Dinsdag 9 januari Nand 53ste brief

Gistel den 9.1.51

Liefste,

Was het bij jullie ook zo’n schoon zonneweertje? Mijn studio was helder van zonneschijn. Ja, midwinter is voorbij. Van nu voort zie ik de zon opklimmen, altijd hoger, en zij neemt elken dag ons hart op haar bestijging mee. Eigenlijk is het Apollo (cfr jou boek) die in zijn gouden koets door de hemelruimten rijdt .. Mocht hij, patroon van de dichters, ons genadig zijn en ons verenigen eer hij ’s hemels hoogste tinnen heeft bereikt ! Tot nog toe heeft hij mij wel wat verzuimd. Het jeugdblad heeft nog niets overgedrukt, en mijn vriend Fred stuurde mij mijn novelle terug .. ze blijkt niet geschikt voor de lezers van “Het Volk”, daar zij te “hoog” is. Grappig hoe het iemand kan vergaan! Jaren geleden werd mijn werk als “massa-kunst” gekleineerd.. Nu poog ik naar “hun” zin te schrijven, en het is te “hoog”. Ik heb al dikwijls bemerkt dat als het ongeluk op iemands dak zit, het moeilijk van zijn nest op te schrikken is. Ik denk onwillekeurig aan Poe’s hallucinant vers: The Raven .. Altijd maar door krast de ongeluksvogel: “Nevermore”. .. (*) Maar ik gevoel mij door die herhaalde tegenslagen niet ontmoedigd .. Zijn wij niet gelukkig ? Kan enig materieel bezit ons gevoel voor elkaar verscherpen, verinnigen? Een beetje gescheiden zijn, een snuifje pijn is veeleer de specerij die elke kortstondige vreugde heftiger doet smaken, en liefde hoedt voor verzadiging. Herinner je mijn versje : “Wat zou zonder  pijn, onze liefde zijn?” (**) Ik bracht vandaag mijn tweeden gevangenisbundel “De Gouden Helm” in gereedheid voor den drukker .. en ik dacht erover na hoe deze vijf jaar mijn vers is ten goede gekomen. Het heeft nog dezelfde vaart als vroeger, maar is meer geworden dan het schaterend bazuingeschal dat mij mijn naam bezorgd heeft. Het is geworden als het geluid van een heel orkest waar alle gevoelens dooreenwoelen, nu eens innig en hoofs, dan weer weemoedig en vertwijfeld of uitdagend en vernietigend sarkastisch .. Wat hebben zij die dachten mij klein te krijgen, mij een dienst bewezen ! Wat hebben zij de registers op mijn poëtisch instrument vermenigvuldigd en verrijkt ! Nu eerst zullen zij met V. af te rekenen hebben. Nu zal men hem niet meer in naam van zijn politieke houding weg-schokschouderen. Nu eerst zal de echte afrekening beginnen. Zij schonken mij een wapen van adamant :  ik zal het gebruiken. En nu heb ik jou. Het is met een heimelijke rilling van vreugde dat ik vaststel hoe “onze” verzenbundel groeit. Niets is den dichter heerlijker dan een nieuw werk in zijn geest en op ’t papier te weten “rijpen”. Wellicht heb jij dat ook gevoeld, destijds, toen je nog schreef. En ik heb zelfkritiek genoeg om te weten dat “onze” versjes zeer zuiver zijn en helder als glas, geen wazige “literatuur” maar louter ontroering, fijn en echt. Het allerlaatste herlees ik vandaag nog eens : het is broos en doorzichtig – porselein, doch ook fonkeling van gloeiend vuur in een juweel. Liefste mijn, ik dank je nog meer omdat je het aandurft naast mij, stoeren en oppervlakkigheid-hatenden eenzaat, te willen leven .. ik dank je om de offers die je brengt opdat onze liefde schoon en harmonisch zou bloeien. Daar is moed toe nodig om zich van de middelmatigen af te keren, want buiten hun drukte ligt de eenzaamheid. Vrees niets, mijn Verloofde, je zult er niet alleen zijn : ik zal op je wachten, en jij zult mij in onuitsprekelijke vreugde vinden. Onze liefde zal jou honderdvoud vergoeden wat je ginds zult verliezen. Ik zoen je mond en den ring,
je Nand.

(*) Het gedicht “The Raven” van Edgar Allan Poe (1809-1849):

Eerste en laatste strofe

Once upon a midnight dreary, while I pondered, weak and weary,
Over many a quaint and curious volume of forgotten lore—
    While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping,
As of some one gently rapping, rapping at my chamber door.
“’Tis some visitor,” I muttered, “tapping at my chamber door—
            Only this and nothing more.”

And the Raven, never flitting, still is sitting, still is sitting
On the pallid bust of Pallas just above my chamber door;
    And his eyes have all the seeming of a demon’s that is dreaming,
    And the lamp-light o’er him streaming throws his shadow on the floor;
And my soul from out that shadow that lies floating on the floor
            Shall be lifted—nevermore!

Volledige versie op Poetry Foundation.

(**) “wat zou zonder pijn onze liefde zijn?”: uit het gedicht ‘Raratonga’ van Nand, geschreven in gevangenschap. Zie de pagina Raratonga

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *