“De Tuin” en “Wederzien met de heide”

 Uit hetzelfde tijdschrift waarin “Inkeer”, het gedicht van Sim verscheen maar in een nummer van meer dan een jaar later, dook in het archief pas onlangs plots één uitgescheurde pagina op met twee gedichten van Nand, hij schreef erboven in potlood: “Opbouw 15/8/49 N°5“. Hij was toen geïnterneerd in de Gevangenis  van Merksplas. Ook hier slechts met initialen: “F.V.” Het maandelijkse tijdschrift voor geïnterneerden verscheen dus steeds op de 15de (voor Sim bv was dat 15 februari). Het scheelt niet veel, maar Sim is drie dagen later jarig: 18 augustus. Sim was toen (augustus 1948) al bijna 8 maanden ontslagen uit internering (op Kerstavond 1947).

Het is een (zoveelste) verrassende vondst in het archief dat maar blijft verbazen, alsof Sim en Nand elkaar steeds weervinden voorbij de grenzen van ruimte en tijd en mij de hand reiken.

De gedichten van Nand in “Opbouw” (uitgeschreven teksten zie verder):

In het “poëtisch celdagboek” (***) van Nand (1944-1949) ben ik op zoek gegaan naar de manuscripten van deze gedichten.
Zoals vermeld in “Opbouw” verbleef Nand inderdaad in de gevangenis van Merksplas toen, zo blijkt, in het interneringscentrum aldaar. Hij had er ongeveer dezelfde functie als Albert, broer van Sim: hij was er verantwoordelijk voor de “Welfare”, de “ontspanningsactiviteiten” voor de geïnterneerden. Hij tekende dan bv de affiches voor toneelvoorstellingen of programmaboekjes voor activiteiten, etc. Maar was toch vooral bezig met eigen werk:  poëzie, toneelstukken en aquarellen. Later kreeg hij daar “buitenarbeid”. Daardoor kon hij wat buitenlucht opsnuiven, en vooral: genieten van de natuur. Dat bewijzen deze twee gedichten. Het manuscript vermeldt datum, plaats en hier ook de omstandigheid (Nand was daar zeer precies in, iets meer dan Sim, want hij was al in gedachten bezig met eventuele latere publicaties, en dan was het belangrijk op dat moment handvaten te hebben voor ordening, begrip en ontstaansgeschiedenis – in “De Tuin” staat al zo’n aanwijzing links bovenaan: “slotvers van Seb(astiaan) a/d (aan de) Staak”, en bundel die later nog een andere titel zou krijgen).

Deze gedichten blijken echter meer dan een jaar vroeger geschreven dan de publicatie in augustus 1949. Het zou zelfs kunnen dat Nand het tijdschrift werd toegestuurd toen hij al in (voorlopige) vrijheid was, dat gebeurde op 15 september 1949, exact 5 jaar na zijn aanhouding. Ook hier opvallend: het steeds terugkerende cijfer “15”.

(Voor de kenners van de I Tjing – “Het Boek Der Veranderingen“, China ca 1000 BC: Hexagram 15 “De Bescheidenheid” is een prachtige illustratie van dit verhaal. Het is het hexagram ‘van het ware meesterschap, dat zichzelf kan overstijgen door bescheidenheid’, Han Boering.)


Opmerking: Nand schreef over Merksplas een zeer mooi gedicht “Gevangeniskerkhof te Merksplas” (gedateerd volgens manuscript op “24.3.48 – Merksplas”, bij een beginnende lente). Het was voor hem, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.


+ Het gedicht “De Tuin” is het oudste van de twee. Wat opvalt is de vermelding op het einde (onderaan rechts):

“Cel 34. Overgeschreven 25.1.48. 3 dagen voor de veroordeling in beroep!” en daarnaast in rood: “dus nog onder druk van gevraagde doodstraf !”.

Deze toevoeging in rood is van latere datum, na Nands vrijlating, want hij gebruikt een rode balpen, geen potlood. Terug thuis herinnert hij zich weer in welke omstandigheden dit gedicht geschreven was, de inhoud zou het niet onmiddellijk doen vermoeden.

In zijn memoires schrijft Nand over de uitspraak in eerste aanleg (woensdag 30 januari 1946):

“Ik zat altijd maar aan mijn oudjes te denken – hoe zou hen dat schokken.  Later heb ik vernomen hoe mijn vader het bericht las in de Volksgazet: hij moest bij vrienden binnenlopen om van de schok te bekomen; eerst dan dorst hij naar huis terugkeren, waar moeder op berichten wachtte. (…) Het veertiendaags bezoek met het vooruitzicht op een doodstraf was geen verkwikkelijk halfuur.  Te meer omdat mijn oude vader het onmogelijke deed om mij  gerust te stelen.  Nu was dat eigenlijk niet zo nodig, er was immers nog geen uitspraak gevallen, en ik geloofde niet dat de krijgsraad op de eis van de auditeur zou ingaan.”

Op de dag van de uitspraak in beroep, vrijdag 30 januari 1948, exact twee jaar later, werd aan de andere kant van de wereld Mahatma Ghandi vermoord. Dat maakte een diepe indruk op Nand (die bv in de cel yoga beoefende, zie verder).

Op 20 februari schreef hij het gedicht “De Onaanraakbaren“, opgedragen aan Ghandi en een verwijzing naar de “dalit“, de uitgestotenen, waar Ghandi het vaak over had. Het is geschreven in de ik-vorm, niet toevallig, en begint aldus:

“Onrein, ik ben onrein,
Krishna heeft het bevolen:
in lompen moet ik dolen,
met kruipgedierte kruipen,
door klamme stegen sluipen,
onrein, onrein.”

Opmerking:
Nand was advocaat (een beroep dat hij nauwelijks uitoefende). Dus hij vermoedde wel dat de auditeur te hoog greep met zijn eis om de doodstraf.  Maar de opmerking in rode balpen bewijst dat hij later besefte het toen als een Zwaard van Damocles te hebben aangevoeld. Die auditeur toen was een jonge Willy Calewaert, die later als senator en minister zich als fel tegenstander van de doodstraf zou profileren. Zoals  de lijfspreuk van Bredero het zegt: “Het kan verkeren”.
In het familiearchief is het artikel bewaard uit de krant waarvan Nands vader zo “moest bekomen”. Nands vader knipte alles wat over zijn zoon toen verscheen uit de kranten. Het was een vreemde ervaring datzelfde papier nu in mijn handen te hebben en te voelen. Alsof tijd niet meer bestaat en je plots, in een fractie van een seconde, de aanwezigheid voelt van je voorouders.

Het artikel verscheen  in De Volksgazet p.6 van donderdag 10 januari 1946 over het proces van de (collaborerende) krant “Volk en Staat”. Dat was het proces in eerste aanleg, het duurde bijna twee maanden. De titel staat tussen haakjes in vet en citeert de woorden van de auditeur, de familienaam in extra vette kapitalen… wordt fout gespeld.




Onder de foto: “De dichter-landverrader Verknocke (sic)”. Maar de foto is niet van Nand, maar van… de dichter Bert Peleman, die ook veroordeeld zou worden

:

Er is een passus dik aangestreept door Nand:

Hij schreef de schandelijke brochure “Ik was te Katyn'”. Daarin stelt hij er zich als ooggetuige borg voor, dat de Russen wel degelijk te Katyn een massaslachting onder de Polen hadden aangericht. – Toen ik hem ondervroeg, bekende hij mij, dat hij heelemaal niet had onderzocht of de lijken in Katyn wel die van Polen waren! Hij bazelde zonder meer de Duitsche propaganda na.”

Nand kende de ware toedracht, dat had hij wel degelijk ter plaatse gezien in 1943, en in de jaren ’50 was de Amerikaanse  onderzoekscommissie van de senaat, het zgn. “Madden Committee” ook tot die conclusie gekomen na een grondig onderzoek. Maar ook hun conclusies “verdwenen” tussen de plooien van de geschiedenis. Bewust?

Deze onderzoekscommissie lanceerde in zijn besluit een nieuw woord “Katynisme” in een toch zeer scherpe conclusie van hun rapport, het zou nu nauwelijks denkbaar zijn zo’n statement, maar het beschrevene gebeurt dus nog steeds (cfr Oekraïne):

“The United Nations will fail in their obligation until they expose to the world that “Katynism” is a definite and diabolical totalitarian plan for world conquest.”

In het archief vond ik de doorslag van deze brief die Nand op 27 augustus 1952 schreef aan de Amerikaanse ambasssade. Hij windt er geen doekjes om en beschrijft, in een wanhopige bede, zichzelf als “dead among the living”, en wijst op zijn broer Robert die de geallieerde zaak diende tijdens de oorlog, en kort tevoren (1951) overleden was. Over de hoofdreden van zijn veroordeling zwijgt hij wijselijk. Hij heeft toch wel goed nagedacht over de formulering, speciaal toegespitst op de geadresseerde:

.

Dear Sir, I hear the US Katyn Commission is in Europe. Perhaps it would interest the Commission that I was sentenced to ten years imprisonment mainly for having seen Katyn in 1943, and having said the Russians were responsible. I was kept five years in prison, I lost all political and civil rights, and have to pay 4.000.000 Francs to the Belgian Government. I am practically a dead among the living. My wife has to go out working; my old dad has to support me. My brother, Vercnocke Robert, Marconi officer in the U.S. Mercantile Marine, served the cause of the Allies during the last war. He died in July 1951 in the New Orleans Marine Hospital, an American Citizen. On the principle that one good turn deserves another, the Commission could perhaps do something to make life worth while for me again?
Yours truly, F.V. Poet and playwright Painter

Ik vond in het archief (tot nu toe) geen antwoord.

Uiteindelijk dook, na de val van de Berlijnse Muur in 1989, de officiële Russchische nota (maart 1940) met het bevel tot de slachting op uit de Russische archieven. In maart noemde Vladimir Putin (inderdaad, dezelfde die het bevel gaf tot de inval in Oekraïne) Katyn “een politieke misdaad“.

Wie in een klein kwartiertje uitgelegd wil zien hoe de “Katyn-affaire” juist in elkaar zit kan ik zeker deze docu short aanbevelen op het YouTube kanaal van historicus Mark Feltman, de video nadert de 2 miljoen views.

In 2012 was er een nieuw “Katyn drama”, wat aanleiding gaf tot vele complottheorieën.

Over Nands bezoek aan Katyn in april 1943 maakte ik een filmpje (waarschuwing: sommige beelden zijn schokkend…). Waar Nand verschijnt duid ik hem met een pijltje aan).
De bedoeling was na de covid-pandemie naar Katyn te reizen, maar plots brak de oorlog uit in Oekraïne, dus die plannen staan (alweer) on hold…
Ik heb geleerd uit mijn onderzoek dat je enkel kunt “ervaren” als je ook daadwerkelijk in de voetsporen, in dit geval van Nand, kan staan, je moet dat kunnen ruiken, voelen, zien, ik heb het al vaak meegemaakt tijdens deze odyssee dat je, als je op de exacte plaats staat van iets waar je lang onderzoek hebt naar gedaan, je plots overvallen wordt door een hevige emotie.

Op de hoofdwebsite wordt er heel wat ruimte vrij gemaakt voor het bezoek van Nand aan Katyn, samen met Filip De Pillecyn . Hier ook weer zo’n toevalligheid: De Pillecyn was voorzitter van de examencommissie die moest beslissen over het al dan niet toekennen aan Sim van een diploma “Regentes in de Letterkunde”.
Er wordt ingegaan op een anekdote waarin Sim een gedurfde keuze maakt bij de verplichte voorleeesoefening, en gaat voor een gedicht van Karel van de Woestijne waarin enkele “pikante” regels staan. Ze haalde haar diploma trouwens met gemak (grote onderscheiding).
Tevens besteed ik daar aandacht aan en duiding van enkele heikele passages uit Nands oogetuigenverslag van toen “Ik was in Katyn!”.

Uit nieuwsgierigheid ben ik online de krant met het “doodstraf-kop” artikel eens gaan opzoeken (dat kan via Belgicapress), ik vond het artikel, maar tot mijn verbazing nu met een juiste foto van Nand (misschien verschilden de edities afhankelijk van de plaats waar ze verdeeld werden). In ieder geval: je moet soms even moeite doen om wat dieper te graven, ook als het zwart op wit in een krantenartikel staat. De waarheid heeft blijkbaar vele “gezichten”.

Dat De Volksgazet alle registers opentrekt is niet te verwonderen: tijdens de oorlog was hun krant verboden, en in hun drukkerij rolde het dagblad “Volk en Staat” van de persen. Het artikel eindigt met:

“Daarop werd Verknocke (sic), van de plotse stilte wakker… en voor dien dag was de school weeral uit”. Nand in zijn memoires: “Eén bepaalde verslaggever van de pers verkeerde in de waan dat ik sliep, en maakte er in zijn relaas gewag van: “Vercnocke maakt het zich behaaglijk voor zijn dutje”.  Het was geen “dutje”, veeleer een poging om door een weloverwogen yoga-oefening zoveel kostbare tijd niet te laten verloren gaan.”

“Kostbare tijd” kan voor Nand maar één ding betekenen: schrijven, dichten, tekenen, creëren. Voor een uitgebreid hoofdstuk hierover zie de pagina: “Nand – Het proces“.


Terug naar “De Tuin”.


In het manuscript onder Nands opmerking over de doodstraf een citaat:

“Socrates oordeelt: dat de dichtkunst ons slechter en ongelukkiger maakt door de macht die zij aan de hartstochten geven”. Nand wil  hiermee staven dat de dichter zich niet in de eerste plaats mag laten leiden door zijn/haar hartstochten, dat zou de poëzie, de zeggingskracht, vertroebelen. De uitspraken en redeneringen van Socrates kennen we via Plato. Waar precies Nand dit heeft gevonden, althans in deze bewoordingen, is zoeken naar een speld in een hooiberg, maar ik vond toch een kritisch artikel uit 2005 van Pieter Gerbrandy: “De verdediging van de poëzie” waarin hij toch wat vertelt over de poëzieopvattingen van Plato. Daarenboven sluit dit citaat perfect aan bij het terughoudende, introverte karakter van Nand.

Deze versie van het gedicht dateert van “22.1.48” (zie bovenaan), en onderaan dus de vermelding dat het werd overgeschreven (waarschijnlijk van een los blad), drie dagen later op “25.1.48”. Manuscript:

 

De natuurkennis van Nand die uit dit gedicht blijkt is buitengewoon, als ik goed geteld heb: 19 soorten (wilde) bloemen en drie soorten paddenstoelen, en dan nog allemaal mooi uitgelegd én berijmd. Dat getuigt toch van een meesterlijke en kundige beheersing van het poëtisch arsenaal vind ik. Wat verder in het dagboek trouwens enkele bladzijden over al die soorten bloemen én mooie aquarellen van zijn hand van edelstenen en paddenstoelen:

Opmerking: Nand zal dit gedicht opnemen in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Dat hij, op zijn 80ste, een gedicht “heropvist” dat geschreven werd in gevangenschap, bewijst dat die periode voor Nand een merkteken op zijn ziel is gebleven. Hij stierf twee jaar later.


De Tuin

Ik weet een ouden tuin, de muur is bruin van ‘t mos,
waar bloemen zon-verzaad in boord en bedden tieren;
daar zingt zoet bij-gegons, en ‘s nachts uit ‘t nakend bos
loert er de kalme maan wijl lustige elven vieren.

Brandende Liefde bloeit er fier en vurig rood,
en Hemelsleutel in een blauwen bos gedragen;
‘t Pantoffeltje, dat nauw een dwergenvoetje omsloot,
de Goudenregen, drop drop droppend uit de hagen.

Bruidsluier broos als kant, kuis als een kinderzoen,
en zuiver als zijn geur, ‘c lief Lelietje der Dalen;
‘t Kruidetje-roer-mij-niet omwaasd met teder groen,
Gebroken hartjes die met ruwe wonden pralen.

In ‘t grasperk waart hoog volk: als toortsen rilde en groot,
de Koningskaars, een tros van trotse purpren aren;
de Kardinaalshoed glimt van puur prelater-rood,
Perzische Keizerskroon kan ‘t fonklen niet bedaren!

Ginds vindt gij, goor van bloed, schoon in hun bittren doem,
de beelden droef en vroom van ‘s Heren lijdensuren:
de wrede Doornenkroon, de paarse Passiebloem,
die trouw het wintren duldt, zo blijft haar treurnis duren.

En daar is Leeuwenklauw, bezet met diamant,
en Meisjesogen, ach… zoveel moest ik bezingen.
Verbaast ‘t U dat vóór ‘t hek en langs de wegelkant
’t wild volkje van de baan nieuwsgierig staat te dringen?

Giftige Monnikskap, de blode Hongerbloem,
en Hazensla belaan met volle bloesemmanden;
de Kale Jonker met zijn stekeligen roem,
Boksbaard en Bitterkruid die dorst in dorre zanden.

Daar hurken, ‘t bos ontvlucht voor ‘t krieken van den dag,
met rond geranden hoed, de bleke paddestoelen;
Eekhoorntjesbrood, en rood, de vlezige Elzenvlag,
de blauwe Ridderzwam waarrond de heksen joelen…

Ik zie er, twee aan twee, als bloesembladen wit,
buitelend op den wind, de vlinders spelevaren…
Als ik voor ‘t blank papier aan ‘t open venster zit,
ruik ik den honingdauw en rijpe korenaren.

Over zijn creatieve inspiratie (uit het Latijn “inspirare” > “inblazen”, in dit geval: van woorden en beelden) schrijft Nand in zijn memoires:

“Hoe ontstaat een vers?  Wie zal het verklaren?  Zeker niet als een daad van de bewuste wil – het baat tot niets voor een vel papier te gaan zitten om een vers te schrijven.  Het gedicht overvalt je onverhoeds, je staat er soms zelfs over verwonderd.”

In gesprekken met hem had ik het daar wel eens over en dan vertelde hij  het zo ongeveer in die woorden, lachend soms, alsof hij zich wat schaamde dat dat zomaar kon, terwijl hij met vragende ogen beide armen omhoog stak en wees naar iets ergens daarboven. “Kismet” zei hij daarbij, een term uit de Koran,  wat zoveel betekent als: het is nu eenmaal zo, of: het is het/mijn lot. Zelf gebruik ik het woord ook nog soms, bv als de dingen niet lopen zoals ik wil dat ze zouden moeten lopen, zelfs mijn kinderen hebben het opgepikt.

Het is zoals het bekende vers van Shakespeare, dat Nand zelf trouwens vaak, al mijmerend en vanuit de woonkamer in de verte turend, citeerde, bv als ik het eens even niet zag zitten: “There are more things in Heaven and Earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy” (Hamlet, Act 1, Scene 5).

Het citaat van Victoria Cross, “Oh to escape!…” uit Sims gedicht “Inkeer” is op deze manier ook op Nand van toepassing met een creatieve omdraaiing: het niet kunnen ontsnappen aan de muren waartussen het Zelf letterlijk en figuurlijk gevangen zit kan overstegen worden als dat Zelf de geboorte wordt van de ware en bedoelde persoonlijkheid en zo opnieuw ontvankelijk wordt voor die bevrijdende “inspiratie” (zie daarvoor ook de slotregels van het volgende gedicht).


+ Het gedicht “Wederzien met de heide”

Vermelding onderaan links: “Lente 1948”.
Er ontspint zich een gedachtewisseling tussen de dichter en de heide die hij, nadat hij “worstelde in de webbe van den dood”, terugvindt als “een man herboren”. Er is (opnieuw) hoop. Het landschap in Merksplas en de heide rondom doen Nand denken aan de wandelingen die hij er als een vrij man ooit maakte. En er is een opvallende link met “Inkeer” van Sim (zie verder).

Het manuscript links is een mooi voorbeeld van de voortgang van het schrijfproces, wat ‘droedelen’, halve tekeningetjes, lijntjes en streepjes, etc. en het zoeken naar een passende eigenschap voor “prooi” (regel 9) tot het veelvuldig omcirkelde “verstomde prooi” de juiste combinatie wordt.

De opmerking bij “De Tuin” over “de levenskracht van de verbeelding in penibele omstandigheden” geldt hier evenzeer. De laatste strofe illustreert dit misschien best:

“Ik zoek niet meer, ik zing, ik ben geboren,
ik sliep, ontwaakte, en wek U uit het Niet:
wind vaart door ‘t woud, en blode bloeit de heide,
gekuifde vogels buitlen in de weide,
en ‘k waan me een God die op zijn wereld ziet.”

Vanuit de verte klinkt zelfs Willem Kloos op de achtergrond.

Dit poëtisch celdagboek van Nand (in totaal meer dan 350 blz.) heb ik volledig gescand. De moeilijkheid was, zoals je kan zien in het manuscript van “Wederzien met de Heide” hierboven, dat Nand later, eenmaal thuis, nog veel toevoegde in getypte, ingekleefde versies die je dan omhoog kan klappen om te zien wat er onder staat. Dus dezelfde pagina moest soms drie-tot viermaal worden gescand om alles zichtbaar te maken. Horizontaal in rood potlood (rechts) schreef Nand: “Niet bezitten is pijnlijk. Maar wat men niet bezitten maar bestreven kan geeft het leven een zin”. Als de getypte bladzijde wordt omhoog geklapt blijkt het citaat echter nóg wat meer te onthullen (evenals twee strofen die het niet gehaald hebben in de definitieve versie):

Detail:

“Wat ons rechthoudt is hetgeen wij niet bezitten. Niet bezitten is pijnlijk. Maar wat men niet bezitten maar bestreven kan geeft het leven een zin”

De onderstreepte woorden duiden op het belang voor Nand. Ik heb nog niet achterhaald of dit woorden van Nand zelf zijn, of hij ze heeft gevonden in een boek of tijdschrift. Mijn gevoel zegt het tweede, omdat dit eerder een proza passage is.


Wederzien met de Heide

Ik zag, getooide verten, lang geleden,
uw witte wolkenpruiken in hun glans,
uw blauw satijn en parelgrijze zijde,
uw bloesem-broze kant en ‘t hoofs verglijden
van heel uw hemelwijden staatsie-dans.

Ik zie U weer ten lest, een man herboren
die worstelde in de webbe van den dood,
en lag, met ogen die verstarrend staarden
– verstomde prooi in gulzig azende aarde –
in vochten schemer en ontbonden nood.

Voorbij nu ‘t huivren en ‘t vertwijfeld hopen,
voorbij de scheemring en ‘t gespook bij nacht,
voorbij! Ik drink en duizel als bedronken,
ik drink uw ijlen wijn zo zoet geschonken
o aarde, en zwijmel in uw moedermacht.

Zie, ik ontwaak, bevrijd, en beef bewogen,
als een die rillend in den dageraad,
wonderlijk naakt voor koelen waterspiegel
talmt voor den plons, en traag in klaar gewiegel
zalig en stil de lochte leden baadt.

En dan bedauwd door de bedauwde weiden
huiverend draaft in ‘t boter-blonde licht,
jong als de dag en lenig als de winden,
waar bruine maaiers hoge schoven binden
en witte hoeven blaken in het vergezicht.

Hoor, hoor, een leeuwerk, ongezien in ‘t blauwe,
rijst door zijn lied tot rein geluid vervoerd..
’k Luister bedwelmd tot alle kimmen vluchten,
en ‘t wegend leed wordt ijler dan de luchten
en zingt en zingt tot bevend lied ontroerd.

Heel de aarde ruist, en ginds bruine heide
rilt in een waas van sluier-broze rood…
o Aarde, ik heb uw hoog geheim begrepen,
ik laat mij weerloos in uw wiegling slepen,
blind geef ik me aan uw blinde vreugde bloot.

Ik zoek niet meer, ik zing, ik ben geboren,
ik sliep, ontwaakte, en wek U uit het Niet:
wind vaart door ‘t woud, en blode bloeit de heide,
gekuifde vogels buitlen in de weide,
en ‘k waan me een God die op zijn wereld ziet.


Vergelijk “Wederzien met de Heide” met deze twee strofen uit “Inkeer” van Sim:

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren.

Zowel Sim als Nand “zien iets terug”. Nand ziet, door zijn “buitenarbeid”, plots iets terug wat hem aan vroegere wandelingen herinnert en dat voelt voor hem als een wedergeboorte, als een bevrijding zelfs. Sim ziet ook iets terug, maar er is geen nu waarin die herinnering opnieuw werkelijkheid wordt, er is enkel de pijnlijke vaststelling dat het op dit ogenblik de eenzaamheid is die haar dat toont. Nand voelt zich bevrijd “als een God die op zijn wereld ziet”, Sim houdt het bij het motto van Victoria Cross: “from One’s Self there is no escape”, en hoewel ze de gezegende leeftijd van 95 bereikte, zal dat haar hele leven zo blijven. Daarenboven voelt ze zich niet als een “God” zoals Nand schrijft, neen,  ze spreekt Hem aan, ze zoekt hulp bij Hem, en wel al bij de eerste versregel. De aanspreking bewijst dat Sim God ziet al iets buiten zichzelf (want daaruit kan ze niet ontsnappen): “Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.”


In januari 2022 bracht ik een bezoek aan de gevangenis van Merksplas, waar Nand beide gedichten schreef, en maakte er dit video verslagje van de site en de omgeving. Ik stel nu pas vast dat het op enkele dagen na hetzelfde moment was waarop Nand “De Tuin” schreef, 74 jaar geleden. Meer nog: het is dezelfde dag als de uitspraken van zowel het proces in eerste aanleg als het proces in beroep èn de moord op Ghandi toen.

Vanuit Gistel met de trein en overstapplaatsen had Nands vader, om de veertien dagen, een hele dag nodig voor een bezoekje van een klein halfuur.  Hij hield dit vier jaar vol, vanaf het ogenblik dat Nand in oktober 1945 vanuit Brugge (IC Sint-Kruis) voor de verhoren en later het proces werd overgebracht naar Antwerpen (IC Abdij Hemiksem, Gevangenis Antwerpen Begijnenstraat en tenslotte Merksplas).

Opvallend: een mede-gevangene in Hemiksem was de nog jonge Ivo Michiels. In het hoofdstuk “Nand – Interneringscentra” wordt hier dieper op ingegaan. Mijn filmpje is ook een poging om het contrast weer te geven tussen de verschillende manieren waarop Sim en Nand met hun situatie omgingen.