1947 Dossier Sim: Processen, aanklachten en veroordeling

Het strafdossier van Sim wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief, afdeling Depot J. Cuvelier in Brussel. Van het College van procureurs-generaal kreeg ik de toelating om het in te zien (in tegenstelling tot dat van Nand helaas, maar daar is een mouw aan gepast).
Het dossier bevat vier mappen en een apart “moreel dossier” van 4 blz. Het geheel is niet zo uitgebreid (alles past in één grote map). In (omgekeerd) chronologische ordening bevat het de voortgang van de rechtspleging, van bij het eerste verhoor in 1944 tot Sims vervroegde vrijlating op 24 december 1947, net voor Kerstdag. Als je de map opent tref je dus de laatste rechtshandelingen aan.

De inhoud van het dossier komt overeen met wat Sim in het interview vertelt over deze periode (zie de pagina “Sim: Oorlogsjaren, Bevrijding, Repressie“).

Het gaat om één proces (januari 1947), verschillende verhoren, getuigenverklaringen, bewijzen ten laste (via huiszoekingen) en briefwisseling tussen rijkswacht en gerecht.

De omslag van de map beschrijft de beroepsprocedure: het oorspronkelijke vonnis en het besluit van de procedure:

Het oorspronkelijke vonnis dateert van 10 januari 1947, uitgesproken door de Krijgsraad te Leuven (zie verder).

De aanklacht is opgesplitst in twee delen/periodes: van 10/5/1940 (de dag van de Duitse inval in België) tot 29/1/1943 en een tweede periode van 28/1/1943 tot 6.9.1943 (dag van de bevrijding van België). Die opsplitsing heeft te maken met een wet (118bis) die de Belgische regering in ballingschap te London had aangepast op 17 december 1942 en die in werking trad op 29 januari 1943.

Luc Huysse & Steven Dhondt schrijven hierover het volgende (in “Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952)”):

“Verreweg de belangrijkste datum in de geschiedenis van de Londense repressiewetten is 17 december 1942. Die dag ondertekenden de ministers Pierlot, Spaak, Gutt en Delfosse een besluitwet die de repressie een beslissende wending zal geven. De nieuwe bepalingen verruimen op drastische wijze de reikwijdte van de strafwetten die op de collaborateurs betrekking hebben. Een eerste uitbreiding treft de politieke medestanders van de bezetter. Art. 118bis swb voorzag al sinds de Eerste Wereldoorlog straffen voor wie ‘…aan het vervormen door den vijand van wettelijke instellingen of inrichtingen heeft deelgenomen, de trouw der burgers jegens Koning en Staat, in oorlogstijd, aan het wankelen heeft gebracht, of ‘s vijands politiek of oogmerken heeft gediend.’ Nu wordt daaraan toegevoegd dat voortaan, dit wil zeggen vanaf december 1942, ook het voeren en uitlokken of helpen van propaganda gericht tegen de weerstand en het aanzetten tot politieke medewerking met de vijand strafbaar zal zijn. De tweede ingreep ligt in de vervanging van een paar woorden in de omschrijving van politieke collaboratie en van verklikking. Vroeger diende de rechter te bewijzen dat het delict met ‘kwaad opzet’ was gepleegd, dat het echt in de bedoeling van de beklaagde lag de vijand te helpen. Van nu af aan zou het volstaan aan te tonen dat de betichte ‘wetens’ had gehandeld, dat hij besefte dat zijn gedrag voor België of voor landgenoten risico’s inhield. Daardoor werd de schulddrempel gevoelig verlaagd. Ook de strafmaat werd aangepast: op politieke hulp aan de bezetter stond nu, net zoals in het geval van economische en militaire collaboratie, de doodstraf en ook de tarieven voor verklikking gingen de hoogte in. Al deze wijzigingen hadden geen retroactieve werking: zij raakten alleen de collaboratie van na 17 december 1942.”

Op deze kaftomslag staat een algemene beschuldiging (binnenin wordt die meer specifiek geduid). Die moest wettelijk verwijzen naar de aangepaste wetten uit december 1942 (vooral het woordje “wetens” was belangrijk):


Bovenaan de identiteit van Sim (‘beroepster’), dochter van etc., woonplaats (Sim woonde toen in Schaarbeek, het huis in Sint-Joris-Winge was reeds verkocht in 1945, omwille van de bedreigingen door sommige dorpsgenoten). Tegen: Openbaar Ministerie / B.P. (Burgerlijke Partij) (‘beroeper’)

Krijgsraad te Leuven, Vonnis van 10 januari 1947

Beschuldiging:
In arrt (=’arrondissement’) Leuven en elders in België:
1° Tusschen 10.5.40 en 29.1.43 met kwaad opzet ‘s vijands politiek gediend
2° Tusschen 28.1.43 en 6.9.44 wetens ‘s vijands politiek gediend
Vonnis:
Straf:
3 jaar gevangenisstraf
Levenslang ontzet rechten (art. 123/6)
Verbeurdverklaring
Te Betalen aan B.P. (= Burgerlijke Partij):
10.000,- fr.
Onmiddellijke aanhouding.

Arrest van 5 juli 1947 (beroep):
2 jaar gevangenisstraf

Naast de algemene bewoordingen van de aanklacht hierboven gaat het hoofdzakelijk om deze meer specifieke beschuldigingen (zie verder voor meer details):

+ lidmaatschap van de Dietsche Meisjesscharen (1941/1942) en functie daarin als gouwleidster gewest Leuven;
+ dragen van uniform DMS;
+ begeleiding kinderen op vakantiekamp in Duitsland (augustus 1942).


Onmiddellijk na het proces werd Sim overgebracht naar de Gevangenis van Vorst (Brussel):

 


Uiteindelijk zou Sim (voorwaardelijk) vrijkomen de dag voor Kerstmis, 24 december 1947 (na bijna 12 maanden), omdat zij toen al meer dan de helft van haar straf (2 jaar) had uitgezeten, want ook de 4 dagen en 4 maanden in voorarrest (zonder beschuldiging!) werden meegeteld.
In het dossier heb ik geen document gevonden wanneer precies Sim opnieuw in haar rechten werd hersteld. De geldstraf (10.000,- fr.) heeft ze wel volledig moeten terugbetalen.


Volgorde van Proces Verbalen en verhoren:


9 september 1944: Dit is het eerste “verhoor” dat Sim uitvoerig en bijna verbatim beschrijft in haar “Celdagboek 1“, zie haar aantekening van woensdag 6 september 1944: “Vier dagen zal ik daar verblijven tot ik na een onderhoor in voorlopige vrijheid wordt gesteld.” Vier dagen die ze doorbracht in de gevangenis van de Tiensestraat te Leuven.

De substituut schrijft: “Wij vinden geen last die haar als verdachte in de zin van het besluit van 12 oktober 1918 zou kunnen doen aanschouwen. Wij stellen haar in voorlopige vrijheid nadat zij verklaard heeft: Ik ben lid van V.N.V. Ik ben regentes in functie te Hasselt, Rijksmiddelbaremeisjesschool. Ik heb in mijn functie geen propaganda gemaakt. Na lezing volhardt en tekent met ons (handetekeningen)”

Interessant hier is op te merken dat de substituut het hier enkel heeft over “het besluit van 12 oktober 1918”. Zoals hierboven vermeld gaat het om artikel 118bis. Zou de substituut op dat ogenblik niet op de hoogte geweest zijn van de wetswijzing uit 1942? Sim heeft hem natuurlijk ook niets verteld over haar lidmaatschap van de DMS, noch over haar reis naar Duitsland, zo blijkt uit haar Celdagboek. Naïviteit? Later zou Sim trouwens terugkomen op dat “ik ben lid van VNV”, want dat was ze niet, ze beweerde DMS te bedoelen (zie verder).

Maar Sim had zo haar eigen idee waarom ze zo snel werd vrijgelaten, een soort “ons-kent-ons” geschiedenis, dat vertelt ze zelf in het interview dat ik van haar afnam in 1993, zie de pagina “Repressie” (scrollen naar deel 2). Het contrast tussen wat ze schrijft in haar Celdagboek en de herinnering hierover die ze bijna 50 jaar later weergeeft is groot.

Een kleine maand later, op 2 oktober 1944 werd ze dan nogmaals voorgeleid, dat P.V. bevindt zich ook in het krijgsdossier (en wordt beschreven in haar Celddagboek), maar haar familienaam werd verkeerd gespeld… in moderne tijden zou hiervoor waarschijnlijk een procedurefout gepleit worden…:

“(…) hebben wij de eer den Heer Procureur des Konings te Leuven ter kennis te brengen dat wij (…) WOLS (sic) Simonne (…) opgeleid hebben ter uwer beschikking te Leuven, Tienschestraat (…) P.V. dd. 2-10-44


In het krijgsdossier ook deze handgeschreven brief van Sim aan de “Kommissieleden”, dd. 11 november 1944 (een symbolische dag, want wapenstilstand WO I !), omdat ze nog altijd niet weet wat haar ten laste wordt gelegd:

“Leuven, den 11 november 1944.
Geachte Heeren Kommissieleden,
Ik ben op den 2n October in de centrale gevangenis ter stede geïnterneerd geworden en ben er ter beschikking van het ministerie gesteld. 
Mag ik U verzoeken voor Uwe Kommissie te verschijnen ten einde te vernemen wat mij ten laste gelegd wordt.
Bij voorbaat dank ik U en teeken ik met de meeste hoogachting.
Sim Wolfs
Geldenaakse Vest 62, cel 333
Leuven”


Proces-verbaal ondervraging Sim van 14 februari 1945 (Valentijnsdag!), Leuven, tweede verhoor. De verklaring die Sim hier aflegt strookt met alle documenten die ik in het archief vond, ook met wat hierover terug te vinden is in wat ze daarover schrijft in haar celdagboek augustus 1944 / februari 1945. Zie bv “Celdagboek 2“, dat eindigt op 12 februari 1945. Dat betekent dat Sim op de dag dat ze deze verklaring aflegde, in voorlopige vrijheid werd gesteld. Ze heeft dus 4 maanden in de cel moeten wachten vooraleer ze kon verschijnen voor de krijgsauditeur. Op 6 februari 1945 schrijft ze: “’s Avonds beschuldigd D.M.S. en uniform”. Het eigenlijke proces (zie de map hierboven) vindt pas bijna 2 jaar later plaats, op 10 januari 1947. Ze had niet verwacht “ter zitting te worden aangehouden”.

“PRO JUSTITIA PROCES VERBAAL van ONDERVRAGING

Ten jare 1900 vijf en veertig, den veertienden Februari, Voor Ons, (/) Substituut Krijgsauditeur te Leuven, handelende in onze hoedanigheid van officier der Gerechtelijke politie, is verschenen: WOLFS Simonne-Maria-Léonia, regentes, geboren te St Joris-Winge, den 19-8-I919, wonende te St Joris Winge, Thienschesteenweg, 21, de welke verklaart in de Vlaamsche taal:
Ik ben eigenlijk nooit lid geweest van het VNV. Vanaf 1938 maakte ik deel uit van de Karolinnen. In 1940 ben ik automatisch overgegaan naar de Dietsche-Meisjesscharen. Ik ben er bij gebleven tot in Oktober 1942 . Aan de Rijkswacht heb ik verklaard lid te zijn geweest van het VNV omdat ik dacht dat ze niet zouden begrijpen wat de Karolinnen en de DM.S. waren. Ik ben schaarleidster geweest van de D.M.S. vanaf rond de maand April 1941 tot Oktober 1942. Gedurende die periode heb ik enkele malen het uniform gedragen. Ik ben vooral bij de D.M.S. gebleven omdat ik dacht op die wijze een plaats te krijgen. Ik heb het ook een beetje gedaan uit idealisme. Bij ons aan huis is men steeds zeer Vl. gezind geweest van voor den oorlog al. In de maand Oktober 1942 heb ik mijn schriftelijk ontslag gekregen uit Brussel omdat men vond dat ik niet meer actief genoeg was. Dit schriftelijk ontslag is ongelukkiglijk verloren gegaan. In de maand Augustus 1941 heb ik kinderen vergezeld naar Duitschland die aldaar een maand vakantie gingen doorbrengen. Ik doe opmerken dat deze reis op dat oogenblik niet ingericht was door De Vlag. Ze ging ook niet uit van de D.M.S. Men had een oproep gedaan ten einde personen te vinden om de kinderen te vergezellen en ik heb mij daarvoor aangeboden. Ik heb het gedaan het meest uit nieuwsgierigheid daar ik nog nooit in Duitschland was geweest. Ik ben dan ongeveer een maand in Duitschland verbleven. Eigenlijk was ik lid van de D.M.S en niet van de N.S.J.V. Dit laatste was de algemene benaming voor de D.MS. en de D.B.V. samen. Ik begrijp niet waarom ik op de aanvraag tot machtiging tot bevoorrading voor Textielproducten spreek van N S J V, eigentlijk had ik er moeten opzetten DMS. Zooals op de andere aanvraag vermeld staat in de maand Augustus 1942 op een Zondag op een gouwverzameling die plaats vond te St Joris Winge in een weide heb ik het woord gevoerd over de instelling van weidespelen, turnspelen en het ontstaan van het Wilhelmuslied. Er is daar nooit over politiek gesproken geweest. Ik heb nooit met een Duitsch officier gewandeld, wel hebben wij in het kaar 1940 een Duitsch officier aan huis gehad die bij ons ingekwartierd was. Sedert ik benoemd ben als regentesaan de Rijksmiddelbare school te Hasselt heb ik mij met geen politiek meer beziggehouden.
Na leezing volhardt en tekent
(handtekeningen)”

Over de Duiste militair die ingekwartierd was herinner ik me volgende anekdote: hij sliep in de kamer naast die van Sim, en met haar zus had ze er niet beter op gevonden dan de lakens van zijn bed overdag zo te plooien dat ze een zak vormden. Met de dekens erover heen was er niets van te merken. ‘s Avonds stonden beiden tegen de muur te luistervinken, gedempt giechelend toen ze hoorden hoe hij sakkerde (met enkele Duitse scheldwoorden) omdat zijn benen halverwege bleven steken in die “zak”.


 


Proces Verbaal van Verhoor (19 december 1946), 3de verhoor. Het is duidelijk dat onderaan een voorgedrukte standaardformule wordt gebruikt (waarschijnlijk afgedrukt met een stencilmachine – blauwe drukinkt), met alle betreffende wetsartikels) waarop enkel de specifieke data moesten worden ingevuld. Bovendien was het bedoeld voor militairen, want die passage is hier doorstreept (3de regel):

De verklaring van Sim komt overeen met die uit het tweede verhoor: “Ik bevestig de verklaring die ik heb afgelegd op 14 februari 1945… enz.”


Voorpagina Moreel Dossier (‘Dossier Moral’):

Heel wat data hier. Deze uitsnede ter verduidelijking, want het lijkt wel Chinees (iig in het Frans…):

Er wordt bv melding gemaakt van de reeds uitgezeten straf: “Commencement de la détention: 10-1-47 (déjà antérieur 142 jours)”. Die 142 dagen slaan op de tijd tussen september 1944 en februari 1945. Mijn berekening: 4 dagen in september 1944 (=4 d.), van 2 oktober tot 31 oktober (=30 d.), van 1 november tot 30 november (=30 d.), van 1 december tot 31 december (=31 d.), van 1 januari tot 31 januari (=31 d.), van 1 februari tot 14 februari (=14 d.). Dus: 4+30+30+31+31+14 = 140 dagen. Dat zou betekenen dat Sim niet op Valentijnsdag 1945 in voorlopige vrijheid werd gesteld (cfr hierboven en haar celdagboek) maar twee dagen later, nl. op 16 februari 1945.

Advies uit het moreel dossier van Sim over voorwaardelijke invrijheidstelling (dossier dateert van 21 oktober 1947) :

“Was van goed gedrag en was gunstig bekend.
Is van goed gedrag en zedelijkheid gelijk haar gehele familie.

20. Uittreksel uit de morele boekhouding:
Gedrag:                               zeer goed
Karakter:                             zeer goed
Werkijver:                           zeer goed
Orde en zindelijkheid:   zeer goed
Moreele gesteldheid:   zeer goed
Verbetering:                     waarschijnlijk

Advies van den Bestuurder van de gevangenis :
Wolfs hield zich voornamelijk bezig met de Vlaamse jeugdbeweging. Gedurende de bezetting heeft zij haar activiteit voortgezet niet uit genegenheid voor de Duitsers maar uit liefde voor haar moedertaal en het Vlaamse land. Haar reis naar Duitsland was voor haar enkel een gelegenheid tot reizen. Zij had vroeger haar dorp nooit verlaten. Zij bekent dat ze in dit geval onbedachtzaam te werk gegaan is. Wolfs geeft zich nu rekenschap dat haar gedrag in het voordeel van de vijand was en dat zij alle activiteit had moeten stopzetten. Zij schijnt oprecht en laat een gunstigen indruk na. Bij haar invrijheidstelling zal zij haar werk hernemen bij de Maatschappij “BEVI” waar zij sedert April 1946 werkte. (zie bijlage) Zij keert terug bij haar moeder te Schaarbeek, Th. Rooseveltstraat De conferentie van het personeel heeft besloten haar tot een voorwaardelijke invrijheidstelling voor te stellen.

De Bestuurder (handtekening)”


Verder bevinden zich in het dossier nog enkele getuigenverklaringen, sommigen sterk overdreven, bv dat Sim de hele oorlog in uniform rondliep, of met Duitse soldaten. Deze getuigenissen werden niet ten laste opgenomen in de in betichting stelling.

De sterkste verklaring à décharge komt van Philippe Draps, uitgever van het literair tijdschrift “Nieuw Gewas” (zie hoofdstuk “Bundel in voorbreiding“),  waar Sim redactiesedretaresse van was. Tevens was hij weerstander, kommandant voor de “Nationale Koningsgezinde Beweging“, een groep binnen het Belgisch verzet, ‘de meest rechtse van de Belgische verzetsbewegingen’:

“De ondergeteekende, Draps Philippe, Kommandant der N.K.B. Sektor B XIII Wemmel-Hamme-Relegem, Drukker en Uitgever te Wemmel, verklaar de genaamde Wolfs Simone-Maria, tijdens de bezetting gekend te hebben, toen ze als leerares te Hasselt aan de Rijksmiddel- bare Meisjesschool Nederlandsch onderricht gaf.
Ze wendde zich op aanraden van haar broer tot mij voor de uitgave van een dichtbundel, aldus heb ik en heeft ze me uit hare gesprekken kunnen afleiden ook gezegd dat ze in het begin den bezetting lid der D.M.S. was geweest, een tijd zelfs gewestelijk leidster eener jeugdgroep. Ik kan getuigen dat ze in een zuiver-vlaamsch idealisme tot die groepering was toe getreden. Op het oogenblik dat dit mij bekend werd was ze reeds een paar maanden, ik meen bij haar aanstelling te Hasselt uit bedoelde beweging getreden. Ook heb ik haar verschillende sluikschriften ter hand gesteld om ze verder te verspreiden. Ze deelde me mede dat door de schandelijke opeischingen der duitsche machtspolitiek geschokt was en daarom haar ontsla indiende.
Sedert hare vrijlating in 1945 is ze werkzaam aan een vertaaldienst te Brussel en wijdt ze haar beste krachten aan den bloei van een letterkundig en kultureel tijdschrift “Nieuw Gewas” waarvan ze de secretaresse is. Dit tijdschrift wordt door mij uitgegeven.”

(Draps komt ook veelvuldig aan bod in de briefwisseling van en aan Sim tijdens haar gevangenschap in Vorst (1947), hij blijkt een echte ‘vriend des huizes’)

Een andere interessante getuigenis is die van haar hospita in Hasselt waar ze op kamers verbleef tijdens de twee jaren dat ze lesgaf in de Rijksmiddenschool voor meisjes aldaar  (september 1942 tot augustus 1944) > zie de pagina “Hospita Sim” (Draps verwijst hiernaar in de brief hierboven).
Ik was ook in de gelegenheid haar kleinzoon te interviewen. Zijn vader (zoon van Sims hospita, die zij daar af en toe ontmoette), een weerstander,  werd neergeschoten op het einde van de oorlog.
Ook opgenomen zijn documenten en brieven over haar werk bij de Dietsche Meisjesscharen, enkele stukken worden vermeld in het hoofdstuk “DMS“.

Er is ook nog een mapje met een gedetailleerde geschiedenis van de nationaal-socialistische jeugdbewegingen, o.a. over de scheuringen binnen de verschillende groeperingen, het al dan niet dicht aanleunen bij de bezetter en uittreksels uit redevoeringen. Het doet wat denken aan een Wikipedia artikel, en moest waarschijnlijk dienen om één en ander te kaderen. Er werd dus grondig gewerkt.

De volledige rechtsgang getuigt van een grondig onderzoek, hoewel er heel wat tijd verliep tussen de eerste aanhouding (september 1944) en het eigenlijke proces (januari 1947).


Alle betreffende strafwetsartikels kunnen hier geraadpleegd worden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *