don Quichotte zich af, “dat de koning op iemand geweld pleegt?” Nauwelijks heeft hij den meewarige stoet ontdekt, een lange keten van mensenleed, of hij loopt erheen, ondervraagt elken boef nauwgezet, bindt den strijd aan tegen ’s konings soldaten, en bevrijdt de gevangen uit hun boeien. Daad van een dwaas die hem duur te staan komt, niet het minst vanwege de boeven zelf, die hem hartelijk met stenen bekogelen. Er is in de wereld geen plaats voor de belijders van het volkomen goede. Het gaat er hard tegen hard. En men voelt achter de schermen van het drollig gebeuren, den stillen glimlach van den mens die weet.
Inderdaad, eenmaal heeft Cervantes zelf de boeien gedragen, en hij kent hun snijdend gewicht. Niet wegens een of ander gemeenrechtelijk misdrijf evenwel – hij was een vroom en edel mens, met een hoge opvatting over de eer. Het toeval alleen zou zijn lot bepalen.
Het was in de dagen toen hij er nog niet aan dacht een worp te doen naar letterkundigen roem. De jonge Miguel poogde nog zijn naam in den tijd te griffen met de punt van zijn rapier. Te Lepanto (2) had hij zijn man gestaan. Alhoewel door koorts verteerd, had hij den bevelhebber om een gevaarlijke opdracht gevraagd. Twee kogels doorboorden zijn linkerhand: hij was verminkt voor het leven. Bij andere gelegenheden had hij zich eveneens onderscheiden; jaren was hij van het vaderland weg geweest. In gezelschap van zijn broeder zou hij eindelijk naar huis keren.
Het was een ongelukkige dag toen de galei “El Sol” (1) de haven van Napels uitzeilde dien 26e september 1575… Een zeereis in dat tijdsgewricht was altijd een teerlingworp. Ten allen tijde, op de meest onverwachte plaatsen konden de snedige zeilen van de kapergaleien de kimlijn doorsnijden. Brigantijnen, galeassen en galioten eenerzijds – caramoussetten en tartanen (3) van den Groten Turk anderzijds: het was een strijd op leven of dood.
(blz 2)
Op de “El Sol” wordt alarm geblazen. Drie scherpe zeilen schuimen aan. Een ongelijken strijd. Een korte strijd. De Spaanse galei wordt overweldigd; de opvarenden voert de Raïs (4) mede naar Algiers, om de zowat 20.000 gevangen “kristen honden” met enkele tientallen te vermeerderen. Geboeid onder de geboeiden, stappen Miguel Cervantes de Saavedra, en zijn broeder Rodrigo.
Kon Miguel, verminkt als hij was, bij de verdeling van den buit aan de galeien ontsnappen, een ander omstandigheid zou hem met hechter banden aan deze kusten binden.
Door het lot aan Dali-Mali, een Albanees zeeschuimer, aanvoerder op een van de kapergaleien, toegewezen, wordt hij grondig afgetast. Daar komen papieren tevoorschijn, aanbevelingsbrieven van Don Juan van Oostenrijk, gericht aan niemand minder dan aan Philips den Tweede, koning van Spanje! Cervantes wordt ter zijde gesteld. Hij heeft het gebaar van den Raïs begrepen: op zijn hoofd wordt een zware losprijs gesteld.
En thans: wachten. Hij ziet met lede ogen gelukkiger lotgenoten vrijuit gaan. Minder hoog aangeslagen, hebben zij hun losprijs kunnen storten. Doch hij heeft vertrouwen. Zij dragen onder hun gewaden brieven mede voor Don Rodrigo de Cervantes, vader, om hem den nood van zij zonen kond te doen. Vader Cervantes is niet rijk. Hij verkoop een gedeelte van zijn bezittingen. Doch Dali-Mali is onverzadelijk: hij acht het bedrag amper toereikend voor één van de gebroeders, Rodrigo, die zijn broeder achterlaat met de stellige belofte een schip te sturen tot onder de kust.
De held van Lepanto laat het hoofd niet hangen. Zelf een man uit één stuk, ondergaat hij stug zijn lot, en wordt een steun voor zijn medegevangenen. Zijn moed beurt hen op, zij worden sterker in zijn kracht. In de onmogelijkheid zijn vrijheid met goud af te kopen, poogt hij op eigen hand de veilige ree te bereiken. Een Moor belooft hem en enige vrienden naar Oran te brengen. Oran is in Spaanse handen: kunnen zij deze sterkte bereiken, dan zijn zij gered. Doch de Moor verraadt hun inzichten. Het plan mislukt.
Reeds rijpt een nieuw opzet in zijn gedachte. Dicht bij het strand ligt een weelderige tuin. Daar, in een krocht weggestopt, hokken de slaven die de geselroeden van hun meesters ontvluchtten. Miguel wordt hun erkend hoofd. Den 2e September 1577, dag waarop het schip beloofd door zijn broer moet opdagen, komt hij de krocht binnengeslopen.
(blz 3)
Dezen avond wagen zij den tocht…
In doodse stilte glijdt het redden vaartuig aan. Een sloep wordt te water gelaten, geluidloos stevent zij strandwaarts. Plots roepen luide stemmen. Moren hebben de naderende sloep ontdekt, die ijlings den steven wendt. De wachtenden weten het: de kans is verkeken. Bleef het maar daarbij… Een landgenoot, als tussenpersoon ingewijd, acht het nu geraadzaam de hele zaak aan Hassan-Aga (5) , Dey (6) van Algiers, te verklikken.
Wie was Hassan-Aga? In zijn “Don Quichotte” heeft Cervantès aan afschuwwekkend beeld van hem opgehangen. Kwaadwillig, gierig, wreed – al hoedanigheden waarmee iemand liever niet voor het nageslacht verschijnt – kon Hassan niet vermoeden dat hij hier stond voor een man met genius, die hem eerstdaags tot model zou nemen… Hoe ook, Cervantès eist de volle verantwoordelijkheid op voor het gebeurde. De Dey vergoedt Dali-Mali met 500 daalders, en sluit den Spanjaard op als zijn eigendom. Had de tyran dan toch iets van de morele kracht van zijn gevangene aangevoeld? Steeds heeft hij hem met een zekere terughoudendheid bejegend, wat hem, vooral in één benard ogenblik, niet weinig ten goede zou komen.
Weer had Cervantès met de Spaanse Overheden betrekkingen gezocht. Een Moor zou brieven overbrengen naar den bevelhebber van Oran. Doch onderweg werd hij gesnapt. Cervantès, wiens handtekening onderaan de brieven niet kon worden geloochend, wordt tot 2000 slagen met de roede veroordeeld. Onmenselijke straf die wel niemand zou doorstaan; gelukkig voor de kultuur van de mensheid, komt het niet tot een uitvoering.
En nog blijft hij niet rusten. Deze keer zou hij er niet zo genadig van afkomen. Hij had namelijk het plan opgevat door bemiddeling van een koopman uit Algiers een schip te bespreken, en aldus met enkele lotgenoten open zee te bereiken. Het kwam niet zover. Daarvoor zorgde een landgenoot, een zekere De Paz, die het hele opzet aan het licht bracht. Cervantès, den strop om den nek, wordt voor Hassan-Aga gesleurd. Hij weigert beslist namen van mededaders bekend te maken. Hassan bedreigt. Hij zal hem doen wurgen indien hij niet spreekt. De Spanjaard blijft weigeren – hij spreekt zijn vonnis uit. Het slot knarst op hem toe: vijf maanden blijft hij opgesloten.
Hij wanhoopt niet. Tussen het moederland en de kust van Barbarije (7) zeilden, de vlag met het kruis in top, het kruis op de scapulier,
(blz 4)
de Paters van Barmhartigheid (8), die geld inzamelen ter verlossing van gevangen Kristenen. En de zijnen bleven niet stil. Vader Cervantès moest evenwel uit het leven scheiden zonder zijn zoon te hebben teruggezien. Wel had hij alles in het werk gesteld om de diensten door Miguel aan de kroon bewezen, in een ambtelijk stuk te doen bekrachtigen – aldus hadden de Spaanse Overheden, overwogen de armoede van de betrokkenen, wellicht tot een toelage besloten. Zijn pogingen waren zonder gevolg gebleven, al had de hertog van Sesa zijn voornemen gesteund. De koning stond toe aan de weduwe Cervantès voor een bedrag van 2000 dukaten koopwaar naar Algiers te verschepen. De opbrengst zou tot losprijs kunnen aangewend van hun zoon Miguel. Een schamele zestig dukaten was het batig saldo van deze onderneming. Gelukkig had Vrouw Cervantès reeds driehonderd dukaten aan de Paters van Barmhartigheid kunnen toevertrouwen.

Als de goede Paters te Algiers ontschepen, ligt in de haven de galei van Hassan-Aga gereed om uit te zeilen. De Sultan heeft hem naar Constantinopel teruggeroepen. Aan boord, in de boeien, eigendom van den Dey, bevindt zich ook Miguel Cervantès: zij komen geen minuut te vroeg! Pater Juan Gil knoopt onderhandelingen aan, want Hassan eist 1000 gouden daalders, en er is niet zoveel beschikbaar. Ten slotte stelt hij zich met 500 tevreden – 500 waarvan schier de helft nog door bizondere leningen dient bijeengegaard. Tenslotte kan Pater Juan de losprijs uitbetalen; de voorhamer slaat de ijzeren ringen open: Miguel Cervantès Saavedra staat op, een vrij man.

Men schrijft 19 september 1580. Wat moet hij op dit ogenblik gevoeld hebben, bevrijd op het allerlaatste nippertje na vijf jaar ballingschap in de Barbarije? Hij zelf zal het onder woorden brengen: het is “een onder de heerlijkste vreugden die het leven bieden kan, na een lange gevangenschap in zijn vaderland terug te keren”. En wij geloven het gaarne!

Hoe hebben deze vijf jaren den mens, en vooral den schrijver beïnvloed. Het is een ervaring die niemand doorstaat zonder erdoor tot in de ziel te worden aangegrepen. Klein naturen gaan aan het leed ten gronde, of komen eruit voort, verzuurd en verbitterd. Grote zielen worden door het leed geadeld, en winnen aan bezinning en verdieping. Cervantès was onder deze laatsten. De trotse, roemgierige hidalgo wordt met een ijzeren keten gekluisterd aan nood en ontbering zonder naam; de gemeenschappelijke band van het lijden bindt hem, sterker nog dan ijzer aan de menselijke wrakken rondom hem. De
(blz 5)
grenzen van zijn levenservaringen worden zeldzaam verlegd. Een gevoel van warme menselijkheid zal voortaan een schrijnenden gevoelsinhoud geven aan elk van zijn woorden.
Wel heeft hij zijn zin voor humor en zijn gulheid niet verbeurd. Maar het is een scherts waarin een zweempje weemoed natrilt. Nergens leert men den mens beter kennen dan in gevangenschap. Niet alleen den mens uit zijn onmiddellijke omgeving, maar vooral den mens als dusdanig. En indien zijn “Don Quichote” zo’n diepe snaren in ons raakt, dan is het ongetwijfeld omdat Cervantès in zijn gevangenschap met den helderzienden blik van het lijden, heel den tragischen achtergrond van deze dwaze wereld heeft doorschouwd, en toch het lachen niet verleerde.

F.V.
M e r k s p l a s


(1) “biografische schets” zie Wikipedia (Engels): “On 6 or 7 September 1575, Cervantes set sail on the galley Sol from Naples to Barcelona, with letters of commendation to the king from the Duke of Sessa. On the morning of 26 September, as the Sol approached the Catalan coast, it was attacked by Ottoman pirates and he was taken to Algiers, which had become one of the main and most cosmopolitan cities of the Ottoman Empire, and was kept there in captivity between the years of 1575 and 1580. After five years as a slave in Algiers, and four unsuccessful escape attempts, he was ransomed by his parents and the Trinitarians and returned to his family in Madrid. Not surprisingly, this traumatic period of Cervantes’ life supplied subject matter for several of his literary works, notably the Captive’s tale in Don Quixote and the two plays set in Algiers – El trato de Argel (Life in Algiers) and Los baños de Argel (The Dungeons of Algiers) – as well as episodes in a number of other writings, although never in straight autobiographical form.”

(2) “Lepanto”: “De Slag bij Lepanto op 7 oktober 1571 was een zeeslag tussen de christelijke Heilige Liga en het islamitische Ottomaanse Rijk over de beheersing van het oostelijke Middellandse Zeegebied.”

(3) “galeassen en galioten eenerzijds – caramoussetten en tartanen”: verschillende scheepstypen

(4) “Raïs” Arabisch edelman.

(5) “Hassan-Aga”: Hassan III, Gouverneur (Pasha) van Algiers van 1576 tot 1584

(6) “Dey”: Heer, heerser

(7) “Barbarije“: “was van de 16e tot in de 19e eeuw de benaming voor de kustgebieden van Noord-Afrika, en soms voor de hele Berberse wereld, inclusief de binnenlandse Berberse woestijnen.”

(8) “Paters van Barmhartigheid”: orde van de Trinitariërs: “Het voornaamste doel van de orde bestond uit het vrijkopen of ruilen van christelijke gevangenen of slaven uit de handen van de Saracenen.”


(Vue d’Algers au XVe siècle)

Le 26 septembre 1575, la galère espagnole El Sol, partie de Naples, était capturée en Méditerranée par trois galiotes algéroises. L’événement n’étant qu’un épisode courant de la guerre livrée aux navires chrétiens par les corsaires barbaresques, eût risque d’être oublié, sans la personnalité d’un des passagers du bâtiment emmené à Alger après un combat inégal.

Ce voyageur malheureux n’était autre que Miguel de Cervantes Saavedra, le génial auteur de Don Quichotte. Mais, à vingt-huit ans, Cervantès ne s’était pas encore soucie de parvenir à la gloire littéraire, et c’est dans la carrière des armes qu’il s’était contenté de s’illustrer en prenant part à la bataille de Lépante, à celle de Navarin et à la prise de Tunis. Lors de la rencontre qui fut fatale à l’El Sol, le valeureux soldat se disposait à rentrer dans sa patrie en compagnie de son frère ainé Rodrigo, après de longues années d’absence.

A la fin du XVI° siècle. Alger, le plus redoutable repaire de pirates de toute la côte de Barbarie, entretenait régulièrement, outre un grand nombre de bâtiments plus petits, 35 galiotes armées en course et pouvant porter 96 rameurs et 48 soldats mograbins. Leurs capitaines, ou rais, étaient pour la plupart des renégats grecs ou italiens. 2.400 janissaires constituaient la garnison de la ville qui dépendait du sultan de Constantinople. On n’y dénombrait pas moins de 15 à 20.000 captifs chrétiens, entassés dans ses bagnes ou forcés de ramer sur ses galères.

Cervantes, d’abord enchainé dans un bagne du quartier Bab Azoun, se vit adjugé, lors du partage de la prise, au commandant d’une des galiotes, un renégat albanais du nom de Dalí-Mami. Parmi les papiers saisis sur sa personne se trouvaient des lettres émanant de don Juan d’Autriche et du vice-roi de Sicile, le recommandant à la bienveillance de Philippe II. De si illustres signatures eurent tôt fait de convaincre l’Albanais que le captif tombé entre ses mains se trouvait être un personnage de marque, et qu’il pourrait, par conséquent, le rançonner sans pitié. Cette circonstance valut à Cervantes l’avantage d’être rangé parmi les prisonniers en instance de rachat. Son invalidité – on sait qu’il avait été estropié, à Lépante, d’un coup d’arquebuse à la main gauche lui évitait d’ailleurs de connaitre l’horreur des galères, où la chiourme, nue, paisée et enchainée aux bancs de nage, était obligée, sous la contrainte du fouet, à manier les longues et lourdes rames, et, selon une expression imagée, de « faucher le grand pré ». Mais la méprise, en exagérant les prétentions de son maître, rendait son rachat plus ardu.

La liberté, il entendit donc la recouvrer par ses propres forces. Une première tentative d’évasion échoua par la trahison du Maure qui s’était engagé à le conduire, avec quelques compagnons, à Oran, place tenue par les Espagnols. Sans se laisser abattre, l’hidalgo ne tarda pas à concevoir un nouveau projet..

Des lettres transmises par des captifs ayant eu le bonheur de se racheter, avaient appris à don Rodrigo de Cervantes le sort douloureux de ses fils. Comme il n’était pas riche, il se vit réduit à vendre une partie de son bien en vue de réunir leur rançon. La somme ainsi réunie ne parut toutefois pas suffisante aux yeux de Dali-Mami. A ce prix, il consentit tout juste à rendre la liberté à l’aîné. Avant de se séparer, au mois d’août 1577. les deux frères convinrent que Rodrigo en verrait à Miguel un navire chargé de l’emmener subrepticement.

Depuis quelque temps vivaient cachés dans une grotte, au milieu d’un vaste et beau jardin situé au bord de la mer, une vingtaine de captifs obligés de fuir la cruauté de leurs maîtres. Cervantes était devenu le chef du petit groupe avec lequel il communiquait par l’entremise du jardinier, un esclave navarrais, et d’un renégat espagnol, surnommé le Doreur, qui se prétendait désireux de revenir à sa foi primitive. C’est là qu’il se réfugia lorsqu’on se trouva à la date prévue pour l’arrivée du navire libérateur. Quelques jours plus tard, le 28 septembre 1577, celui-ci était en vue, et, à la tombée de la nit, une barque abordait silencieusement sur le rivage. Malheureusement, des Maures qui passaient non loin de là, la remarquèrent et donnèrent l’alarme, forçant le bateau à opérer une retraite précipitée. Le lendemain, le Doreur, constatant l’échec de la tentative, eut la bassesse de révéler le complot au dey. Appréhendés et chargés de chaines, les occupants de la grotte furent menés devant ce dernier. Sourd à ses menaces comme à ses promesses, Cervantes revendiqua l’entière responsabilité de l’affaire. Jeté en prison, il devint la propriété du dey qui dédommagea Dali-Mami en lai versant 500 écus.

(Rachat de captifs chrétiens par les Pères de la Merci. Au second plan, abordage de navires chrétiens par des vaisseaux barbaresques)

Hassan, le dey qui gouvernait Alger au nom du sultan, était un despote cupide et cruel, dont Cervantes a laissé un portrait effrayant (Don Quichotte, 1, 40). Cependant notre héros, par son énergie. par son courage et son abnégation, par la ténacité aussi avec laquelle il s’acharnait à reconquérir sa liberté, finit par inspirer à ce redoutable personnage une sorte de considération voisine de la crainte. Ce fait remarquable le sauva certainement de la mort à laquelle le vouaient ses continuelles tentatives d’évasion. L’écrivain en a laissé lui-même le témoignage : « Un seul captif s’en tira bien avec lui (avec Hassan) : c’était un soldat espagnol nommé un tel de Saavedra, lequel fit des choses qui resteront longtemps dans la mémoire des hommes de ce pays, et toutes pour recouvrer sa liberté. Cependant. jamais Hassan -Aga ne lui donna un coup de bâton, ni ne lui en fit donner, ni ne lui adressa une parole injurieuse, tandis qu’à chacune des nombreuses tentatives que faisait ce captif pour s’enfuir, nous craignions tous qu’il ne fût empalé, et lui-même et eut la peur plus d’une fois. » (op. cit., ibid.)

Les dispositions d’esprit dont le dey faisait preuve à son égard permirent à Cervantes, peu après, d’échapper à un châtiment terrible. Des lettres portant sa signature et implorant le secours du gouverneur de la place d’Oran, ayant été saisies sur le Maure qui avait accepté de s’en charger, l’Espagnol s’entendit condamné à recevoir 2.000 coups de bâton. La sentence ne fut heureusement jamais appliquée.

Cependant, une quatrième tentative malheureuse eut des conséquences plus graves. Il s’agissait de se procurer avec la complicité d’un négociant valencien établi à Alger, une barque qui devait emmener le captif et quelques camarades. L’affaire échoua à cause de la dénonciation d’un compatriote, Blanco de Paz, jaloux de la considération dont le Manchot jouissait auprès des Maures aussi bien qu’auprès de ses compagnons de misère. Cervantès fut trainé, la corde au cou, devant Hassan qui menaça de l’étrangler s’il ne révélait pas les noms de ses complices. Cette fois encore l’irréductible hidalgo demeura inébranlable. Hassan, craignant de le voir prendre la tête d’une révolte dirigée contre son despotisme, finit par le jeter, enchainé, dans un cachot où il demeura cinq mois.

Pendant qu’il languissait au fond de sa geôle, son père ne demeurait pas inactif. Afin d’obtenir son rachat par les autorités espagnoles, il s’occupa de faire établir un acte officiel attestant les services rendus par Miguel à son roi, ainsi que le dénue. ment de la famille. Bien que ses démarches fussent appuyées par le duc de Sesa, le vieillard mourut sans même emporter l’espoir de les voit aboutir. Sa veuve, dona Léonor et une de ses filles, les poursuivirent. Le 31 juillet 1579, elles se trouvèrent en mesure de remettre 300 ducats aux Pères de la Merci qui s’apprêtaient à partir pour Alger. Quelques mois plus tard, le roi, sans toutefois pousser la générosité jusqu’à puiser dans sa cassette, répondit enfin à leur requête en leur accordant une licence permettant d’envoyer pour 2.000 ducats de marchandises à Alger. Maigre faveur, puisque la licence, négociée par les deux femmes, rapporta tout juste 60 ducats.

Cependant, le 29 mai 1580, le navire portant les Pères de la Merci chargés du rachat des cap. tifs chrétiens, arrivait à Alger au moment où le dey, rappelé par le sultan, se disposait à rentrer à Constantinople. Déjà Cervantes se trouvait enchaine à bord de la galère prête à appareiller. Il fallait donc faire vite. Mais Hassan, ayant payé son captif 500 écus d’or, prétendait en obtenir 1.000. Après de longs marchandages, le P. Juan Gil qui dirigeait la mission rédemptoriste, parvint à diminuer de moitié l’exorbitante rançon, laquelle ne laissait pas d’être encore élevée. En employant à cet effet une partie des au mones dont il disposait et en empruntant à des marchands chrétiens, le religieux réunit la somme exigée. Il était temps, la galère portant Hassan, ses esclaves et ses trésors, étant sur le point de lever l’ancre.

Le 19 septembre 1580 est la date mémorable à laquelle l’illustre captif d’Alger fut rendu à la liberté après cinq ans d’esclavage. Son premier soin fut de se procurer, selon l’usage, un certificat attestant qu’il n’avait pas abjuré sa foi et que sa conduite n’avait jamais cessé d’être digne de louanges. It rentra en Espagne à la fin de l’année, « éprouvant, dira-t-il plus tard, une des plus vives joies qu’il puisse y avoir dans la vie, celle de revenir sain et sauf dans sa patrie, après une longue captivité.»

Jacques Janssens.

(Portrait de Miguel de Cervantes)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *