Sim: “Brieven aan Nand” mei 1989-januari 1995

Opmerking: Na het overlijden van Nand is Sim begonnen met hem brieven te schrijven, net als in hun liefdesjaar 1950-1951, maar nu is er geen antwoord meer, hoewel… Het pijnlijke gemis blijft, en jarenlang zal dat zo blijven, tot Sim eindelijk opnieuw kan samen zijn met hem voorbij de dood, een kwarteeuw later, op vrijdag 13 maart 2015 (een vrijdag de dertiende…).
Helemaal uitgeput en verteerd, sterft ze op het middaguur in de armen van haar zoon en dochter. Sim werd 95 jaar.
Deze “brieven aan Nand” tonen op aandoenlijke wijze hoe verscheurend een gemis kan zijn, en kan blijven…

Het manuscript, meer dan 200 bladzijden, bestaat voor een groot deel uit getikte pagina’s, naar het einde toe gaan die langzaam over in handschrift over de periode mei 1989 na het overlijden van Nand tot januari 1995.

Het tweede manuscript behandelt de jaren 1995-2007 en is eveneens getiteld “Brieven aan Nand”, zie aldaar.

Hieronder volgt een onvolledige versie van het eerste manuscript (1989-1995), de volledige tekst kan geraadpleegd worden op de afzonderlijke jaartallen:

1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995

Het wordt langzaamaan duidelijker dat Sim het landhuis zal moeten verlaten, en dat wordt voor haar een lange lijdensweg die vijf jaar zal duren.
Innerlijk is het een voortdurende kommer en droefenis, die ze voor de buitenwereld verbergt. Enkel haar dagboek biedt een luisterend oor voor haar aanhoudende verzuchtingen en angsten…

Deze diepe treurnis is te begrijpen, ze staat in schril contrast met de passie uit de liefdesbrieven, bv. in Brief nr.37 (14 november 1950) schrijft Sim: 

“Ik beantwoordde je brief  tot mezelve maar bleef haperen aan het eerste woord: Mijn Nand ! Mijn lief! Mijn tijdeloze! Mijn Heerlijke! Mijn begenadigde! Mijn Schepper! Mijn Ziener! Mijn verlangen geloof en vertrouwen! Synthese voor die wereld die ik betrachtte maar nooit alleen bereiken zou. Hoe zou ik je niet volgen. Wie zou er met jou niet de hoogten verwerven kunnen. “

(Ik heb een citaat van Nand dat Sim hieronder aanhaalt als titel gegeven, want  Nand wordt inderdaad herinnerd om één of twee gedichten die met zijn naam verbonden blijven, maar ik betwijfel of hij tevreden zou zijn over welke het uiteindelijk geworden zijn… deze bedenking viel me pas op bij het overtikken, want het citaat kende ik al lang. )

1989

“Mocht ik maar blijven voortleven met één of twee gedichten, ik zou al tevreden zijn…”

manuscript blz. 1:

(blz.1)
Brieven aan Pips,                      mei 1989

Je bent weg pips, we hebben het al weken zien aankomen en jij wist het blijkbaar niet; of heb je toch mijn aanhoudend smeken gehoord in je heldere witte kamer: “Pips word beter, want we moeten in juni naar zee!”. ik had dit afscheid al vorig jaar gevreesd; maar je hebt toen gevochten tegen het onvermijdelijke. Jij hebt toch je hele leven gekampt; sterk en krachtig zoals een eik die niet valt maar splijt. Het is hier ontzettend stil in de kamer. Ik weet dat je niet schuivend de studio zult binnenkomen en vragen of de thee klaar is en of de merel fluit, neen ik zeg het zelf stilletjes voor me uit, nauwelijks hoorbaar, maar zeer bewust.

De nacht was “unheimlich”. Ik heb de schemerlamp laten branden in de galerij boven want er stond een vreemde auto vóór het  huis geparkeerd. Ik ben een paar keer gaan kijken tot ie omstreeks 1 u. verdwenen was. Het werd niet helemaal donker buiten en de meinacht was reeds zomerzwoel. We zouden op 1 juni naar zee gaan. Jij had er toch zo naar verlangd. Ik zie nu met angst de volgende maand tegemoet omdat elke dag me herinneren zal hoe het zou kunnen zijn zoals de vorige jaren. Ik heb mijn dagboek doorbladerd en bemerk dat het toch ook een kommervolle tijd was. Weet je nog die maanden vóór de ingreep en je geest dwaalde soms af; het was nog pijnlijker dan het feit dat je niet meer gezwind over de dijk kon wandelen. We hebben toen die rolwagen geprobeerd waarvan je vroeger zei: “als ik ooit daar moet inzitten, dan ben ik liever dood!”. Maar jij hing nog met alle vezels vast aan het leven met mij en de kinderen, al waren er die ongemakken van de laatste jaren.

Ik heb gisteren een paar dozen uit de ingemaakte kasten gehaald en plots werd ik hevig teruggegooid in de verrukkelijke verlovingstijd. Ik heb vannacht de brieven gelezen, bijna veertig… in je sierlijk handschrift. Het was heel laat of vroeg zoals je wil toen ik onrustig ben ingeslapen. Nu liggen ze hier op het salontafeltje en ik neem ze nu één voor één en herleef intens de dagen van toen, de herinneringen zitten vol zon en zeelucht zodat het me hier in huis te eng wordt. Ik ben daarstraks door het hoge gras gelopen, je weet dat we het de eerste jaren ook maar lieten wild groeien; de vader van Karel kwam dan hooien, misschien zal ik de nieuwe boer vragen. Jij had zo graag dat het grasperk er keurig uitzag zodat je ongehinderd kon wandelen tot beneden in de boomgaard of tot het schapenhok waarop je de witte zwaan had geschilderd.

Nu maar pas bemerk ik hoe jij in je brieven mij hebt opgevoed en doordrongen van je eigen visie op mens en maatschappij. Jij spiegelde er onze toekomst in voor verheven boven de trivialiteit van de
(blz.2)
gewone sleur. Het is of ik nu maar pas de dieper zin van je beschouwingen vat en mijn God, ik kan het je niet meer zeggen. Het doet afschuwelijk pijn, soms prangt een golf van weemoed mijn ademhalen dicht tot de verlossende snik.

Ik ben zo-even naar het gemeentehuis geweest met ons trouwboekje en mijn identiteitskaart, er moesten ook handtekeningen gelegaliseerd. Ik heb het trouwboekje teruggekregen en dacht dat je overlijden erin zou vermeld zijn. Men was het vergeten en het gaf me een gevoel van opluchting. Vreemd hoe kleine dingen je plots hevig treffen; zoals de nietszeggende berichten van medeleven naast de andere ontroerd en gemeend. Twee vermelden me als weduwe Ferdinand Vercnocke en dat doet weer zo’n pijn. Ik weet nu dat ik bij gelegenheid in een blijk van medeleven dat nooit zal schrijven.

De zon zit weer zomers te glooien al een hele week sinds jij verdween. Als ik straks buiten zat even in de zetel zomaar kwam je niet langs de achterdeur schuifelend en vragend een tikkeltje aarzelend “wanneer eten we”. Ik heb vorige week nog twee borden klaargezet; het was afschuwelijk ontnuchterend. Gelukkig komt Gd. het weekend hier doorbrengen. Ze heeft je atelier ingepalmd en zit aan je bureau. Gisteren was de familie compleet voor de verjaardag van G. Het werd weer het klassieke jarenlange ritueel maar jij zat niet meer aan je vertrouwde plaats. Niemand maakte er een opmerking over maar we communiceerden dezelfde gedachte. Weet je nog die meienamiddag toen G. zich aanmeldde? Tante stond mij bij maar jij verdween in het bos dat net tegenover de materniteit lag. Toen jij terug om vijf uur aankwam (je eerste was er al van drie uur) en je aarzelend je hoofd naar binnenstak en tante je proficiat wenste met je verse dochter klonk er wel een tikkeltje ontgoocheling door in je stem. Jij had een zoon verwacht. Hoe kon je weten wat een schat je toen in je forse handen hield? Twee jaar later ging je wens in vervulling en nu stoeiden gisteren je zes kleinkinderen onder de waterkraan proestend en hijgend van uitgelaten pret. Het was bijna hetzelfde tafereeltje als tweede paasdag toen jij met ons op het terras zat en je de kleine badmintonraket olijk als gitaar gebruikte. Zo sta je nu op de foto’s de laatste waarop we allen saam de volledige kring maken…

Pasen 1989, Weerde, laatste foto’s met Nand:

Zelfde dag: Nand met ‘de kleine badmintonraket olijk als gitaar gebruikend’:

Ik heb de was opgehangen er was nog een pyjama van jou bij en je blauw onderlijfje dat je droeg toen we je op 10 april noodgedwongen moesten wegbrengen. Ik ben bijna die vreselijke weken vergeten dat je in coma lag, ik maak onwillekeurig de brug naar de tijd dat je nog hier met je boeken urenlang te lezen zat. Je boeken liggen er nog steeds en je brillendoos ligt er grijpensklaar. Overal liggen nu jouw bundels als het me te erg wordt lees ik één van je verzen; weet je dat mooie “Mijn blonde lief in het rijpend koren… en voel je mijn adem op je gezicht”. Het was ook het gedicht dat Anton Van Wilderode op de viering las.


Mijn lief staat in rijpend koren”:


(3)
Hij wou ook voorgaan bij de eucharistieviering van je laatste afscheid maar een aanval van diabetes en bloedstoornissen hebben het hem belet, toen hebben we een beroep gedaan op John van Echelpoel, je weet die oud-collega van Assumpta. je had er ooit esoterische gesprekken mee en hij was je zeer genegen.


Onze-Lieve-Vrouw-Ter Duinen kerk, Mariakerke (foto niet vd afscheidsviering)

Het was vorige donderdag (= 18 mei 1989) één van de weinige zomerse dagen in mei, hoe dikwijls reden we met onze kustvakantie onder een druilerige sombere hemel, de weergoden hebben je stralend begeleid. Het intieme Duinenkerkje geurde naar de meibloesems en de zoele zeebries waaide strelend in mijn gezicht. Je was er meer dan ooit aanwezig, toen de kinderen de meiklokjes (ik had ze nog in de vroegte in de tuin gegaard… de laatste) op de sepiabruine urne legden. Ik had even hetzelfde gevoel als in de abdij tijdens je viering: een onwezenlijke werkelijkheid. Toch waren er een tiental, voor mij vreemde aanwezigen, die ontroerd de viering volgden. Achteraf bleken het nog verre verwanten van jou die het bericht van je bijzetting in Oostende ’s zondags in de mis hadden vernomen. De kinderen waren er zeer van aangedaan en besloten een eerstvolgende tijd je stamboom op te sporen.
De grafkelder, waar je steeds zo bekommerd om was, hebben we gans laten vernieuwen. De bronzen lettertekens van de Vernocke namen glansden hevig op uit het donkere marmer.

We stonden ervoor verwezen en verstild zonder misbaar maar ik voelde toen jouw levenskracht in mij wegvloeien trager en trager tot er niets meer was dan “dor loof en uw verloren spoor”. We hebben het maal gebruikt in “De Kinkhoorn” op de dijk, het was er duf en benauwd, daarna zijn we uit Mariakerke naar Oostende gereden langs de Koninginnelaan 25. We hebben voor je oudershuis aarzelend gepoogd je beeld op te roepen in die tijd.

(foto: Google Streetview, september 2014)

Toen we langs het domein van de koninklijke villa het open water bereikten en de verkwikkende zeelucht de hete middaglucht temperde wist ik meer dan ooit hoe erg je moet geleden hebben om Oostende je thuishaven te verlaten. Heb je zelf niet dikwijls herhaald dat je in Weerde woonde maar er niet leefde?

In de avonduitzending riepen ze het bericht om van je afsterven: kort verwijzend naar je Noorse inspiratiebron. Ik heb het zelf niet gehoord vrienden zeggen het ons. Voor T.V. was je al zoals “De Standaard” het zaterdag schreef “Door de jongeren niet gekend en door de ouderen vergeten…” dus hier gaf men het bericht niet door. Ik denk maar steeds aan je woorden “Mocht ik maar blijven leven met één of twee gedichten ik zou al tevreden zijn…” Nu ik de vele brieven krijg waarin je heengaan zo oprecht wordt betreurd, weet ik dat je niet vergeten zult worden.
(4)
Ze liggen hier naast mij: sommige in onhandig en bevend geschrift de ouderen die je hebben bewonderd tijdens de mobilisatie, jongeren ook die je via mijn lessen in Assumpta hebben gekend. Het is ontroerend en troostend tegelijk. Ook vele telefoons (al zou ik ze liever niet beantwoorden) getuigen van een oprecht medeleven. Ik heb boven een paar dozen onder handen genomen. Het is zeer vermoeiend werk; ik weet dat je er eens aan begonnen was en je het opgaf want het is zenuwslopend. Dan nam ik maar je onvoltooide memoires ter hand. Het bracht me terug in de tijd van de mobilisatie, je schrijft daar over de eerste bombardementen; ik had het er ook over in mijn langzaam voortschrijdend boek (ik heb er sedert 12 mei niet meer aan voortgewerkt, mijn hoofd stond er niet naar).

Ik heb nu de foto’s saamgebracht voor het bedankkaartje. B. is binnengekomen en heeft er eentje uitgekozen. We hebben eigenlijk niet kunnen praten want er was burenbezoek.
Ik heb de tekst gekozen “Sterrennacht”, B. vond het ook goed.


Gedicht “Sterrennacht” van Nand:

Lichtjaren ver
wil ik eenmaal leven,
moeiteloos stijgen
in het grote zwijgen,
opgeheven
tot een zuivere ster

Lichtjaren ver
wil ik lichaamloos wonen
voor aeonen en aeonen
in het rein verschiet
der zalige kometen,
één met het weids gebied
door maten niet te meten.

En dan: vergeten
het aardse leed
dat het hart vervreet;
vergeten, hoon en haat,
de smart der smaad,
der ongerechtigheid;
vergeten, de wrange spijt
van de machteloze daad.

En eindlijk, eindlijk weten:
dit onbegrijpelijk bestel
met zijn hemel en zijn hel
zijn nood en benauwenis
kalm en koen doorgronden –
de sleutel gevonden
tot de grote geheimenis,
kennen
de Onbekende.


Ik denk dat ik ook iets zal schrijven, zoiets als een laatste brief aan pappie. Ik kan dan eens zeggen dat er nog zovele je kennen en in het hart dragen; het zal dan een repliek zijn op de Standaard waarin Hugo Vanhoof zei: “de jongeren kennen hem niet en de ouderen zijn hem vergeten”; daar heeft al een briefschrijver op gereageerd. Dat deed goed. Vanavond zal ik eraan verder werken als ik het kan zonder huilen want soms breekt de stroom buiten de oevers en moet ik mezelf in toom houden. Daarjuist zat ik even buiten, er waaide een frisse bries en het terras was wat afgekoeld. De bomen ruisten en als ik mijn ogen sloot was het alsof de zee in de kruinen zong. Ik vroeg me toen af waar is onze pappie nu, zou hij me nu zien en weten hoe ik voel, er besloop mij weer een ondraaglijk gevoel van ongeloof en verwarring, kon ik maar weten dat je ergens was, dat je ergens kon helpen, ik weet dat je het zou doen. Ik heb iets gedaan wat ik mij verboden had, ik heb overal je foto’s gezet, ik zal er een paar lijstjes voor kopen. Voor mij staat die van Kerstmis ’83 waar je me stevig vasthoudt en we lachen beiden beaat en gelukkig (ik had ook een flinke taart in de handen!), daarnaast stappen we beiden gearmd over de zeedijk in Oostende; het was een zondag en tante vergezelde ons. We hadden in de mis in Gistel onze naamafroeping gehoord “de eerste roep”. Ik denk dat dat nu niet meer gebeurt want ik hoor het niet meer in de zondagse mis, er is ook zoveel veranderd. Eigenlijk horen we niet meer in deze verdwaasde wereld thuis. Als ik even T.V. opzet kan niets mij meer interesseren, zelfs mijn geliefde “chiffres et lettres”, het boeit mijn niet meer. Misschien begin ik verder te lezen in Bodiffees “Ruimte voor Vrijheid”? Je kaartje steekt er nog in tot waar je las…toen je me zei “het is nogal zwaar, ik zal even verpozen”.

Het is vandaag 24 mei, ik ben vroeg opgestaan en ben aan de tekst begonnen van het bedankingskaartje.  Het is ontroerend werk en tussendoor ga ik even naar buiten.  Het is tropisch warm zelfs onder de zonnescherm.  Er kwamen weer veel brieven vol medeleven.  Het troost me maar het wordt me soms toch wat te machtig.  Ik heb verschillende telefoons gehad een heel lange van Mevr. Van Brussel.  Ze vertelde mij van het leed in haar familie en ik voelde me met haar opgenomen in een zee van troosteloosheid.  Ook Jenny Van Osmael kwam even informeren.  Ze bekommerde zich erg om haar 97-jarige moeder, die in een geriatrie verblijft en die ze elke dag met de dood in het hart gaat opzoeken: “Mijn God” zegde ik tot me zelf “waar is er nog vreugde te bespeuren in dit aardse bestaan.”  Mijn tekst is afgewerkt.  Het is bijna halfacht.  Plots komt Bert (nvdr: broer van Sim)  binnen.  Hij is naar de schieting geweest in Antwerpen.  We zitten samen in de zwoele avondbries op het terras en ik haal de fles wijn een Pontet-Canet naar boven: een gulle schenking van Marie-Louise  Het is godendrank en we mijmeren beiden, turend naar het dieprode glas, over onze jeugd en over een toekomst die zich niet meer zo denderend aanbiedt.  Bert kommert wat over zijn zonen, zijn leeftijd en zijn ongemakken.  Ik luister maar half en voel, onder de roes van de wijn, een onzeggelijke weemoed over mij heenkomen.  Wanneer hij wegrijdt sluit ik alle deuren.  De voordeur is nogal weerbarstig.  De warmte heeft het slot uitgezet en ik heb alle moeite om het ijzeren tongetje in de gleuf te laten klikken er komt een schroevendraaier aan te pas.  Ik ga nu maar slapen en het lukt tot vijf uur.  De zon zit weer rood gloeiend als ik naar de galerij ga en door het venster kijk.

Ik heb weer een doos uit de lange kast in de atelier gehaald en ik begin weer het zenuwslopend werk van het triëren.  De brieven liggen nogal dooreen.  Als alle dozen nagekeken zijn zal ik ze één voor één weer op volgorde klasseren.  Opnieuw zijn er weer brieven toegekomen een heel bijzondere van M.L.  Ik maak het pak boeken klaar voor Zr Margo.  Ze zal ze nog verdelen onder de verpleegkundigen die erom vroegen. Ik ga naar de bank met de formulieren en naar de drukker.  Toekomende week zal de drukproef klaar zijn.

In de namiddag ga ik naar Alice en de priester ze zijn ontroerd als ik over de laatste dagen van Pips vertel.  We raken ook even het probleem aan van het huis.  Ze zouden ervoor voelen het uit de hand te verkopen.  Wat zou ik niet geven als er een oplossing voor komt, maar het hangt niet van mij af.  Ik rij van Mechelen ineens door naar Kortenberg.  De zoontjes stoeien in hun zwembadje.  B. haalt een vriend af in Melsbroek.  Ik wacht niet en ben tegen zes uur opnieuw thuis.  Ik eet maar wat uit de hand en drink de laatste slok wijn die overbleef na het bezoek van Mr pastoor vanmorgen, die kwam mij verwittigen dat er een mis voor Pips zal gecelebreerd worden op 4 juni.  Nu wacht ik op J. die in Mechelen een vergadering had.

Vrijdag 26 mei.  Het is mistig buiten zoals in de hete zomerdagen als de zon maar tegen de middag doorbreekt.  Ik ben al om vijf uur bezig de overvolle dozen uit de lange muurkast te halen.  Ik vind er een ontroerende brief in van je moeder uit de tijd van je laatste weken hechtenis.  Wat een liefderijke bezorgdheid en eindeloze weemoed en verlangen spreekt uit haar eenvoudige formulering van verdoken leed.  Ik denk aan jou en verplaats me in de tijd toen je dat las.  Ik huil wat en doe voort.  Je grote zakdoeken komen me nu goed van pas!!

Het is vandaag juist twee weken geleden sinds Zr. Margo opbelde “Pappie is overleden …”  Ik herinner me flarden uit je gedicht “Ik droomde, droomde dat ik je verloor en eenzaam voor een donker water stond …… en ik vond niets dan dor loof en uw verloren spoor ….. uw oog was van lang wenen rood …”
(nvdr: zie liefdesbrief nr. 30 van 26/10/1950)
 Was het een verscheurend visioen dat je toen al zag?  Zijn dichters niet a.h.w. profeten die in de toekomst staren?  Ik stuurde een brief naar de Standaard om mijn ongenoegen te uiten voor de fouten in het overlijdensbericht.  Jij zou het ook onmiddellijk opgemerkt hebben de voorkeursspelling veranderde men in facultatieve.  Het verspringen van een regel enz.

In Pallieterke staat een heel lang bericht over jou.  Mooi.  Je zou het zeker geapprecieerd hebben.  Hoe kon de schrijver zo duidelijk weet hebben van je houding tijdens je bezetting en je verdediging met zelfs de verzachtende omstandigheid van het vonnis “omdat hij in opstand kwam tegen de verknechting van ons volk tegen het nazi ”imperialisme”.  Je weet je hebt het zo dikwijls herhaald.
(nvdr: zie de pagina “Pallieterke“)
In de namiddag ben ik met G. gaan wandelen in Leuven  We dachten beiden aan de tijd dat we met jou dan een afspraak maakten in één of andere “konditorei” met de marsepeinen gebakjes, en we dan ongerust waren als je te laat op de afspraak verscheen omdat je te lang verpoosd had bij Bouts “Laatste Avondmaal” in de St-Pieterskerk.

Dirk Bouts (1410-1475) Laatste Avondmaal met zijpanelen 

 

Vanavond bij het terugkeren heb ik S. meegebracht voor het weekend.  We zijn vroeg gaan slapen want ik was heel moe.  Ik heb weer uitslag op mijn lip.  Je weet dat we dat afwisselend cadeau kregen als we gestresseerd waren of te bekommerd werkten.  Ik zal nog ettelijke weken nodig hebben om die vele slapeloze nachten van zorg en angst in te halen en toch probeer ik eraan te denken om de afschuwelijke pijn te milderen van het besef dat je me nu niet meer nodig hebt.  De moeder van E. schreef het treffend “Het is niet de pijn van het snijden dat ondraaglijk is, wel het afgesneden zijn.”
(nvdr: is een citaat uit het  gedicht “Sotto Voce” van M. Vasalis)


(Sint-Martinuskerk Weerde)

Zondag 27 mei.  Blakende zon … We gaan beiden naar de mis van 10 u.  We zitten wat te vroeg in de kleine gotische kerk waar het zonlicht pasteltinten doorstraalt tot in de donkere zijbeuk waar flikkerende kaarsen het Mariabeeld eren.  Ik denk aan Pips toen ik hem voor de laatste keer zag verstard als een arduinen beeld in de witte kleine ziekenkamer.  Ik kan mijn tranen moeilijk bedwingen.  Mijn God geef me de sterkte niet toe te geven aan de verterende golf in mij want straks zal de pastoor wellicht voor de aankondiging van de herdenkingsmis de naam van Pips afroepen … G. komt de namiddag bij mij doorbrengen.  De zusjes zijn nu volledig.  Ze stoeien in de badkuip die ik buiten met de waterslang heb gevuld.  Ze kraaien en proesten van pret.  Het gras verdort onder de hitte van de nanoen.  Gisteren was B. er ook met Bt. en W.  Ze hebben met S. verpleger gespeeld.  W. was het slachtoffer die in de spoedgevallen was binnengebracht en dan in de intensieve werd verzorgd.  Hij laat zich gewillig omzwachtelen en beleeft er zelf een danige pret aan.  Ze spelen het met een ernst die me vertedert en terzelfdertijd weemoedig maakt.  God geve dat ze het nooit in werkelijkheid moeten beleven.  Zondagavond valt de stilte over het huis en loert de eenzaamheid in alle hoeken van de schemering.  Ik wil wat T.V. kijken maar duw gauw de knop terug in.  De nacht is mij, sinds lang, genadig en de slaap bevrijd met van het onophoudelijk denken en angstig piekeren over wat nu komen zal.

Ik ga in de ochtend naar het gemeentehuis om m’n identiteitskaart te vernieuwen.  De bediende werkt traag en ietwat onbeholpen.  Nu staat mijn naam erop: weduwe Ferdinand Vercnocke.  Het doet pijn en de overdreven aanhaligheid van Stef, die er toevallig ook is, weer ik af.  Hij meent het goed maar denkt dat ik gezelschap behoef in mijn eenzaamheid.  Ja, eigen volk dat wel of heel intieme vrienden zoals Marie-Louise vb.  Vannacht overviel me een onweerstaanbare drang om weer te klasseren.  Daar liep ik dan rond: alle kamers hel verlicht en de propvolle dozen minderden tergend langzaam.  Mijn God wat heeft hij gewerkt en geschreven, geschreven.  Het ligt jammerlijk verspreid over de verschillende kasten en mappen.  Ik vind mijn eigen brieven in een doos en, ontroerend moment, in een klein doosje het treinkaartje dat hem op de bewuste 1ste ontmoetingsdag naar Deurle aan de Leie bracht.  De uitnodiging voor het tuinfeest op de Kriekenberg bij de familie Welvaert lag er bij en in de benedenhoek mijn thuisadres, haastig in potlood geschreven.  Ik heb de namiddag herleefd en zal in de doos ook de foto bergen die Jan Lancsweert toen van ons vrolijk gezelschap nam … (zie de pagina “Het Tuinfeest“)

de foto:

Het is 30 mei.  Vorig jaar waren de valiezen al gepakt om naar zee te vertrekken.  Ik dacht eraan toen ik voor het jongenstehuis wat ondergoed en kledingstukken van jou in de grote koffer legde.  Je hoeden heb ik uit de ridderkast gehaald en opgeborgen, ze geurden nog naar jou zodat je bijna lijfelijk aanwezig was; ‘k zal weer moeten huilen.  Het zal een lange dag worden want ik ben weer vroeg opgestaan.  Er kwam weer post met brieven van medeleven één was bijzonder aangrijpend.  Hij kwam van Leo Vanhee uit Spanje.  Hij herinnerde aan de hechtenistijd en dat jij voor hem als een vader was.  Ik weet dat je mij ervan vertelde je noemde hem “mijn zoon” of “jongeling”.

(nvdr: Leo deelde als jongeling de cel met Nand)

G. telefoneerde; ze was opgetogen omdat hun werk “waarde-opvoeding bij de jeugd” voor twee jaar kan voortgezet worden.  Magda Vandeputte kondigde haar bezoek aan met Marie-Louise donderdagavond.

Ik heb al verschillende dozen opnieuw in de lange kast gezet maar de ingemaakte puilt nog uit en wacht op behandeling; ik zal het toch even moeten stop zetten want door het manipuleren van al die papieren worden mijn handen zo droog en ik vrees opnieuw die akelige pijnlijke kloven, je weet hoe ik daar mee aan de sukkel ben soms.

Vandaag woensdag kwam Begga Andries op bezoek, ze was vergezeld van een jonge man die een trouwe fan van jou is.  Deze was ontroerd verbaasd over je enorme werkkracht.  Ook pa Andries een krasse 95-jarige wou volgens Begga niet thuis blijven.  Hij heeft in jouw zetel een dutje gedaan terwijl we in huis rondgingen.  Op dat ogenblik kwam B. binnen met E. en de drie knapen en gangen en kamers vulden zich met tomeloos leven!  Toen ze om zes uur weggingen keerde ik weer terug alleen in de grote stilte.  Het is altijd een kwaad moment bezoek te zien verdwijnen want we kunnen saam onze commentaar niet meer kwijt.  Ik weet nu dat het lang zal duren vooraleer ik die ondraaglijke benauwenis zal kwijt raken of … zal het ooit??  Ik voel me wegzinken in een ijle ruimte en grijp en grijp.  Kon ik maar je grote warme hand weer voelen zoals die laatste namiddag  ik wist wel dat het hopeloos was en toch voelde ik je nog zo dicht bij me.  Iedereen zegt en schrijft me dat ik niet mag treuren maar gelukkig zij omdat jij zo uitzonderlijk was en voor velen heel bijzonder.

Ik hoorde het tweede pianoconcerto van Rachmaninof.  Je weet dat we daar saam naar luisteren en ieder zijn eigen gedachtewereld volgde.  Nu ben jij er constant in aanwezig.  Ik ben je kwijt en toch ben je nog heviger dan ooit bij mij en “waar ik ga of sta”.  Het sapje in de morgen, het kopje thee, de summiere middagmalen.  Je weet dat ik ooit zei “mocht ik alleen zijn ‘k zou maar aan tafel gaan als ik honger voel”.  Nu zijn zelfs de uren waarop we saam aan tafel gingen – jij stond zo op stiptheid -12 u. 5 u. verdrietige momenten.

“Adagia Sostenuto” uit het 2de pianoconcerto van Rachmaninof:

Het is 1 juni.  B.’s verjaardag.  Ik ben vannacht even naar buiten gaan kijken.  Ik hoorde de nachtegaal niet die jij 34 jaar geleden wel beluisterde toen tante je vanuit Ukkel opbelde dat ons een zoon was geboren.  Je was de vooravond opgebleven naast de telefoon vertelde je mij ’s anderendaags in spanning afwachtend.  Je hebt toen in één trek het intens doorvoelde vers geschreven “In diepe nacht mijn zoon wordt gij geboren, uitverkoren in een bestaan van logen en vertoon zij u dit uur.  Leef schoon als deze stilte kind …..”  Ik kan het helemaal uit het hoofd en heb het dan stil voor mij gepreveld en voelde de wijding weer van die vervlogen tijd.

(nvdr: gedicht op het geboortekaartje:)

Ik heb het licht aangeknipt en zag voor mij het doek waar jij zo van hield “de seraf”: aardsonttogen, gevleugeld en onwezenlijk zoals jij nu bent nergens en overal met woorden niet te meten.

Schilderij “Seraf”:

Jij hebt het zelf aangevoeld zo dikwijls geuit in je verzen.  Op zoek naar het grote onbekende, de andere oever de zekerheid van een ander bestaan. Of ligt dat zoekende verlangen in ons zelf in “het schrijn van mijn gedachtenis?”

Begga Andries heeft zoëven opgebeld.  Ze had naar Pallieterke geschreven om de auteur te kennen van het artikel.  Ze gaf de naam niet door maar ik kon wel schriftelijk me wenden tot steller dezes.  Dat heb ik dan ook gedaan.  In de namiddag ben ik naar de drukker geweest voor het nakijken van de proef van het dankkaartje het was een lastig moment …  De enveloppe heb ik al meegebracht en schrijf de adressen het zal een lang werk worden: tweehonderd minstens.  Het herinnerde mij het titanenwerk tweejaar en half geleden toen ik de uitnodigingen voor je viering verstuurde.  Het schijnt nu alles veraf.  Terwijl ik even verpoosde kwam B. plots binnen, het gaf me een warm gevoel, hij kwam nog even door gedreven door een onbestemd verlangen van vierendertig jaar geleden toen hij als verse boreling in mijn armen lag.  Weet je nog dat jij hem toen verbaasd aanstaarde “Hij heeft favories zoals een koetsier” schertste je en toen jij hem in je grote handen nam zag ik hem nog nauwelijks: het kleine tere wezentje waar ik nu tegenop kijk, groot en breed-geschouderd het evenbeeld van jou op die leeftijd.  Je weet dat ik het steeds herhaalde hoe afgunstig ik was op die tijd dat ik – klein Wings meisje – je nog niet kende niet vermoedde wat ons beider lotsbestemming inhield.  Nu bekijk ik je foto’s van toen en zie je zoon erin terug.  De kinderen en ook bezoekers vereenzelvigen je beider afbeeldingen met elkaar.  Zo leef jij nog intenser voort en wordt de herinnering een bestendige aanwezigheid.

Vandaag 4 juni is heel de familie saam gekomen, we gaan naar de mis van 10 u.  Ze werd opgedragen te uwer intentie.  De jongetjes vonden de dienst te lang duren en B. toog met W. en Bt. naar het dorpscafeetje vlak voor de kerk.  We hebben dan je naam horen vernoemen en het was weer zo onwezenlijk.  Ik heb me dit keer sterk gehouden.  Toen we thuis kwamen deed de warmte goed want het verraderlijk en wispelturig weer bezorgde het jong volkje een hele rij hoestbuien, je zou weer bedenkelijk het hoofd hebben geschud en wijze raadgevingen geuit hebben.

We vierden de verjaardag van B..  Met de Roosevelt bij waren we met 15!  B. presideerde nu in jouw plaats en de dochters hadden de koude schotels netjes bereid en in de galerij op de lange tafel geschikt.  Er werd flink geschranst … Het was weer de drukte van de grote feestdagen en het klein grut was danig uitgelaten ze begrepen precies niet dat er geen vermanende stem klonk die hun temperament wat wou intomen.  Je weet hoe je vroeger naar de stilte van je atelier vluchtte.  Toen ze allen vertrokken waren begon de grote opruiming: beneden en boven.  Het was goed zo het bezorgde me een bezigheid voor de hele avond.  Ik voelde toch dat ik in het grote huis niet alleen zal kunnen blijven.  De gedachte maakt de leegte in mij nog groter.  Te moeten afscheid nemen van de jarenlange vertrouwde kamers.  Och alles is verre van geschikt en aangepast.  Er zou veel moeten gerenoveerd worden maar toch.  We hebben er straks 38 jaar in geleefd en de kleinste hoekjes spreken een eigen taal.  Ik hoorde een Hollandse zangeres een liedje zingen over haar oude huis dat ze moest verlaten omdat het pand gesloopt werd.  Het was een teder levensliedje maar ik vond me er geheel in terug.  Ik ben nog even naar de bank geweest want ik zal straks bij de drukker de bedankingskaartjes moeten betalen, mijn rekening was nog altijd geblokkeerd.  Ik heb de spaarboek op G.’s naam moeten aanspreken.  Er overvalt me weer een mateloze weemoed als ik teruggrijp naar mijn dagboek en de pagina lees van een maand geleden.  Nog maar een maand, er is zoveel intens beleefd de laatste weken, en het is of je al heel lang weg bent en toch weer niet.  Mijn God ik weet het niet.  Er komen nog brieven binnen.  Ik heb de tekst van Pallieterke laten fotokopiëren, ik heb de blaadjes netjes geplooid (een heel werkje) en ze reeds in de enveloppes geschoven.  Het begint weer te regenen.  Het verdorde gras vertoont opnieuw groene sprietjes, het had immers sedert jouw vertrek niet meer geregend.  De rozen bloeien en de papaver heeft nog geen enkel jaar zo mooi gestaan.  Als de brieven zullen verstuurd zijn en ik de laatste rekeningen en bescheiden zal klasseren, weet ik dat de grote drukte rond je heengaan zal verstillen en de gewone bezigheden van elke dag je gemis nog meer zullen accentueren.

Alle dankbetuigingen zijn nu verstuurd en ik kan nu volop beginnen met het klasseren van je briefwisseling.  Ik heb op je atelier een map gelegd voor elk jaar één te beginnen met je interneringstijd en de briefwisseling daaromtrent het werden er een dertigtal want de laatste jaren verminderde de correspondentie merkelijk dus vanaf 1980 gebruik ik er één voor twee jaar.  De familiebrieven hou ik apart behalve die van de gevangenistijd en de verlovingstijd die schik ik weer afzonderlijk.

Ik vond een briefje dat ik naar jou schreef eind oktober 1973 toen je ook in St-Norbertus werd verpleegd voor die kleine speenoperatie.  Ik schreef je dat ik de tekst las van Odysseus waar hij als bedelaar vermomd door zijn vrouw Penelope niet herkend werd die zijn wonden verzorgde en die zegt “als de nacht gekomen is lig ik maar stil in mijn bed en ontstellen bittere zorgen mijn kloppende hart …”  Duizenden jaren geleden bestond dus het leed even prangend en benauwend.  O  eender mensenhart.

Het kaartje voor- en achterzijde:

Het is vandaag drie weken geleden dat je werd bijgezet, morgen vier weken dat het laatste warmtegevoel in mijn hand verdween.  Ik zou me nu moeten vastklampen,  me vastspijkeren aan alles wat je naliet “me verheugen, blij zijn naast jou geleefd te hebben “in die zin schreven mij honderden getrouwen maar het gaat niet het gaat helemaal niet.  Ik ben geen sterke vrouw die haar leed verbergt en glimlacht voor de schijn.  Ik ben zoals ik ben, al heb je aan die jonge vrouw van 5 augustus 1950 op de Kriekenberg je beste van jezelf gegeven met een ongewoon geduld de oppervlakkigheid weggeschaafd tot je enigszins een gaver geheel verkreeg al weet ik goed dat ik nooit helemaal geworden ben het ideale beeld van de liefhebbende vrouw en moeder.  Jij was die eerste jaren toch onverbiddelijk in je eisen, maar stilaan heb je mijn tekortkomingen aanvaard als een wezenlijk element van elk menselijk bestaan.  Ik weet hoe hard het was voor jou die een eigen wereld had opgebouwd waar geen plaats scheen voor onbelangrijke kleine bekommernissen maar je werd geconfronteerd met “the struggle for life”.  Je had, radeloos op een keerpunt, gekozen en vond jezelf ongewild in een kleine wereld terug.  Ik vond tussen je knipsels een haastig geschreven bedenking, ik denk het klad van een brief naar iemand die ook de grote sprong waagt, ik schrijf het fragment over :

“… onlangs maakte ik aan mijn vrouw de opmerking dat de dagen zo eender en eentonig voorbijgaan – met altijd hetzelfde werk, zonder een bericht dat u doet opkijken.  Nu brengt ze mij een bericht dat mij inderdaad doet opkijken en hoe … jij waagt dan tenslotte ook de sprong!  Misschien vind je evenals ik dat het geen aantrekkelijk vooruitzicht was als vrijgezel te moeten eindigen.  Al zijn er aan het huwelijk nog zoveel schaduwzijden.  Als men het klein lichaampje van zijn kinderen tussen zijn handen voelt dan kan men daarvoor wel iets prijsgeven.  Eenmaal gehuwd heeft men ook een evenwichtiger kijk op het leven …”

Daar zijn van die handschriften van brieven en ontelbare knipsels uit kranten en tijdschriften, folders en allerlei publiciteit die jij bewaarde sommige netjes opgeplakt andere lukraak door elkaar vergeeld en verfomfaaid met soms in de hoek erboven “niet weggooien” dat was dan een week voor mijn opruimingswoede.  Zo had ik ooit het tijdschrift “Live” dat tamelijk beduimeld en bepoteld was al klaar gelegd naar de krat met de weg te werpen papieren.  Je verontwaardiging was groot.  Het was namelijk het nummer helemaal gewijd aan de bijbel met de reusachtige afbeeldingen van het laatste oordeel in de Sixtijnse kapel van Michelangelo.  Jarenlang heeft het nog gelegen naast je zetel in de hoek op je bureau en hoe dikwijls heb je erover gemijmerd als je weer in een periode kwam van zoeken en tasten naar het Onbekende.  Die zetel in de hoek van het atelier was je heilige plaats “de nombril van de wereld” voor jou.
(“nombril: Frans voor “navel”)
Als ik uit de school weerkeerde veerde ik eerst naar boven om mij te ontdoen van de steedse kleren maar eerst pikte ik een glimp van je op.  Als je niet aan je schildersezel stond zat je verdiept in je geliefkoosd hoekje te mijmeren of te lezen je reisdeken behaaglijk rond de lange benen.  Dan luisterde jij gedwee naar mijn soms laag bij de grondse verhalen uit de schoolgemeenschap: het dagelijks stramientje waarop collega’s, directie en leerlingen een bonte wemeling vormden van kleine verdrietjes en anecdootjes, terechtwijzingen en ruzietjes alles even onbenullig en “het vertellen niet waard” zei je dan; al wist ik ook dat jij maar éénoors luisterde terwijl jij leefde in een kosmos van werelden en gedachten, ideeën en nog te verwezenlijken dromen.  Je zetel staat er niet meer.  We hadden wat zeg ik … Ik alleen heb hem eens naar beneden gesjouwd, wringend en trekkend langs de te nauwe trapleuningen.  Je stond toen versteld van mijn kracht!  Jij wou immers warm naast de Ardense kachel zitten want de trap op zou een te grote belasting betekenen.  Maar het was niet meer zoals vroeger hé Pips.  Je moest nu het hele slameur van de doordeweekse dag meemaken.  Je eenzaamheid was doorbroken.  Je zag mij wel bewegen van het aanrecht naar de tafel sjouwen met de kolenkitten.  Je hoorde mij sakkeren als er iets verkeerd liep en je zag voorzeker mijn machteloos optornen tegen het onafwendbare dat soms benauwend dicht nabij leek.  Je voelde mijn wurgende onzekerheid voor een nakend onheil dat over jou maar ook over het oude landhuis hing.  We zouden het moeten verlaten omdat ongeduldige erven eindelijk en begrijpelijk; het goed wilden te gelde maken.  “Ik koop het zelf” had ik je eens overmoedig gezegd, al wist ik dat het zonder de kinderen nooit zou gaan. Toen kwam er een vreemde lichtglans van hoop in je vochtige ogen en bijna kon ik ook weer in de toekomst geloven.  Konden we maar kijken in de goddelijke raadsbesluiten.  Waarom kunnen we zelf het uur van afscheid niet bepalen?  Waarom moeten geliefde wezens scheiden en moet volgens de aardse wet toch één voor de andere gaan.  De “karma” in jou heeft haar werk nog niet voltooid” peroreerde goeroe Stef met oosterse wijsheid.  Ik weet alleszins dat vanaf het fatale telefoonbericht van 12 mei precies jouw karma in mij trad en heftig rukt als wou ze ook mij bevrijden.  In waak verwijl je steeds in mijn gedachten en sinds de laatste dagen heb ik voor het eerst sinds je verscheiden van jou gedroomd.  Je stond in de serre – vreemd ze is al jaren verdwenen – je riep met de druivenschaar in de hand.  Je weet dat verschrikkelijke werkje bij het uitdunnen.  Ik zag je staan en kon zoals in het koningslied bij jou niet komen.  Er was geen water geen hindernis maar ik stond roerloos verstard in mijn droom.  Ik zal moeten kijken in je droom-boek.  Je weet het was altijd een spelletje naar de verklaring ervoor te zoeken.  Het gretig aanhoren als er een positief gegeven in zat maar ongelovig de minder gunstige lachend wegwuivend.

(“koningslied”: De ballade van de twee koningskinderen:

“Het waren twee koninghs kindren,
Sy hadden malkander soo lief;
Sy konden by malkander niet komen,
Het water was veel te diep.”)

Ik heb een brief gekregen van schrijver van het artikel in ‘Het Pallieterke’. Het is Hector De Bruyne, oud-minister en ere-senator.  Ik voelde dat hij je zeer na was in geest en gedachten.  Hij vroeg me niemand mede te delen dat hij steller van het in memoriam was omdat hij er dingen in vermeldde die vertrouwelijk uit het repressiedossier kwamen.  Hij had immers vroegere magistraten als collega in de senaat gekend, hij bedoelde waarschijnlijk W. Calewaert die voor jou ooit de doodstraf vroeg.
Telkens als ik intens bezig ben met mijn gedachten te verwijlen in de vroegere tijd, kom jij mij tegemoet zoals zaterdag bij het ledigen van weer een beduimelde doos uit de ingemaakte kast.  Het waren allerlei spullen die peter (nvdr: vader van Nand) bewaarde: strookjes van betalingen, akten van verkoop, zijn eremedailles in een klein kaarsendoosje en toen vond ik opgerold vergeelde krantenknipsels bijeengehouden met een ruig touwtje.
De knipsels waren gedateerd en gerangschikt.  Het was het relaas van de krijgsraad anno nov. tot jan. 1946-47 van het beruchte proces van Volk en Staat waarover H.D.Bruyne sprak in zijn brief.  Ik heb ze alle ingekleefd in een groot tekenblok.  Ik kan je niet zeggen hoe ik mij voelde toen in grote italieken te lezen stond: “Het behaagt de raad Verknocke ter dood te veroordelen” fout in je naam en fout in de gepubliceerde foto: dichter-landverrader het was de foto van Bert Peleman!  Maar jij werd bedoeld ook de honende commentaar van de journalist van Volksgazet …” nu de nar van de bende de Bachten de Kupsche vaarzenfabrikant …”

(nvdr.:zie tekst en achtergrond van dit artikel op de pagina “Begijnenstraat)

Toen ik het Gke te lezen gaf, brak ze in tranen uit.  Moet ik je nog zeggen hoe een Ghetsemani van leed ons beiden omsloot, kwam daar nog bij het besef van het verdriet dat je twee oudjes in Gistel in die donkere herfstdagen hadden te verduren.  Och het is alles nu meer dan veertig jaar geleden en ik vraag me af of ik je wel genoeg heb vergoed om die afgrond van leed te dichten.  Een gevoel dat bij je zo ontvankelijke natuur wel niet te dempen was.  Nu begrijp ik pas je drang naar de beslotenheid, je wegvluchten in je eigen wereld die je alleen voor je zelf had opgebouwd waarin geen plaats meer was voor tekortkomingen allerlei, al bleken ze toch inherent aan elk menselijk handelen.  Hij had het hoogland bereikt over de moeilijke weg der onthechting, had afstand gedaan, over de pietluttige bekommernissen van de dagelijkse sleur, van uiterlijk vertoon.  Om mij ter wille te zijn heb je nog meegedraaid in de eisen die een normaal gezinsleven nu eenmaal vergde: kleine bezoekjes, kleine feestjes, kleine mensjes.  Soms heb ik het ook zo aangevoeld maar ik weet dat ik in je ogen me toch te veel bewoog in “daar waar men kleinheid kan ontwaren” G. Billiet heeft zo goed aangevoeld toen hij jou heeft getypeerd in D.W.B. “een wereld kuis en koel, waar harmonie en schoonheid stralen, de zinnelijke levensvreugde bedwongen door ascese, tucht en arbeid …”.

Ik heb een brief geschreven naar die vroegere krijgsauditeur.
(zie de pagina “Senator Calewaert)
Je had het mij verboden toen hij eens voor T.V. het afschaffen van de doodstraf bepleitte.  Nu jij er niet meer bent heb ik je verbod overtreden het was sterker dan me zelf.  Ik heb geschreven zonder haat noch wrok een beroep doende op zijn humanistische visie die hij dan toch in de loop der jaren tot de zijne maakte.  Ik refereerde naar Terentius gezegde “Homo sum …” Ja we zijn menselijk en het is me nooit zo duidelijk geworden dan die laatste weken.  Ik voerde zonder het te weten nu gesprekken met de andere zijde.  Ik klasseer en schik opdat de kinderen erna het gemakkelijker zouden hebben voor het identificeren.

(Het volledige citaat van de Latijnse schrijver Terentius luidt: Homo sum, humani nihil a me alienum puto”: Ik ben een mens, niets menselijks acht ik mij vreemd)

De buurvrouw kwam even praten om mij uit te nodigen voor een feestje met oud-collega’s vrijdag.  Ik zal niet gaan maar ik durf het haar nog niet zeggen.  Ik zal zondag ook niet naar die kermis van Herderen gaan.  Mijn god het zou een marteling zijn.  Ik treed je wereld binnen in de plaats zal ik eens al de brieven lezen die je tijdens je interneringstijd naar je oudjes schreef.  Ik schrijf “oudjes” … ze hadden mijn leeftijd nu …

Ik zat daareven buiten op het terras, de zon schijnt weer zoals in die meidagen, de bomen ruisen en ik hoorde de zee terwijl onrustige merels over de kruinen scheren; één was er zilverwit ze gleed zwevend over het huis.  Ik moest weer huilen.  De verzen van Charles Peguy sloeg ik open je had juist een streep gezet aan:
“Quand l’homme s’en ira dans une nuit profonde … quand l’homme s’en ira dans une nuit étoiléé. ”  (uit “Ève“, 1913)
Het is of je tot mij sprak in deze regels zwaar van betekenis.

Weet je nog “Konden we reizen gij en ik, o geliefde mijn …”
(nvdr: citaat uit het gedicht “Raratonga“)

De zon zit weer dagen te branden.  Het is te warm op het terras en er is werk genoeg aan het archief.  De mappen moeten nu behandeld worden jaar na jaar.  Het werd me te eng en ik heb onze verlovingsbrieven gerangschikt.  Telkens een antwoord op je brieven zo kan ik ze lezen achter elkaar: een hevig liefdesverhaal.  De telegrams, je weet wel die ik je soms ’s morgens verstuurde om dan in de namiddag in één race naar Gistel te komen, een paar uren uitrovend op mijn dagelijkse handelsreizen en terwijl was jij bezig maar te solliciteren?  Ik kan ze niet tellen de vele gerangschikte brieven en hier en daar het onvermijdelijke “… het spijt ons …”  In al onze berooidheid een tijd die nu meer dan ooit bezit van mij neemt.  Ik weet niet of ik het aankan.  Het steeds bij mezelf moeten herhalen “Hij is weg, ik zal hem nooit meer naar zijn oordeel moeten vragen naar dat ene woord of die ene blik waardoor we elkaar ogenblikkelijk op hetzelfde diapason (nvdr = muziekterm: ‘octaaf’) raakten.  Het is nog niet tot mij doorgedrongen, ik voel het aan de onooglijkste kleine dingen.  Je kijkt naar mij vanuit je foto en ik stel je dikwijls luidop de vraag waar ik dan zelf je antwoord op weet.  Goed dat niemand mij hoort of toch?  Geef me weer een teken.

Ik was gisteren ook bij Alice en de Priester (nvdr: = broer en zus Clottens, via hun vader, Frans Clottens, konden Sim en Nand het huis in Weerde huren), het gaat niet goed met hem, als er iets gebeuren zou dan kan ik wel een afscheid voorbereiden i.v.m. het huis.  Het hangt als een Damocleszwaard boven mij en ook dat maakt alles nog eens zo zwaar.  Gisteren kreeg ik ook een bezoek dat mij, plots, veertig jaar terugbracht.  Ik had je ooit verteld van een oude “vlam”, van zijnentwege alleszins, die zekere J.  Stond hij daar voor mijn deur.  Het gaf me een vreemd gevoel alsof ikzelf hem moest duidelijk maken dat in zijn geval van persoonlijk condoleren toch minstens gewaagd was.  Wie kent de roerselen van ’s mensenhart.  Ik weet ook niet of hij bij zijn vrouw van dat bezoek gewag zal maken.  Ik stel me in haar plaats.  Het is natuurlijk krankzinnig te veronderstellen dat jij in soortelijk geval bij Y (nvdr = Yvonne, zie hierover deze merkwaardige anekdote) in levende lijve een rouwbeklag zou overmaken.  Ik weet dat ik een geweldige scene zou maken en wie weet wat nog ?!  G. moest schaterlachen toen ik het vertelde; eigenlijk had ik er een beetje medelijden mee …

Gisterenavond kwam Stef (nvdr = postmeester te Weerde) met zijn vrouw op bezoek.  Het was tegen middernacht dat ze wegfietsten.  Ik ben om drie uur weer opgestaan en las de verlovingsbrieven ook die van juni 1950, je weet, toen door een misverstand we danig op de helling zaten.
(zie liefdesbrief nr.81 van 27/6/1951)
Ik herleefde weer de grote verwarring van mijn gemoed en mijn nadrukkelijk smeken; de vrees je te verliezen.  Ik leef nog amper in het heden.  Door het rangschikken kan ik me sommige dagen van dertig jaar geleden nog helder beleven.  Ik lees bijna brief voor brief van uitgevers, van kranten van vrienden.

Vandaag kwam er met de post geen enkele blijk meer van medeleven.  De laatste kwam gisteren van … een kapsalon.  Een mevrouw schreef met ietwat onhandig over haar tweeëntachtigjarige moeder die Pipsje heel goed gekend had.  Ze vroeg twee gedachtenisprentjes.  Het was ontroerend in eenvoud.  Er kwamen wel brieven naar jou gericht.  Dat zal nog wel een poosje doorgaan want het leven gaat zijn onvermijdelijke gang en het is of ik nu nog alleen ben met jou, weer geborgen in onze eigen wereld op het eiland van onze gedachten.  Dat zal dan zo verder gaan en ik betreed als het ware een nieuwe periode.  Zou ik ze kunnen vergelijken, het is dwaas natuurlijk, met de verwachting in onze verlovingstijd toen ik je zo intens lijfelijk bij me wou en het je dan ook zo hartstochtelijk schreef.  Je kijkt me meewarig aan op de foto met het vlinderstrikje.  Hier naast me op mijn schrijftafel staat ze.  Als ik er naar kijk weet ik al wat je me zeggen zal …  Straks ga ik naar Leuven waar ik een afspraak heb met Marie-Louise (= oud-collega van Sim) die, terwijl haar dochter een examen aflegt, in de stad wat zal rondkuieren.  Ik zal met haar wat gaan praten aldus ontsnap ik aan het tuinfeest hiernaast.  Luidruchtige gezelschappen wil ik vermijden nu, het stoort je aanwezigheid in mij en onze communicatie.  Ik zal ook een kaartje bij de dokter gaan bestellen met de vermelding, ironisch bedoeld aan, “ik veronderstel dat u niet weet dat Ferdinand op 12 mei in St Norbertus Duffel overleed, daarom deze gedachtenis get. Mevr. V.”   Op de prent schreef ik “bedankt voor de goede zorgen”.  Hij zal dan maar zelf moeten uitmaken wat zijn stilzwijgen betekende.  Hij kwam hier als vriend tien jaar elke maand over de vloer.  Wat zijn mensen mager van gevoelens soms.  Jij hebt het een heel leven lang ondervonden.

Gisteren vond ik in de papieren een schrijven ged. 1943 in het Duits gesteld.  Het kwam van de Kommandantur in Brussel.  Het werd je verboden het gedicht “Volkstaat” te publiceren omdat het te expliciet de eigenheid van ons volk benadrukte.  Ik geloof dat Hector De Bruyne. daarnaar refereerde in zijn artikel.
Het klasseren vordert nu traag.  Het jaar 1957 zal ik morgen aanvatten.  Ik vond gisteren ook de dagvaarding van het proces in Maaseik toen we bij een 11-juliviering de nacht hadden doorgebracht bij de Braunsfamilie, die een café openhielden maar geen hotelregister bijgehouden hadden.  Ze werden verklikt door nijdige buren.  Toen we voor de rechter stonden was het precies een vroegere medestudent van jou in Leuven.  Hij vroeg je toen “Ben jij dat die ooit in Leuven met je wandelstok door de straten laveerde …”  Je hebt toen geantwoord: “Ja mijnheer de rechter en bedoeld café was zeker geen hotel vermits mijn vrouw en ik in een veel te klein bed hebben geslapen waarbij mijn voeten een eind ver uitstaken”.  De zaal schaterde en de vrijspraak volgde.

Dag pappie, ik ben zo-even naar de stembus geweest.
(nvdr: Het betreft hier de verkiezingen van 18 juni 1989 voor het Europees Parlement)
Ik had ook de brief van de pr. mee met een doktersattest, het vermeldde dat hij wegens ziekte zijn kiesplicht niet kon vervullen.  De twee brieven herinnerde mij de laatste keren toen ik voor jou een volmacht had gevraagd en toen ik dan naar huis keerde zat je in je zetel te doezelen om weer wakker te worden als ik binnenkwam.  Dat is nu definitief voorbij.  Het wordt elke dag nu moeilijker.  Vanmorgen ben ik om zeven uur opgestaan maar heb eerst nog brieven gelezen juli 1951, de bewuste verzoeningsbrief weet je nog na mijn nadrukkelijk schrijven: “het zal niet meer zijn wat het was …” schreef je en kon de ontgoocheling nauwelijks beheersen.  Ik zeg nu ook tot me zelf “het zal nooit meer zijn zoals voordien”.  Ik ben leeg, verloren, oud en grenzeloos eenzaam vooral met mensen rondom mij die me beletten na te denken.  Ik ben naar de bakker geweest en moest maar twee broodjes bestellen, ik heb een doosje aardbeien gekocht aan het kraampje aan de kerk van Eppegem, kleine handelingetjes en elk daarvan zwaar geladen.  Toen ik terugkwam zag ik hoe verwaarloosd nu de tuin en de grasperken zijn, het ontbreekt me aan die vroegere onafgebroken drang om buiten te “sjoeffelen”.

Gisteren zijn we, G. en de meisjes, naar de avondmis in Leuven geweest, ze werd opgedragen voor de moeder van J, die een paar weken geleden ook heengegaan is.  Ze was hoogbejaard zesennegentig.  “Maar het gemis is toch aan geen leeftijd gebonden” schreef ik naar J.  Ik verdraag ook niet dat men mij zegt hoe gelukkig ik mag zijn dat jij er tweeëntachtig werd.  Het zien van bejaarden waarvan ik dan steeds de leeftijd inschat op jouw lijn, doet pijn.  Ik weet: het is dwaas en onrealistisch en ik heb de kinderen en alles wat je naliet en alle sympathie van zovelen maar daar is maar één plaats waar ik zou willen zijn bij jou, maar waar in die wereld daarboven?  hier naast mij?  in mijn gedachten “het heilig schrijn”?  zeg met mij, zeg het mij.  Geef nog een teken zoals vorige week: op een knipsel of een potloodstreep in je boeken waardoor je aanduidde wat je beroerde.  Ik zal maar weer naar je atelier gaan om aan je archief te werken.  Ik begin nu aan het jaar 1960, dus het zal nog een tijdje duren eer ik er mee klaar ben want bij het rangschikken van de brieven volgens datum ben ik steeds geneigd ze te lezen zo werk ik aan één map soms twee uur.  Ik las een brief van een zekere Bart Govaerts die je “Kapitein Kruyt” had gelezen tijdens zijn zomervakantie aan zee.  Hij was één en al lof en begreep niet hoe het geen luider respons gekregen had in de literaire wereld.  Ik word ook getroffen door je bergenhopen brieven waarin je solliciteerde zonder gevolg; ook de dreiging van het sekwester vergalde al die jaren.  Je hebt toen dikwijls een beroep gedaan op een oude vriend die minister geworden was De Grijse.  Ik bemerk wel dat hij voor jou je zaak is gaan bepleiten bij het ministerie van financiën.


nvdr “Albert Joseph Désiré Jean De Gryse (Wevelgem, 17 maart 1911 – Roeselare, 3 december 1996) was een Belgisch politicus voor de CVP, die onder meer minister was. (…) In de Kamer zette hij zich in om de gevolgen van de Repressie in te dijken. Hij spande zich vooral in om de verzachting van al te zware straffen te verkrijgen en voor de teruggave van burgerrechten.”


Het oude landhuis.

Het gras staat ongemaaid, de haag is ruw geschoten
en boordt het wilde bed van ongesnoeide rozen,
de tuinbank hangt vermolmd, de stenen opgebroken
en wat er overbleef van zomerzonnebloemen
ligt er nu wreed verdord.
Een tuin van zeer verdriet sinds jij mij hier verliet
en nog het bang bericht der erven moest aanhoren
het ende delen van hun vaderlijk bezit
dat we mochten beheren, straks veertig jaren lang …

“Leef hier uw levensdagen” had ooit je vriend gezegd.

Nu waren ze geteld, zoals de populieren
die voor de nieuwe weg, brutaal werden geveld.
Zo staan de gevels open en bladderen de muren
van vroeger beurten verf.
Het vocht vreet traag naar boven en in de onderlagen.
Wat is van al het werk dat liefderijk werd bedreven
nog over, van de plaats waar jij soms neergezeten
me volgde bij mijn doen en glimlachte tevreden?

De vrienden zijn gegaan … de schimmen rukken aan
maar uit de hoge bomen, die jij hebt aangeplant,
ruist nog dezelfde bries die we tesamen hoorden
als jij me dringend noodde voor ’t uur der milde pauze
de thee der tederheid …
Waar toeven al degenen die ooit hier zijn getreden?
De schermen zijn verdwenen, het duinstel opgeborgen
opkopers aan de deur, onzekerheid voor morgen.
De gragen grijpen reeds om het bezit te werven.
De kilte klampt mij aan, ik van jaren moe
en sluit de luiken dicht en schuif gordijnen toe.


(woensdag 21 juni 1989)
Vandaag begint de zomer en het is werkelijk met een hittegolf dat hij inzet.  Ik breng de pr naar de gasthuisberg.  Het is al laat na de middag eer zijn zus me bij G. opbelt dat hij klaar is.  Bij de terugreis vraagt ze mij: “Voelt R. er nog voor om het huis te kopen?”  Ik aarzel omdat ik het niet weet.  Ze zegt dat ze al vraag gehad heeft ernaar.  Ik zeg niets maar voel een grote ontreddering in en over mij.  “Het moet zoveel mogelijk opbrengen…” dat heb ik tegen de notaris gezegd scherpt ze achter mijn oor.  De pr zegt niets hij hoort het ook niet en ligt precies ingedommeld.  Ik weet niet wat me te wachten staat.  Na de afschuwelijke pijn om je dood drukt de nijpende onzekerheid dat ik hier weg zal gaan, weg, weg, ik moet het steeds maar herhalen.  Ik durf nauwelijks naar alles kijken want het afscheid zal vreselijk pijn doen.  Ik zal ook moeten weggeven of verkopen, ik heb al twee opkopers per brief gehad.  Wat moet ik met je meer dan honderd schilderijen doen … ergens in een kelder opstapelen een zolder zal het niet zijn want ik zal in een van die blokkendozen wonen … hoeveel hoog?  Geen bomen meer zien, die je zelf aanplantte, geen gras meer maaien niets meer dan dromen van herinnering.  God geve dat het niet lang meer duurt.  Ik wil de tijd die me rest niet rekken, ik wil dat die tijd nu komt, ik zal hem als een langverwachte vriend begroeten en “eindelijk eindelijk weten dat onbegrijpelijk bestel …” misschien zullen we saam glimlachen om die aardse zorgen en verdriet … misschien … misschien wie zal het zeggen?  Kom Pips geef me een teken een heel klein teken dat je me hoort en ziet dat je nog om me geeft.

Vandaag schreef J.D’H., hij zal het artikel schrijven voor “Vlaanderen” en hij had het over je vroegere ontmoetingen in Brussel.  Hij vond geen woorden om me te troosten. (zie de pagina “Getuigenissen)

Bij het klasseren van je vele verhalen, ik wist niet dat ze zo talrijk waren, vond ik plots weer je antwoord op mijn smeken voor een teken.  Het was een gedicht dat ik nooit gelezen had.

Neen, gij zijt niet ver van hier,
gij zijt geen onbekende;
wij zoeken niet in woest omarmen
vruchteloze eniging.
Vrouw, gij leeft in mij.

Gij leeft in mij:
ik sluit mijn ogen en ik zie uw beeld,
ik hoor U in mijn eenzaamheid.
Gij zijt gevangen in mijn ziel,
en mijn ziel is wereldwijd.

Liefste, ik zoek U toch,
ik zoek uw levende leden:
ik haak naar uw blik
naar uw kalme handen in mijn handen,
naar uw warme mond.

Geef mij uw lach, uw plotse zwijgen,
uw bevende wimper, uw gelaat.
Word leven, word geboren,
word vrouw, beminde, kuise bruid,
word moeder, kind.

(in handschrift Sim  geschreven: “Gevonden 22 juni 1989. Bij het klasseren toen ik zo aan je dacht, in je atelier”)

Het is voor mij een vreemde gewaarwording nu: te weten dat je mij toch ergens benadert, dat je al tijdens je leven als een begenadigde ziener, misschien onbewust, toch al de tekens hebt verzameld die ons eens na dit aardse scheiden, boven de tijd heen voor altijd zouden binden… Het is een zekerheid die ik koester omdat ik vrees deze weer te verliezen.

Ik ben met Alice naar de openbare verkoop van het huis van die neef geweest al zijn erven waren er.  Ik heb de clan van Vilvoorde benaderd en ook hun notaris.  Ze waren bereid over een mogelijke verkoop te praten.  Ze zouden eens bijeenkomen.  Nu wacht ik af en word danig heen en weer geslingerd.  We hadden in illo tempore moeten doordrijven.  Ik vond menige brief van jou aan vader Clottens waarin je vroeg het huis te kopen.  Het antwoord bleef steeds vaag en onduidelijk omdat, zo schreef hij, zijn kinderen niet reageerden op zijn eigen moeilijkheden i.v.m. het ouderhuis in V.

Vandaag verwacht ik bezoek van een schoolcollega.  Ze komt in de voormiddag want ik moet de kinderen van de Fontein om vier uur afhalen en dan gaan we saam naar de mis door J.V.E. opgedragen in Heverlee.  We zullen weer veel aan jou denken (alsof ik het nog meer kon!).  Het weekend is voorbij.  We dachten saam te komen voor de bespreking hoe het nu verder met mij zal gaan … ik kan toch niet alleen in het grote huis blijven.  B. en co schijnen er niet veel voor te voelen want ze konden niet komen; het is dus weer afwachten en het belooft een onzekere tijd te worden.  Gisteren belde M op, ze was ook niet zeer enthousiast vanwege de schooluitslagen van de zonen en kommert iedereen maar voort met eigen problemen.  We hebben erover gesproken: Gke en ik toen we met de meisjes gisteren aan de Zoete Waters de namiddag hebben doorgebracht.  Ik herinnerde mij dat we beiden er ooit hadden gewandeld en ik dacht ook aan je studententijd toen jij in je sturm und drangperiode er ook zo dikwijls had rondgezworven.  Het zal toen wel intiemer geweest zijn dan nu met die bonte menigte aankomend tussen het hoogopwaaiende stof van zenuwachtige auto’s.  O tempora o mores!

Ik klasseerde weer en vond op een snippertje, verloren tussen honderden doorslagen … “weemoed en vergankelijkheid, alles vergaat zoals onze dromen zoals wij zelf”.  Ik zal dus nog even geduld oefenen tot ik zoals jij verga maar dan met jou in jou opgenomen zoals de Boeddha waar ik zo-even naar kijk bij het ontbijt opgenomen in het nirwana zonder nood en zonder pijn …


Het bewuste “snippertje”  in Nands handschrift:


22 december 1989.
De winter is begonnen met zware stormen en regenvlagen.  Het zal misschien worden zoals vorig jaar: zacht en herfstelijk; de mildste winter van de eeuw.  Reeds één week is verlopen sinds het deprimerende bericht waardoor heel mijn hoop en verwachting omtrent het huis verdween.  Ik moet mijn klein notitieboekje naast me leggen om de loop der dagen te kunnen inschatten want nu ik weer deze vrijdagavond intreed lijken ze alle eender geladen met een bijna onverdraaglijke onrust.  Ik kon zondag niet naar de mis ik betrap me erop dat ik daar te onbeweeglijk moet zitten en het tobben neemt er dan groter afmetingen, m’n gedachten dwalen er steeds af terwijl St Martinus onverstoord in het brandglas achter het altaar zijn mantel de knielende bedelaar toereikt.  A telefoneerde me.  Ze had me na de mis niet kunnen spreken en vermoedde dat de griepvirus hier nog aanwezig was.  Er was een kruisweg gepland voor jou en onze Eerwaarde.  Het stond in het parochieblad zegde ze.  Hoe kon ik dat niet gelezen hebben?  Ik kijk nochtans elke week naar de zondagse tienurenmis waarvoor ik bij de pastoor reeds vóór een paar weken had betaald.  Ik ga in de namiddag naar A.  Ze jammert de hele tijd over geld dat haar nog rechtmatiger wijze moet toekomen.  Haar zoon is realistischer en zegt een groot kruis te maken over het geven en nemen en indien B. het huis kan kopen ook inschikkelijker te zijn met de neef.

Maandag heb ik een hele dag gewacht op een tegenbericht van de notaris die meldde bij monde van L dat indien er geen overeenkomst kan plaats vinden er dan maar een publieke verkoop moet zijn.  Het begint weer van voren af.

Woensdag ging ik naar G.  De kinderen kwijten er zich van hun huishoudelijke taken ik heb er wat gestreken en keer in de druilerige regen weer naar huis.

Donderdag ben ik naar de schatter geweest die ging met vakantie en zou de ajournering begin januari maken.  In de namiddag sprak ik met notaris A.  Hij zal de partijen in januari laten bijeenkomen.

Om vier uur breng ik Alice naar de radiografie in Antwerpen.  Ik heb er twee uur in de wagen gewacht.  Het was onuitstaanbaar.  De auto’s flitsten onophoudelijk voorbij en langs de huizen schoven de haastige voetgangers onder hun regenschermen met pakjes en kerstrozen.  “In de plaats van mijn hart zit een zweer” had ik glimlachend tegen de notaris gezegd en ik voelde werkelijk als een blauwe vlek daar ergens waar het de laatste dagen zo hevig bonst!

23 december 1989.
Dag Pappie nog twee dagen en het is Kerstmis.  Ik kwam zo-even binnen nadat de begrafenisplechtigheid ten einde was van de buurvrouw V.G.  Er was grote belangstelling in de kerk waar een paar meter van de kist de kerststal was opgebouwd tussen een rij van naar harsruikende donkere sparren.  De pastoor sprak trage woorden van medeleven uit voor de treurende nabestaanden.  Ze verloren een echtgenote en moeder.  De overledene was van mijn jaar en dat deed me de gehele tijd diep nadenken.  Na het “In Paradisum” heb ik de begrafenisstoet gevolgd.  Het kerkhof ligt niet zover af.  C, mijn lieve dorpsgenote vergezelde me.  Ik zou anders al naar huis zijn gekomen want je weet dat ik steeds de begraafplaatsen schuwde, een instinctmatige weerzin voor de doden die ik alleen levend in de geest oproep en het langzaam verterende lichaam als een vloek beschouw.  Ik heb de hele tijd ook aan jou gedacht en zag de met koper versierde urne onder de zwart arduinen grafkelder ginds in Oostende.  De noorderwind zal er ook zo nijdig slieren om de zerken en kruisen als hier bij dit treurende afscheid.  Dorpsgenoten en anderen uit de geboortestreek van de overledene schoven traag voorbij de bleke kist en tekende er vluchtig een kruis overheen.  Familieleden wachtten geduldig met nauwelijks verholen verveling drukten ze de handen van de voorbijgaanden.  Het gaf me een voldoening dat ik de drukte om je heengaan heb vermeden en dat ons afscheid zo intiem is verlopen.
C. bemerkte mijn onbehagen en nodigde me binnen. Haar man en dochter omringde me zo vriendelijk en begrijpend dat ik even mezelf kon zijn. De kerstkransen hingen er als een uiting van de bereidheid in hun harten.  Het deed me goed er even te vertoeven en wat dieper in te gaan op de betekenis van leven en dood.  Ik ben traag naar huis gereden.

De kilte hier werd even verbroken door het rinkelen van de telefoon.  Ik had een langdurig gesprek met J.  Hij is zeer betrokken met de moeilijkheden omtrent het huis.  Zijn voorstellen klinken klaar en realistisch.  B had de Fontein verwittigd dat de familiereünie met Kerstdag zou plaats vinden.  Ik zal in H naar de mis gaan want G is moeder Maria in de levende kerststal en dat moment wil ik niet missen.  Te midden van de kinderen zal de pijn om je afwezigheid er steeds zijn maar de weemoed moet verzachten als ik dan kijken zal naar de glans van de kerstlichtjes in hun klare ogen.

Gisteren onderbrak ik de lectuur van “Johanna van Bourgondië”.  Haar verscheurde leven en onbegrepen zijn bracht me tot het besef dat de diepste roerselen van de ziel zoeken naar een klankbord dat wellicht alleen na de dood begrepen wordt of uitzonderlijk tijdens het leven door de begenadigden de Zieners, de Ingewijden.  Misschien was ik je onvolkomen klankbeeld in dit leven, lieve Pips.  Nu je weg bent, ben je mij levender dan ooit.

Het is vandaag de 28ste december.  Het herinnert me mijn kinderjaren in het Brabantse Wingerdal.  Het was er de gewoonte het feest der “Onnozele Kinderen” te vieren met het z.g. buitensluiten.  Pa of Ma moesten dan iets beloven vóór ze opnieuw binnen mochten.  Het was gewoonlijk een wafelenbak in de namiddag.  Daar dacht ik vannacht op toen ik weer niet slapen kon.  Ik ben dan maar opgestaan en de kachel in de woonkamer aangestoken, wat gedoezeld op de divan daar waar je de laatste maanden ook sliep, ik zie nog de vage afdruk van je hoofd op het wandpapier tegen de muur en ik voel weer hoe de afschuwelijke droogte mijn keel toeplakt.  Jouw laatste muntjes liggen op het tafeltje naast mij.  Je weet wel: je moest er telkens twee hebben naast het glas met water, ik doe nu hetzelfde.

De kerstdagen verliepen in mineur.  De brieven en kaartjes die ik toegestuurd krijg refereren naar mijn eenzaamheid.  Ja, het is de eerste kerst zonder jou en ik denk aan al die vele jaren toen het anders was.  Ik heb historische biografieën uit de bibliotheek gehaald “Johanna de Waanzinnige” en de “Reizen van Karel V”.  Het T.V.-kastje liet ik dicht voor de valse kerstsfeer en de gruwelijke beelden van Roemenië (het gaat hier over de Roemeense Revolutie daar en de val van Ceausescu)

Met kerstdag ben ik dan naar de Fontein geweest.  Gd. was Moeder Maria in de levende kerststal tijdens de kindermis in de kapel van de Dominikanen.  St Jozef was nogal klein uitgevallen naast zijn slungelachtige vrouw die droeg de pop van S. teder in de armen.

Gke had haar best gedaan voor de feesttafel.  De kinderen lazen een verhaal voor (Gd. had het hare zelf gemaakt) en J. debiteerde zoals een vrome patriarch een stichtende lezing bij het maal.  Voor de koffie kwam ook B. en C°.  Het was de joelige sfeer van de Weerdse kerst bij het openen van de geschenkpakjes.  Nu en dan keek ik naar jou en sloot alle indrukken bij elkaar en ik wist dat het nooit meer zal zijn wat het was.  Ik geloof dat iedereen aan jou dacht maar niemand vermocht je naam uit te spreken.  Ik ben naar huis gereden toen het al donker was maar er was weinig verkeer.  Achter de gevels vermoedde ik de familiereünies want de helverlichte kerstbomen flikkerden voor vele vensterramen.

Gisteren ontving ik onder band een publiciteitskrantje “Vrij Maldegem”.  Er stond jouw gedicht “Kerstnacht” in.  Je schreef het na onze wandeling in de streek van Ruusbroec, toen we even verpoosden in “Het Rode Klooster”.  De herinnering eraan heeft me bijzonder aangegrepen.  Er komen wensen: koud en afstandelijk, andere getuigen van de bewogenheid van trouwe kennissen.


Kerstnacht

Dit is van het lieve jaar de liefste tijd,
als nachten lang zijn en zo kort de dagen,
sneeuwvlokken raadloos langs de ramen jagen
en ieder woord door scheemring wordt gewijd.

Dan rijpt het vuur voor onze hoop bereid,
om huiverend een boud geluk te wagen,
om koen van liefde en van leven te gewagen,
te dromen bij de dronk der innigheid.

Zie, de avond daalt, de stilte van te lande
ligt wit en roerloos in de kalme maan;,
een koele ster komt aan ons venster staan.

Laat nu de kaarsjes op de kerstboom branden
zodat hij gloeit en glinstert naast de haard
en in uw blik die klaar en kindlijk staart.


Het nieuws uit de Rooseveldstraat is niet zeer bemoedigend en de ziekte van Bert versterkt mijn angstig gevoel voor wat onafwendbaar is.

Straks komt de Fontein op bezoek en morgen wordt je petekind 7 jaar.  Aan de hand van mijn dagboek anno 83 herleef ik elk moment van die toenmalige blijde gebeurtenis: een nieuwe stamhouder!

1990

Januari 1990.
De feestdagen zijn voorbij en ik ben blij dat de artificiële drukdoenerij er omtrent verdween uit de straten en winkelramen.  De overdaad der consumptiegoederen gaven me een wrange gemoedsgesteltenis als ik de triestige beelden uit Roemenië op het scherm zag en ze vergeleek met de westerse leefwereld.

Ik leef nu zeer teruggetrokken en kom nauwelijks buiten.  Ik beantwoord de wensen die me toekwamen van de spaarzame vrienden.  Trouwe Antoon en Leo: uit de Camargue en Spanje.  Mijn schrijven was niet opbeurend en de kilte van de onverwarmde kamers doet me huiveren.  Ik ben even naar Bert geweest een paar uurtjes maar.  Zijn stem klinkt nog aarzelend en hij gaat lichtjes gebogen.  Ze nodigden me uit oudejaarsavond bij hen met een paar Marnixvrienden door te brengen.  Ik heb geweigerd.  Hoe zou ik een valse opgeruimdheid kunnen opbrengen als het in mij een poel van ellende is.  “Ik wil slapen en niet meer wakker worden” schreef ik in mijn dagboek.  Op dat ogenblik schoot de vlinder in mijn oog, eerst onnaspeurlijk dan aanhoudend heen en weer.  Zou het van het huilen zijn, dacht ik of van mijn depressieve toestand?  Misschien heb ik te onregelmatig gegeten of is het de compilatie van al die maanden opgekropte weemoed.  Ik ben naar de oogarts geweest voor een grondig onderzoek en moet een sterkere bril dragen.  Het is een financiële greep in mijn zorgvuldig bijgehouden rekeningbudget.

Uit Brussel ontving ik, goed bedoelde maar onverdragelijke, raadgevingen.  Het huis zou immers te groot zijn voor het onderhoud en de kosten en ik zou uiteindelijk toch alleen zijn als E. werkgelegenheid bekomt en ik behoevend word.  Ik replikeer dat het dan nog altijd tijd is om opgenomen te worden, mijn pensioen is behoorlijk en een volledig doosje slaapmiddelen heb ik altijd bij de hand!  Haar moeder is er 84 en nog zeer bedrijvig.

Ik trek de gordijnen dicht die me aldus het gezicht op de tuin en de hoogstammige bomen (“de lusttuin”, zei de schatter) beletten en me verplichten m’n gedachten op “Anna van Saksen” te concentreren.

Ik ben even naar Mechelen geweest.  De koopjes liggen er op hopen, het is niet veel zaaks en wat behoorlijk lijkt is niet afgeprijsd.  Een eeuwig terugkerende verdwazing en trucage.

Gke is een paar keer hier geweest met de meisjes.  Ze heeft de handen vol en overreedde me op natuurvoeding over te schakelen.  Ik doe het aarzelend en met de nodige dosis scepsis!

Gisteren ben ik weer gaan strijken in de Fontein.  Het was een flinke hoop.  Het geborduurde kersttafelkleed was een sisyfuswerk.  De manden waren gevuld en de meisjes konden alles in de kasten schikken.

(nvdr: voor het  vervolg van het jaar 1990 zie betreffende pagina, evenals voor de maanden januari tot mei 1991.

Hieronder de bladzijden vanaf 14 mei 1991, met de teller opnieuw op blz. 1. Nand wordt hier niet rechtstreeks aangesproken, zodat de stijl meer zuiver dagboek wordt, meestal geschreven, dus niet overgetikt, zie voorbeeld van blz. 2:)

1991

“Het mocht niet zijn, zoals elk vurig verlangen naar geborgenheid, voor mij nu een ijle droom, elke dag wat meer onzeker; elke dag wat meer omfloerst….”

(blz 1 begint uitgetikt gaat over in handschrift)
14 mei 1991
Bert (nvdr: broer van Sim) ligt nu begraven, zoals hij wenste op het hellend kerkhof van Grimbergen. In de verte rijst de abdijkerk der Norbertijnen waar de uitvaartdienst plaats vond. Het is er rustig en de stadsgeluiden dringen hier nog niet door. Voor het eerst priemt de zon door de meiwolken.
“De bloemen en kransen zijn nog niet verwelkt”, zegt M. toonloos en probeer zakelijk te overleggen welke grafsteen het best geschikt zou zijn. De zonen staan er onwennig bij. Een vliegtuig scheert scherp naar het nabijgelegen vliegveld en de vogels onderbreken even hun verstoorde bezigheid.
Gd heeft het weekend bij mij doorgebracht; zo kan ze zich beter concentreren bij de studie. We vullen saam de leegte op in het huis en ik ben wel verplicht voor een ordentelijke maaltijd te zorgen. Want anders is het maar zowat “sur le pouce”!
Vorige zondag 12 mei kwamen de fontein mij ‘moederdag’ wensen. B. had zijn verplichtingen aan E’s kant. Hij belde me evenwel op in de vroegte. G.’ke had de plant der “hoop” bij een reukje en de kinderen de tekeningen.
’s Avonds trokken ze allen wuivend weg.
Ik ben met de verhuis begonnen op de slaapkamer en nam m’n intrek in het atelier bij de telefoon in handbereik. Ik slaap nu waar pappie het grootste deel der laatste twintig jaar permanent verbleef. Elk hoekje tast ik met nauwgezetheid af, ga met de beelden der allegorieën te ruste en ontwaak ermee –
20 mei 1991
Morgen verjaart G’ke, 38. Ik heb de plaatsen opgeruimd waar gisteren de familie compleet was voor de herdenkingsmis van pappie. B. en Co had weer andere verplichtingen. “Kismet”. Ze hadden bezoek uit Nederland. Ik hoop dat ze het huis wat orde meegaven, want de aanblik van de chaos maakt me misselijk. Ik zwijg en doe of ik het niet merk.

(nvdr: “Kismet“: een term die Nand vaak gebruikte, het woord komt uit het Arabisch en betekent: “(nood)lot”, “lotsbestemming”, of “het zij zo”)

(blz 2 handschrift)
Het is weer koud vandaag, reeds weken wacht ik op de warmte. De kachel moet weer constant branden. De doos die Bert me bij onze laatste bejegening overhandigde heb ik uitgepakt en al de emoties van een donkere tijd reten weer alle littekens open. De stapels brieven die we in de celtijd naar elkaar schreven. Eén van moeder naar haar enige zoon was zeer ontroerend; het is ook de eerste keer dat ik hem las, want ik was toen zelf geïnterneerd. Hoe zwaar toch werd het gezin beproefd. Noodgedwongen moesten ze het landelijke huis verlaten, have en goed wisselen voor de steedse behuizing. Te bedenken dat m’n ouders toen nog een stuk jonger waren dan ik nu en hoe ze de kortzichtigheid en de nijd van eigen volksgenoten moesten ondergaan.
21 mei

Ik ben naar Germaine VG geweest om de ongemakkelijkheid van het sorteren van me af te zetten en besloot naar het oude dorp door te rijden. Met moeite herkende ik het oude landschap onder de nieuwbouw en de keurig ingerichte tuintjes en percelen. Het vroegere “Perckveld” met de hobbelige aardeweg werd aangelegd, verbreed en verkaveld. Het Wingerveld vóór het ouderhuis – eens een wiegende graanzee – staat volgebouwd. Ik zocht met enige moeite naar het verloren perceel bouwland in de Looikensstraat en sloot met de boer een mondelinge overeenkomst voor verkoop. Toen ben ik even bij M.V.d.W. gaan praten, een herinnering van 50 jaar geleden —
(blz 3)
22 mei 1991
Vanmorgen ontving ik een ontroerend schrijven van een vriend van Bert. Hij stuurde een vergrote foto van hun beiden anno 1944 sept. Ik voeg hier de brief bij die ik hem schreef om hem te danken en om nog even te reminisceren  naar de tijd van toen —
24 mei 1991
Vandaag kwam G’ke met de fiets naar hier. We hebben samen op het terras gegeten en ze had de tijd niet voor de verbeteringen uit te voeren die ze gepland had want moederlief had veel te vertellen!!
26 mei 1991
Gisteren heb ik voor het eerst weer de zitmaaier uitgehaald, het was twee jaar geleden. Ik vreesde dat de kracht zou ontbreken om in te schakelen. Na een vijftal trekbeurten gebeurde het. ’t Was een vreemd gevoel opnieuw de banen af te meten, al is het gras in een bedenkelijke staat – –

Sim op de zitmaaier, enkele jaren vroeger:


B. kwam onverwacht met de knapen binnen. E. moest werken. De jongens waren ongeduldig om “te kermissen” in Kortenberg. Zo reden ze al tegen tweeën weer weg.
27 mei
Ik heb plantjes gehaald en de bakken (een paar maar) onder het stof en spinrag uit de garage gehaald. Nu staan een handvol geraniums en salvia’s te wachten op de spaarzame zon – In huis blijft het kil en daarom blijft de kachel in de studio branden.
(blz 4)
Reeds twee avonden na elkaar ga ik vroeg naar boven, geïnstalleerd in het éénpersoonsbed van Pips, in het atelier luister ik naar zijn lievelingsplaten, Rachmaninofs 2de concert. De Koningin Elizabethwedstrijd begon ook op de 27ste, de twee Russische pianisten hadden Rachmaninofs 3de pianoconcert gekozen: lang en zwaar. Ik moest aan pappie denken die er zijn commentaar zou hebben aan gegeven.


nvdr: “Adagio Sostenuto” uit het 2de pianoconcerto van Sergei Rachmaninof:


Begga en haar Pa waren op theebezoek. De kranige negentigjarige – over twee jaar wordt hij honderd – en zijn geest is nog lenig en gevat. Nadat ze om zes uur zijn weggereden overviel me plots een onverklaarbaar gevoel van desolate eenzaamheid, huilend heb ik het atelier opgezocht en hoorde de verklaring van Patrice Chalulau’s opgelegde concerto. Het is geïnspireerd op 9 gezangen uit de hel van Dante en toen ik het nu voor de vijfde keer hoorde gaf het heel de ontreddering en verlatenheid weer waarin de mens wegglijdt als hij niet vermag zijn zelfbeklag te overwinnen. Toen telefoneerde J. voor een afspraak ’s anderendaags. Het was een lichtpunt van een van de velen die nog om mij geven. Het stemde me rustig, al moest ik weer mijn toevlucht nemen tot een half Merinax pilletje. Het was toen al 4u in de morgen.
We hadden afgesproken op de parking van het Grimbergse kerkhof. Ik kan niet beschrijven wat er in mij omging. Het hellende dodenveld dat ik traag betrad. Het was een eerste warme lentedag van een koude meimaand die over een paar dagen ten
(blz 5)
einde loopt. Ik was er alleen. De graven keurig gerijd. In de gleuf van een gebroken zerk priemde een madeliefje, de namen waren onleesbaar.. Het graf van Bert in een terpje opgehoopt, was nu ontdaan van de tuilen en kransen der eerste dagen… Het houten kruis vermeldt alleen zijn naam, koud en onwezenlijk.
Ik hoorde me tot hem zeggen dat een oude vrouw me uitnodigde en hij wel veel in onze gesprekken zou aanwezig zijn. Ik zette het laatste beeld van m’n dode broer van me af. Een beeld dat steeds terugkeert. Zo was het bij m’n zus. Zo was het bij Ferdinand. Het grijpt je vast op elk ogenblik ban de dag en belet me bij nacht in de slaap vergetelheid te vinden.
(blz 6 opnieuw uitgetikt manuscript)
Mijn voorgenomen besluit geen reis te ondernemen zolang de tergende onzekerheid omtrent het huis duurt is ijl gebleken. De zomermaand is weer in zicht. Ik heb het rottende hout van de raamkozijnen wat geplamuurd en wat schrale bloemen in een paar bakken ingeplant. De tuin aan de garagekant is overwoekerd en telkens als ik de wagen gebruik denk ik aan wat het eertijds was. Het zal me beter bekomen als ik er een paar dagen uittrek, weg van de sombere junidagen die kil en koud zijn als de op materieel beluste mens. Ik zal Ant. bezoeken in het warme zuiden en er zijn “clowns” bekijken die de weerspiegeling zijn van een gekke wereld waarin we zelf meedraaien als in de mallemolen die Ferdinand ook heeft geschilderd. Ik zal me wringen in het keurslijf van goodwill en elke opkomende wrevel in ijl gezwets proberen te drukken.

Ps: zie verder de film die Sim draaide van haar bezoek aan Port Camargue / Le Grau du Roi (8mm)

Al. vergezelt me, maar ook haar perikelen zullen meereizen en ik vrees dat het relaas eromtrent, al worden ze soms verpakt in een tragisch-komisch verslag, evenmin zullen onderdrukt worden.
De verwachting van het onbekende en de spanning ervan scoort altijd hoger dan de realiteit. De comfortabele eersteklassereis met de slaaptrein werd verstoord door het onbehaaglijk sleuren van te zware bagage. Het betekende een regelrechte aanval op mijn opgespaarde energie die ik door het stilvallen van mijn tuinactiviteiten nu stilaan voel verebben. We bereikten na de hortende slaap het station van Montpellier bij 300. Ik vroeg me af of de onzekerheid van het avontuur  nog wel was weggelegd voor dames op leeftijd, temeer daar de vriendin permanent lijdt aan een slepende zenuwontsteking. Ik bewonderde haar uithoudingsvermogen, want ik vermoed dat ze de pijn verbijt om mij ter wille te zijn. De bus bracht ons bochtend naar het stationnetje van Grau du Roi. Ondertussen hadden we al de typische landschappen van de streek ontdekt: de zandkleurige huisjes in het groene kader en de weelde van de oleanders in bloei. We verbaasden ons over de afschrikwekkende woonmastodonten van het futuristische Grande Motte. Hun contouren tekenden zich brutaal af tegen de blauwe lucht van de Camargue. An haalde ons op in het autootje dat hoorbaar aan een grondig nazicht toe was al gaf het achteraf blijk van een “formidabel” uithoudingsvermogen, zoals trouwens zijn conducteur: de minzaamheid en hartelijkheid, zo oprecht en gemeend!
Al. en ikzelf schaamden ons later over onze eisen in verband met het logies want nadat onze gids de verschillende mogelijkheden had overwogen kwamen we terug tot het eerste uitgangspunt: “Hotel de la Camargue”, een studio met uitzicht op de piscine en verbonden met de nabijgelegen zee op een boogscheut alleszins en na een paar dagen hielden we van dit minuscuul plekje zodat Al. reeds plannen smeedde voor een eventuele terugkomst. Voor een rustig verblijf ter plaatse alleszins paradijselijk een oase van groen en geurende struiken. De marina’s en de boten niet veraf.
(blz. 7)
Ze wiegden dromerig zacht als lokkende sirenes te noden voor een trip op het blauwe!
Woensdag 28.
Al. is moe en rust uit van de inspanning der vorige dagen. We hadden afgesproken de Ibis in de namiddag te bezoeken aan de meerplaats niet ver van het hotel over de binnenweg die Ant. me vorige avond had aangewezen. Ik wilde even de weg opnieuw verkennen om, mijn schamel oriënteringsvermogen kennende, Al. straks een nodeloze omweg te besparen. Ik liep in de blakende middagzon de hele meerstrook af en liep zoals steeds weer verloren, langs verrukkelijke wegeltjes alleszins maar moe en bezweet bereikte ik opnieuw mijn vertrekpunt waar Al. niet erg opgetogen bleek te zijn met mijn lang oponthoud… Nadat we beiden over ons humeur heen waren bereikten we dan toch tegen drieën de Ibis en zijn bewoner bezig de te koop gestelde sloep wat op te kalefateren. Nadat we een kijkje hadden genomen in het interieur bezochten we ook zoon Rein en vrouw Viviane in hun zeevaardige optrek. Ik heb de opkomende weemoed onderdrukt als ik de plejade van zeilen, masten overschouwde, omdat ik steeds aan Ferdinand moest denken die nooit de trip naar het zuiden met mij heeft gemaakt in een tijd waar het voor hem een openbaring zou geweest zijn. Hij droomde van een zeereis, hij sprak erover en schreef zijn verlangen neer in het mooie vers:
“Konden wij reizen, gij en ik
o, geliefde mijn
op een broos getuigde brik
of een blanke brigantijn…”

(nvdr: zie over dit gedicht ook de pagina “Raratonga“)

Het mocht niet zijn, zoals elk vurig verlangen naar geborgenheid, voor mij nu een ijle droom, elke dag wat meer onzeker; elke dag wat meer omfloerst.

We hebben Ant. uitgenodigd voor een etentje bij een schemerlichtje en een prikkelende “Pic de Poule”. We hebben wat losjes gepraat en het moment van beleven in onszelf vastgelegd om later de herinnering ervan te koesteren als een kleinood in “une boîte magique”!
Donderdag 27
Ant. moet voor controleonderzoek naar Villeneuve bij Avignon. Wij vergezellen hem. Het is zijn eerste lange autoreis sinds de infarctus. Nu en dan tast ik de sterk gelijnde trekken af onder de golvend witte artiestenkop maar ik bemerk geen vermoeidheid en zacht gezapig vertelt hij zijn belevenissen, de moeilijkheden bij het opbouwen van een bestaan, de familieperikelen, de ups en downs in een kunstenaarsbestaan, de niet van risico’s gespeende beslissing met hebben en houden naar het zuiden te trekken weg van het koude noorden naar het lokkende avontuur nog vóór de bezadigde levensavond het verhinderen zal.
(blz 8)
We rijden langs kalme wegen. Ant. kent de mooie plekjes buiten de jachtige autoroutes. Het Van Gogh landschap ontrolt zich ettelijke malen voor ons. De gele weelde schept een gevoel van opgetogenheid, alleen de niet wijkende zwarte vlek op het netvlies van mijn oog scheert als een zwarte vogel over het vergezicht. Ik druk de gedachte van vrees en onbehagen weg en vraag aan Al., die achteraan in de wagen onze gesprekken maar met slierten volgt, of het gaat… “Het gaat”, zegt ze, maar ik denk dat ze wel stiekem haar pilletjes neemt tegen de opkomende pijn.
Terwijl Ant. op doktersvisite is, slenteren we naar de “Chartreuse”. We zien het fort André op de hoogte en zouden wel graag naar Avignon, maar we zijn gebonden aan onze bereidwillige chauffeur die ook zijn bevriende dame wil bezoeken die hem ook bij zijn reis naar Vlaanderen in de herfst vergezelde en even in Weerde te gast was. Haar huis deed me denken aan de “Kleine Johannes” van Fr Van Eeden. Een tuin vol romantiek zoals trouwens het huis, gevuld met allerlei zaken, liefderijk bijeen gegaard “une maison habitée”. De koelte op het terras werd onderbroken door een ver getsjirp van een verdwaalde krekel die als het ware optornde tegen het zuiders timbre van de bezig zijnde gastvrouw. Mijn gedachten dwaalden af onmerkbaar naar het verhaal van Ant. levensverhaal naast Régine had hij “the best years” van zijn leven doorgebracht de fijn begaafde vrouw uit het noorden. Het zal alleszins een aanpassing vergen of een inschakeling op een ander diapason zoals ieder van ons doen moet als we uit onze “heilige” eenzaamheid onder de mensen komen en we soms onze eigen stem over onbenulligheden horen spreken waar we het eigen gelaat proberen te verhullen.
Vrijdag 28.
We bezochten het graf van Régine: een zandkleurige terp op het nieuwe stoffige kerkhof van Grau du Roi. Het gaf me een schok. Ik hoorde de zachte stem van Ant. die zich verontschuldigde omdat de afwerking ervan niet voltooid was. De beplanting was door de warmte min of meer verschroeid. De keien knirsten onder onze voeten. Ik dacht aan de graven van onze geliefden en de vergankelijkheid van dit bestaan waaraan we nochtans met zoveel vezels vastzitten.
Ook het bezoek aan Aigues Mortes was indrukwekkend. De vestingen rondom de bedrijvige winkelstraatjes. Ik zou er willen terugkeren zonder de sliert van de luidruchtige toeristen en hun schreeuwerige muziek attributen. Je moet er lopen met je hoofd in de hoogte en verwijlen in die 13de eeuw toen de heilige Lodewijk van hieruit zijn kruistocht begon voor een ideaal, onbereikbaar en dat hem naar de dood zou leiden maar juist ook hierdoor onsterfelijk. Waarom overviel me weer die onuitsprekelijke weemoed waarvan ik niet loskom. Had ik me niet voorgenomen “het Carpe-diem” te beleven ver van het vertrouwde nest in het kleine dorp. Hier zit ik dan op een terrasje bij een flinterdunne pannenkoek, die naam niet waard,
(blz 9)
en ik moet de opwellende treurnis verdringen. Ik wil huilen maar wie zal het verstaan?
Zaterdag 29
Er is een groepstentoonstelling in “Le Carrefour 2000”, Ant. maakt deel uit van de jury en we gaan er naartoe. Het complex is vlakbij het hotel. De zon brandt en het is heet. De gasten grijpen naar de vriendelijk aangeboden drank en versnapering. De tentoongestelde werken geven blijk van niet al te denderende inspiratie: Camarguegezichten, schepen en bloemstukken. Geen doek waarbij je plots getroffen staan blijft omdat er de vonk is die je aangrijpt en ontroert, die het innerlijk beleven van de steller weergeeft, zijn eigen zienswijze, zijn ontreddering, zijn extase…
Al. wacht buiten op een stoepje. Ze is moe. We zullen even naar het hotel terugkeren en spreken af om naar het atelier van Ant. te rijden in de namiddag. We slenteren langs de straatjes van de Grau. Het is maar een vijftal minuten rijden van Port Camargue. Ik film een stukje van de haven. Jammer dat het fotoapparaat van Al. niet werkte!
Zondag 30
Ant. brengt ons naar de studio van M. die er nazicht houdt voor de verhuring. We babbelen iets te lang en full speed gaat het naar het station waar Al. en ik de trein nemen naar Nîmes. We komen er aan in de hitte van de middag. Ons uithoudingsvermogen is formidabel. Na de arena bezoeken we “La Maison Carré”, ernaast wordt de mediatheek opgericht, een moderne mastodont. Het gezicht ervan doet me weer inzien hoe luttel een tijdperk zich aandient in de spanne van de eeuwigheid.
We slepen ons voort naar “Les Jardins de la Fontaine” of hoe dat park ook heet. We ploffen uitgeput neer en verorberen er ons zoveelste slaatje en ijsbollen.
“Il faut absolument prendre le café chez Cortois”, had M. ons gezegd.
Na lang zoeken worden we beloond voor deze inspanning.
Een mooie dag spijts de sleet in de benen ! We komen er terug!
Maandag 1 juli
De dag vóór de afreis. We zullen de Tikki III op de kleine Rhône de Camargue bezoeken met de wilde paarden en de stieren die er tot vlak aan de oever te kijk staan. De boot werd overrompeld door heen en weer lopende bengels op een schooluitstap. Het maakte me humeurig. In St Marie de la Mer, zelfde druk beklante winkelstraatjes, bezoeken we de kerk der drie Maries en beëindigen we de laatste trip op een “eetterrasje” in de zon.

Film die Sim draaide (8mm) over het bezoek aan Port Camargue / Le Grau du Roi / Les Saintes-Maries de la Mer met vriendin Al. (Al. draagt donkere bril):

(blz 10)
Dinsdag 2 juli 1991
De terugreis naar het noorden vangen we reeds aan op de middag. Ant. brengt ons naar de bus Port-Camargue-Montpellier. We zullen er in de namiddag nog even verwijlen vóór de trein vertrekt om 8u ’s avonds.
“Polygoon” is een reuzewinkelcentrum en ik laat me verleiden voor een typische provencerok en de laatste briefjes worden gewisseld. Op de brede lommerrijke allee kauwen en trekken we aan de rijkelijk-belegde pain Français, een regelrechte aanval op onze tandenconstitutie. Veel te vroeg sjouwen we de koffers naar perron 2. Bezweet en moe bestijgen we de wagon-lit. Al. zegt dat het horten en schokken van de wagen voortkomt omdat we waarschijnlijk op de wielen liggen want bij de heenreis ondervonden we minder hinder van het gedender maar onze uitputting zorgde voor het nodige soelaas.
Het regende miezerig toen we te Schaarbeek uit de trein stapten, stilzwijgend en mijmerend in gedachten bij de te vlug verlopen dagen.
Na een kort oponthoud in de Rooseveldstraat werden we door de bereidwillige neef ten huize afgeleverd en het hele avontuur bleef een onwezenlijke droom. Al. zei wat weemoedig “wanneer vertrekken we opnieuw?”. Zij dacht waarschijnlijk aan de reis met haar familie op 10 augustus wanneer ze voor een drietal weken naar de Provence weerkeert.
Woensdag 3 juli
We hebben de zon meegetroond want hier wordt het ook zomers, alleen vergelijk ik de troosteloze verwildering van de tuin met de keurige perken in Port Camargue. Gelukkig heeft B. het grasperk gemaaid en de karige bloembakken verzorgd.
Met M. plan ik een oponthoud bij Marthe in Knokke. We zullen toekomende week afreizen en even langs Oostende het V.-graf bezoeken.
Dinsdag 23 juli
Ik voel me als Ahasverus de “reizende”, want na een week Knokke werd het Reimsbach in de Saar, heimat van M. Haar huis ligt tegen de rotswand en de heuvelachtige streek met onverwachte steile hellingen en dalen vergen uiterste concentratie bij het sturen. De vergezichten en panorama’s zijn adembenemend mooi, een streek om lief te hebben. De woning van haar nicht in Saarbrücken ligt op een rots; we moeten 62 treden op om de voordeur te bereiken, een huis voorbestemd voor een schilder of een schrijver waar hij ongestoord en rustig zou veruiterlijken de kleinheid van de mens en zijn bekrompen bestaan daar beneden zonder uitzicht, zonder omlijnd doel.
(blz 11 opnieuw handschrift)
Augustus 1991
Ik ben een paar dagen in Knokke bij G. en de meisjes te gast geweest. Dochterlief was humeurig. Ze had enkele dagen last gehad van maagongesteldheid. 30 juli kwam R. me halen en I. vergezelde me voor een tijdje vakantie in Weerde.
Op 4 augustus kreeg Mutti bericht dat haar broer missionaris in Argentinië heel erg ziek is. Ze wil ogenblikkelijk naar huis en ik stel voor haar weg te brengen maar gelukkig zal S. het doen. Hij kwam pas terug uit Washington.
5 aug.
Ben moe en ga naar de dokter. Deze heeft een vervanger: jong, interessant en artistiek ingesteld. Hij raadt me aan naar Mechelen in het dispensarium bloed te laten trekken. Ook is de dosis Ethuon die dokter T. had voorgeschreven ipv Thyranon veel te laag.
Ik knap stilaan op (450 cholesterol!).
8 aug.
Bezoek van Mia Brans, Begga en Lizette. Er wordt mij gevraagd het welkom uit te spreken voor Jetje Claessens op 6 oktober in Antwerpen. Ik aanvaard aarzelend.
13 aug.
Dr. Haenen kwam naar de werken van Pappie kijken en is zeer onder de indruk. Hij zal met een kennis komen die de tekeningen van Pips zal afdrukken.
(blz 12)
18 aug.
Verjaardag. 72. Onwezenlijk en respectabel dunkt me. Iedereen werkt in de tuin. Het lijkt me of de dagen van vroeger terugkomen.
22 – 30 aug
Ik heb de vensters wat geplamuurd en geschilderd en nam het perk met de bramen onder handen: een sisyfuswerk, maar G. zegt dat de tuinarbeid mij fit houdt, dus…
Ik ben naar het documentatiecentrum in Antwerpen geweest om de tekst voor te bereiden –
Op 29 nodigde M. een select gezelschap uit voor een etentje ten huize.
3 sept.
B. is onder de indruk omdat hij het huurhuis in Kortenberg vóór de zomer moet verlaten en hier schiet niets op. Ik ben heel ongemakkelijk.
Op 8 sept vond ik in de archieven van Pips beschouwingen voor de jeugd. Ik kan ze verwerken voor mijn toespraak. Het ontroert me sterk.
Op 11 sept zet ik opnieuw de traditie in en ga met het jong volk naar Leuven-kermis!
(blz 13)
19 sept. 1991.
Ik rij met G. Dck naar Nieuwpoort. Ze heeft er een luxeappartement in de “Castelli” – We blijven er een paar dagen en bezoeken het V.-graf in Oostende. Ik sluit de golf van frustraties achter een dosis humor weg wanneer we in het “Clarenhof” de thee gebruiken en we ’s avonds bij een whisky de geschriften van Daniel kritisch lezen over de rechtstreeks verkozen gewestraden waar hij zeer negatief tegenover staat.
Op 21 sept wonen we de receptie bij van P.V.E. in St.-Kruis. Ik lach en scherts met de oud-collega’s en stel me afstandelijk op bij de belachelijk uit te wisselen “zoenen” waar ik een gruwel aan heb!
23 sept.
Ik werk aan de toespraak voor Jetje en vind gelukkig een tekst van pappie die ik kan inlassen, alhoewel hij mij zeker zou hebben afgeraden de opdracht te aanvaarden. Hij had reeds lang het luik van de belevenissen onder en na de oorlog afgesloten. Hij wou er ook niet meer over spreken en bleef steeds ijzig zwijgen als er bij gelegenheid van bezoeken of ontmoetingen aan herinnerd werd.
Ik schreef ook een gedicht “voor Jetje”.

Het gedicht van Sim op het rouwprentje van Jetje:

Op 24 sept is het 40 j geleden dat we hier onze intrek namen en ik probeer tevergeefs de gedachten eraan te onderdrukken om zo de hevige weemoed te milderen.
(blz 14)
30 sept 1991
De zoon van J.P. ligt zwaargewond in het ziekenhuis en de gedachte aan haar grote ontreddering doet me de eigen materiële moeilijkheden vergeten, ik schrijf haar een woordje opbeuring. Ook beeld ik m’n medeleven aan in een kort woordje aan Mevr. T. wier zus Anna overleden is en die ik een paar keren in de school heb ontmoet, waar ik toen haar minzame en bezorgde ingesteldheid mocht ervaren i.v.m. eigen familiale moeilijkheden.
6 oktober
Om 11u vertrek ik naar Antwerpen voor de viering van Jetje Claessens. Het is een goed georganiseerde bedoening en er is meer volk dan ik verwachtte. Mijn toespraak leek succesvol en pappie was er in de gesprekken erna bestendig aanwezig.
“Ben je verwant met Nand V.?” – “Ben je soms de dochter van N.V.?!” Het leek me plots alles zó onwezenlijk en bij de terugkomst over de drukke autobaan drong maar pas de werkelijkheid tot mij door. Het gebeuren een fractie van korte momenten in het herleven van een tijd die voorgoed voorbij is. Een tijd waarin we nog éénmaal hartstochtelijk willen leven, herbeleven maar de realiteit van het rauwe alledaagse omklemt en beklemt ons in de flarden van gesprekken en hartelijkheden die een kort moment ons diep en vreugdevol hebben beroerd vervagen reeds na enkele dagen en blijven nog even
(blz 15)
hangen in een telefoongesprek, een krantenknipsel, een relaas of een bezoek. Dat opbeurende bezoek van Jetje en haar gezelschap ten huize.
9 oktober 1991.
A. deelde de uitslag mee van de bemoeienissen die haar notaris bij de tegenpartij deed. Deprimerend relaas. Het gezeur en hebberig gedoe om rekeningen, opbrengsten en materiële eisen takelt me inwendig af, zodanig dat ik opnieuw m’n toevlucht zoek in de neppillen. Voor de zoveelste keer pluis ik de verkopen van huizen en appartementen af en zou voor mijzelf wel een oplossing vinden maar de kommer voor B. en zijn gezin die op tien jaar tijd nog niets hebben gespaard maakt me angstig en wrevelig tegelijk.
15 oktober ’91
Zacht herfstweer. Ik fiets naar Kortenberg, 20km. Binnen 1 uur heb ik de tocht afgelegd. Onderweg dwarrelen m’n gedachten terug in de tijd. Hoelang is het gelden sinds ik nog een behoorlijke fietstocht maakte… 1949 – Dus meer dan veertig jaar. Ik ben verbaasd over m’n uithoudingsvermogen. De auto’s razen rakelings langs me voorbij en ik besef nu maar pas hoe druk het verkeer is toegenomen, want in de wagen zelf besteed je er nauwelijks aandacht aan. Ik bespreek realistisch de toekomstige huisvesting, want hoe langer hoe meer moet ik tot het
(blz 16 )
besluit komen dat Weerde waarschijnlijk dient opgegeven. Zouden de partijen zolang treuzelen om ons de moed te ontnemen?
De samenstellers van het T.V.-programma “Ommekeer” nemen contact op en zullen 25 e.k. even op bezoek komen om te spreken over m’n dagboek.
Ik bereid het interview voor.
Als ik het verloop van m’n aantekeningen nakijk stemt het me weemoedig, bijzonder de wederzijdse brieven van de verlovingstijd.
Allerheiligentijd ‘91
Ik ben met de fiets naar Grimbergen naar het graf van Bert om er de steen te zien die nu de terp zal toedekken. Het kerkhof vlekte een bonte bloementuin onder de aarzelende herfstzon. De bezoekers schoven behoedzaam over de pasgerijpte paden en verdeelden zich in groepjes tussen kruisen en tomben. Er stond een peinzende man voor broers buurgraf. Ik wist dat hij de vader was van de verongelukte jongen van 25j. Ik wou hem toespreken maar iets hield me tegen, een beschroomd gevoel om de kille floers van bewogenheid te verbreken. We stonden beiden op minder dan een meter naast elkaar en keken elk onwennig en doelloos naar de namen daar op het kruis. Als een schrijn lagen onze gedachten relikwieën der herinneringen – De man ging heen vóór mij weg het hoofd ietwat gebogen.
(blz 17)
( R ) Mijn dagboek       November 1991
Ik teken mijn gedachten op, zoals zovelen wellicht, reeds van in de jeugdjaren. Wie schreef in die tijd geen rijmpje of gaf de verwarring en de onstuimigheid al niet een uitlaatklep, de tijd der adolescentie: het hele gamma der ontwakende gevoelens, het dwepen met personen, religieuze en andere aantrekkingspunten. Van mijn meter kreeg ik het kleine poëzieschriftje, dat ik nog altijd bewaar, waarin ik jeugdverzen optekende.

M’n studietijd werd een heerlijke tijd waaraan ik met dankbaarheid en vreugde terugdenk – en dat heeft niets met de nostalgische gemoedsgesteltenis van het ouder worden te maken – Daar werden waarden meegegeven die we behoedzaam in ons verder leven hebben meegedragen en die onze beslissingen steeds hebben beïnvloed en bepaald.
Een literair begaafde zuster voor wie we als jonge pubers “schwärmden” wist me aan te moedigen innerlijke emoties te beschrijven, te verwoorden in ellenlange opstellen. Het mondde uit in een verzenbundel “De Dagtocht” waarin het zwaarwichtig gerijm Van de Woestijniaanse invloed verried. Het was ook de hoofdauteur die we in het laatste regentenjaar bestudeerden.
Toen ik na de oorlog en de donkere repressietijd mijn latere man leerde kennen betekende de correspondentie met hem het uiten van de hartstochtelijke en beroerende gevoelens die de jonge vrouw
(blz 18)
in die begenadigde tijd klaar maakte voor die nieuwe levensfase.
Toen de brieven werden opgeborgen legde ik door m’n huwelijk met de bewonderde kunstenaar, dichter, schrijver, schilder, mijn dagboek in de lade. Mijn man vertolkte in zijn werk alle emoties en gedachten die hij veel beter dan ik ooit kon verwoorden. Hij werd mijn klankbord en mijn weerbeeld: alle vormen van welbehagen, vreugden en ontreddering, angst, bewogenheid, ontgoocheling, verwondering, minachting – en machteloosheid. Het zoeken naar het waarom van dit bestaan. De ervaring van het nutteloze pogen om het vooropgestelde doel te bereiken – De droom voor het bestaan, voor de kinderen, voor je plaats in die korte tijdspanne van dit leven. Het gevecht tegen de ziekte en de aftakeling waarvan je weet dat de strijd hopeloos is. Op dàt ogenblik trok ik opnieuw de lade open en nam mijn dagboek. Mijn weerbeeld had immers het schrijfgerei opzij gelegd, de penselen verhardden op het palet –
De schakel brak. Ik voelde me stilaan weer belanden in die verwarrende tijd van een adolescentie toen ik met mijn emoties geen blijft wist. Ze aan niemand kon toevertrouwen als aan het bleke blank onder die levende hand. Toen was het de angst voor het leven dat me grijpen zou met alle facetten van mogelijkheden en verwachtingen, de grens tussen de kommerloze besloten jeugd en de grote levensuitdaging. Nu beleefde ik opnieuw  de angst voor die tweede grens: de nieuwe boord die ik alleen zou overschrijden, zonder het beleide houvast. Het leek me of ik nu maar pas het stadium der volwassenheid had bereikt. Ik zou nu zelf moeten
(blz 19)
beslissen over het verloop van dit verder korte bestaan. De dagen naar mijn eigen ritme indelen. De uren van werk en vertwijfeling van vertrek en aankomst. Blijde bevelen ontberen en de leegte van de avonduren met woordloze gesprekken. De nachtelijke beklemming verschalken door esoterische beschouwingen.
“Wat de mens ge-uit heeft is hij kwijt”, las ik ergens, “wat hij in zich houdt neemt toe aan kracht en macht”. Maar soms wordt deze stuwing in jezelf ondragelijk. Elke mens voelt in zich die drang zich te uiten: de pasgeborene huilt om het verlies van die veilige geborgenheid en uit zijn eerste verzet in de kille wereld. Het kind verwoordt gevoelens en ontdekkingen in tekens – gebaren, gestamelde woorden, de tekens van strepen en onsamenhangende figuren zijn de eerste geschreven uitingen – zoals de nieuwe schilderkunst teruggrijpt naar de zuiverste ongedwongen gevoelswereld van het ongecompliceerde kind zijn –
19 november 1991
Gisterenavond volgde ik op het tweede Duitse net ZDF een reportage over Goethe en Weimar en het “Elephant” hotel waar pappie soms over sprak omdat hij  in 1941 er uitgenodigd werd saam met de Europese schrijvers en dichters. Op een gegeven ogenblik werd deze bijeenkomst getoond en zag ik een flits van V. de jonge dichter: stoer en beslist! Het gaf me een schok, zo onvoorbereid een confrontatie. Het ontredderde me en ik raak het afschuwelijke onbehagelijke gevoel niet kwijt. Het was middernacht door vooraleer ik naar boven ging en
(blz 20)
verlangde naar de morgen. Toen ben ik even bij Daniel Deconinck (nvdr: buurman, zijn echtgenote Gaby was collega van Sim op school) gaan vragen hoe ik misschien aan de cassette kon komen. Na een telefoon met Karel H.emmerechts (nvdr: toen directeur BRT televisie, ook zijn echtgenote was collega van Sim op school) besliste ik de ZDF in Stuttgart aan te schrijven. Ik nam ook contact op met senator L. want ik las in de krant dat de documentaire over Katyn de Europese prijs voor dit genre had behaald en hij had me ooit beloofd Ik zag Katyn, een brochure van Pappie over de moord door Stalin – Rusland op duizenden Poolse officieren in 1940

(nvdr: het gaat om de documentaire “Wo Hitler und Goethe tafelten” – een documentaire uit 1989 (toevallig het sterfjaar van Nand…) van de Duitse regisseur Günther Klein)

(blz 21 = uitgetikte pagina)
december 1991
Morgen begint de speciale nostalgische decembermaand, een tijd die meer dan anders tot bezinning noopt. Ik verbaas me over het snelle ritme der dagen dan als de uren me soms zo lang en troosteloos lijken. De straten hangen vol kitscherige licht en publiciteitsreclames waarin je nauwelijks het vroegere intieme kerstgebeuren weervindt. Het zal wel voor een groot deel aan mijn weemoedige herinneringen te wijten zijn en aan de afwezigheid van hen die me duurbaaarder worden al naargelang de jaren vorderen.
Ik hou me nu bezig met het schrijven van brieven naar hen die me dit jaar om een of andere reden nabij waren: de geregelde correspondentie naar Port Camargue (Antoon) en naar Malaga (Leo), de twee bekenden die pips zo na waren. Ook zal ik de brieven van Jetje in Argentinië beantwoorden. Ik betrap me erop dat als ik die adressen schrijf naar die verre streken dat er iets van mijn dromen mee verstuurd wordt naar iets onbereikbaars ver en daarom ook een zekere bekoring inhoudt.
Het is de 14de weer, Pips verjaardag. Hij zou er 85 geworden zijn. Op het scherm zag ik even de afgetakelde en vermagerde Karel Jonckheere., dezelfde leeftijd en er was iets in mij van berusting dat jij het niet meer moet meemaken de onverbiddelijke veroudering van lichaam en geest. Ik zelf ben er uren mee bezig: de niet eindigende kommer voor wat komen moet. Ik zeg wel steeds het vers van Marsman na: “Laat ons vergeten wat gisteren was, want vandaag is een kostbaar bezit…”. Maar het ogenblik wordt steeds vergald door die immer kerende onrust.
De telefoon klinkt soms wel maar dan hoor ik aan de andere zijde ook niet aflatende zorgen voor betalingen, onverwachte moeilijkheden en stress. B. heeft in de nacht de loodgieter moeten opbellen voor een lek in de waterleiding. De geldgier legde een rekening voor van 9000 f. Zoon-lief was er nog niet van bekomen. Ik heb de pil wat verzacht en zal de eigen behoeften wat milderen. G., die sinds de grote vakantie niet meer naar hier kon wegens het overdadige werk, heeft met mij afgesproken voor dinsdag 17. ’s Anderendaags zal ik Al. naar Antwerpen brengen en opnieuw de litanie van haar weeën aanhoren. Dan wens ik me soms mijlen ver van daar om te ontkomen aan het gehuichel van m’n belangstelling.
Ik zat zo-even in de Weerdse tienurenmis; een gebeuren bijna uitsluitend voor bejaarden, vooral vrouwen dan. Ik pikte onderweg een kerkgangster mee die zich beklaagde over haar eenzaamheid. Ik bemerkte dat de pastoor precies nog kleiner was geworden en “le petit colonel” zoals ze hem als legeraalmoezenier ooit noemden, was nu al niet van de normale grootte. Iedereen prevelde wat en zong de voorgeschreven gebeden; de kragen hoog opgetrokken en nu en dan de vochtige neuzen bettend en snuitend. De pater sprak in het sermoen over hen die van hun overvloed moesten mededelen: de tweede mantel weggeven, het tweede huis, de tweede auto

1992

(blz 22 – stukje krantenartikel uit ‘De Standaard’ van 16 maart 1992 met lezersbrief van Sim)

“Saint Amour / Dat sommige schrijvers mekaar willen overtroeven met seks-literatuur is hun goed recht en dat ze de lezing ervan over onze Vlaamse culturele centra uitdragen zal wel door een bepaald publiek gnuivend worden aanhoord. Bedenkelijk evenwel dat dit gebeuren door de BRTN werd uitgezonden op een tijdstip waarop nog ene programma “voor allen” wordt verwacht. Och, ethische en morele waarden beknotten de vrijheid en zijn er nog enkel voor gefrustreerde fossiele zonderlingen! Sim V;-W. Weerde /”

(blz 23 opnieuw handschrift)
Maart 1992
Wat overkomt me? Ik weet het niet, reeds maanden schrijf ik niet meer en voel me wegebben in een dor en troosteloos gebied. Het is alsof er een rem zit op mijn gedachten en herinneringen en ik stel vast dat ook de boeken geopend en verwezen op de leestafel liggen en blijven haperen op dezelfde bladzijden. Ik volgde zo-even een programma over depressies en vind heel de gamma der eigen ervaringen erin weer. Ik geloof dat het met de beginnende lente te maken heeft. Ik zou niets liever doen dan weer met spade en hark de tuin in te trekken en me weer verbonden te voelen met het stukje omgespitte aarde – De kommer om de huisvesting van B. en C° in K., die binnen een paar maanden moet verhuizen, knaagt elke dag. Ik pluis verbeten alle aankondigingen van huur en verkoop door en las de escalatie tendens der prijzen in Vlaams-Brabant.
Soms durf ik niet meer doordenken. Hier wordt het toch waarschijnlijk niets. Ik telefoneer naar de tegenpartij. Ze zijn al even besluiteloos dan Al. Begrijpen ze dan niet dat het hele gedoe me opvreet tot op het bot. De muur van onzekerheid wordt straks hoger en dikker.
Soms wou ik het huis uitvluchten maar ik weet dat, als ik de anderen ontmoet,
(blz 24)
de waas van ontreddering zich in mij zal sluiten en niemand merken zal de leegte en de hopeloosheid die zich in elke vezel heeft genesteld van m’n afgetakeld lijf – Ik ben gisteren naar de huidarts geweest en liet nog enkele prikjes aanbrengen in mijn gezwollen voet.

(blz 25 Handschrift / Brief van Sim aan Zuster Desiree nav het overlijden van Zuster Beatrijs, 25 april 1992)

Lieve Desiree
Het bericht van het overlijden van Zr Beatrijs heeft me uit de lethargie der laatste maanden gewekt en het is van januari geleden dat ik mijn dagboek nog aanvulde. Ik verwijt me dat ik je met de voorbije hoogdag niets schreef en dat je verjaardag ook al “schijnbaar” voorbijging. Al is mijn idee en die heb ik hier altijd verkondigd: vanaf je vijftigste verjaardag verjaar je niet meer… Je doet het stilletjes en geruisloos…
Gke heeft me opgebeld en het bericht maakte me onwennig. Ik ben vanmorgen naar de viering van 40j priesterschap van E.H. V. Uffelen geweest in Brussel en ontmoette er Mgr Daelemans. Zo weet ik dat hij vrijdag voorgaat en de homilie zal houden bij de plechtigheid.
Met Nieuwjaar schreef ik Zr Beatrijs nog een paar woorden maar wellicht had ze reeds afstand gedaan van de kleine geplogenheden en attenties die ons nog binden aan dit kleine bestaan en was ze onbereikbaar in haar eigen wereld. Hoe heb ik het met Nand zelf ervaren.
Haar heengaan beroert me des te meer omdat we toch streek verbonden waren. Ze moest het steeds herhalen bij onze ontmoeting: Winge – Binkom. Hoe dikwijls legde ze in haar
blz 26)
jeugdjaren de weg af tussen de halte van het amechtig stoomtrammetje Leuven – Winge, vanwaar dan te voet de viertal km werden afgelegd, te Tiense steenweg op over de heuvelranden die beide dorpen nog steeds scheiden –
Ze kwam dus ettelijke malen voorbij mijn vaderhuis –
Toen ikzelf in Heverlee landde herinner ik mij haar kranige figuur, de haren saam in een volle wrong boven de postulanten-pelerine. Ze straalde iets uit van het gedegen vaste en welige Hageland. De uitbundigheid gevat in een streng-klassieke geest.
Haar humanioraleerlingen keken naar haar op met bewondering voor haar eruditie met meer dan sympathie voor haar warme uitstraling. Jaren later mocht ik haar als inspectrice geschiedenis ervaren. Ik hoor nog haar krachtige stem, hoe ze de les over het Parthenon samenvatte: “Acropolis. Gij zijt de rots waarop het gewicht van heel de geschiedenis rust!”.
Rust de Heverleese heuvel en de specifieke uitstraling ervan ook niet op figuren die deze instelling gezag en een eigen gezicht gaven?
Zr Beatrijs is één van hen en wanneer we haar vrijdag naar de “Kalvarieberg” zullen uitgeleiden zal de mozaïek van onze herinnering weer vergroten en zullen we weer piëteitsvol de namen noemen van hen die Zr Beatrijs zijn voorgegaan.
Jij was haar na, ik treur met je en alle medezusters, vooral zusters Hilda en Delfien. Je Sim.

(blz 27 – hier volgt een gedicht, oorspronkelijke titel “Het Woord”, daarna veranderd in “Dagboek” ernaast staat “niet publiceren”, maar die woorden zijn opnieuw doorstreept:

Dagboek

Het bleke blad
het nieuwe woord
dwingend relaas
de dag voorbij
verstilde vreugd
vertraagd verdriet,
de zekerheden
opgeborgen
naar ’t vrij gebied
der duizend dingen
en weer de huiver
die niet wijkt
het woordbedrijf
vergeefs bedwingen

mei 1992
Thuisgekomen na de belevenissen van deze emotievolle dag, ik herlees de bedenking van Zr Delfien aan het einde van de uitvaarttekst. Haar bedoelingen lagen wel op een verhevener vlak van het “Woord” met de hoofdletter. Voor mij had het iets te maken met de “allerindividueelste expressie…” dixit de Tachtigers.
Het heengaan van Beatrijs, de indrukwekkende en toch sobere uitvaart, een gebeuren dat ons bijblijft en dat we niet makkelijk zullen zien verebben in de prozaïsche trend van de jachtige dag. Ook de drukte van de koffietafel met de taterende dames, de meesten in hun “pensioengerechtigheid”. We zaten er weer op die plaats waar we als puber onze verdrietjes en geheimpjes aan elkaar toevertrouwden. Je hoefde maar even de ogen te sluiten en de scheidingsmuren weg te denken en je zag de grote refter met de grijze stutpijlers en tegen de muur de grote fusains van de begaafde kunstenares Sr Beatrix. Ze gaf ons nog schilderles in de klas tegenover de slaapzaal van het H. Hart die zondagnamiddagen. Even bedrijvig als toen waren de zusters met de dampende koffiekannen en al smaakten de sandwiches en taart heerlijk, ze konden de boterhammen “made Heverlee” uit in illo tempore niet doen vergeten. Er was
(blz 28)
daar ook een zekere Janssens (voornaam vergeten) die dan steeds zong “ik ben zó blij… ik ben zó blij alli-alla-allo…”.
Terug naar de koffietafel.
Hadden we niet even de schim van Sr Angela zien verdwijnen die de uitbundigheid had losgelaten: “Vous pouvez parler”, kleine flarden van reminiscenties weder levendig al moesten we voor sommigen onder ons wel vijftig jaar terugduiken en onze beste visuele capaciteiten bovenhalen voor de oma’s, min of meer uitgezet, de rimpeltjes vergeefs gecamoufleerd met wat vleugjes kleur. De specifieke streekgeluiden haalden de bovenhand.
Impressies die je wat onbehagelijk en weemoedig maakten. Dat flatje van de zusters: een sterrenverblijf in de beste seigneurie waardig. Ik dacht aan die tijd toen we streng gerijd voorbij de grote deur kwamen van het “Slot”. Daarachter lag die andere wereld van de verheven roepingen, voorbehouden aan uitzonderlijke meisjes en vrouwen, die reeds heel vroeg de “stem” hadden gehoord. Het bezorgde me toen vage rillingen en de angst ze ook te horen en de strenge driedaagse retraites. O tempora O mores! Het evangelie parafraserend zou ik kunnen zeggen: “Ze hebben het beste deel verkozen…”, en de levensavond van de Heverleese zustertjes onbezorgd en omringd met de onderlinge genegenheid is hun beloning voor hun edelmoedige inzet. – –
(blz 29)
7 mei 1992
De momenten in het leven waarbij je tot in het diepst van je zijn ontredderd en gekwetst bent – dat elk vleugje hoop verdwijnt, dat je zou willen inslapen zoals vanmorgen toen de telefoon m’n vreemde droom verbrak, die momenten beleef ik weer vandaag. Al. belde me op: de verkoop zal publiek gebeuren in het najaar. De lente die opnieuw aarzelend doorbrak heeft alle teerheid verloren. Hoe kan het anders, de meimaand bracht de laatste jaren altijd de herinnering mee van afscheid en vergankelijkheid. Morgen is Finneke 15j weg, de 12de Pips drie jaar en Bert al 1 jaar. Ik durf het niet laten doordringen maar de hele dag is het alsof ik die etterende buil moet uitspuwen die mij belet te ademen of maar iets naar binnen te werken. Kon ik de gal uitspuwen die de bitterheid door al m’n aders jaagt kloppend en duwend – 41j… Ik heb met mijn handen de muren betast waarachter het vocht naar boven trekt, als tranen van gemis maken ze bubbels door het behang, kon ik maar even het raderwerk in mijn hoofd stilleggen. Ik heb de foto’s van Pips uit zijn studententijd klaargelegd en een tekst uit ’29 die hij uitsprak in Antwerpen op een AKVS bijeenkomst. Ik zal alles aan P. zaterdag overhandigen.
10 mei 1992
Ik ben gisteren naar de landdag geweest van O.A.K.V.S. in Averbode. J. kwam mij halen bij G. Het was killig herfstweer zoals het is in mij. J. maakte grapjes, zielig.
In Averbode stond de bijeenkomst in het teken van E. Van der Hallen, stijlvol en intiem. Er zijn weer 25 getrouwen overleden sedert de laatste bijeenkomst. De confrontatie met de ouderen, Nands generatie, is nu praktisch verdwenen. Nand Quintens uit
(blz 30)

foto: “de ouderen” in Averbode, Sim achteraan midden:

Oostende, mijn tafelgenoot, kon nog vele namen plaatsen onder de oude foto’s van ’29 hoofdbestuur AKVS en de leiders van het KVHV. Namen die ik Pips wel eens hoorde vernoemen. Ik leef bestendig in die tijd van de generatie vóór mij en besef dat ik twintig jaar mis van een leven waar Pips zo intens bedrijvig was. Ik hoorde zijn rechtlijnigheid, ernst en soberheid prijzen en zie hem weer, nu niet in zijn levensavond maar als jonge “streber”.
“Bent u de vrouw van Nand V.”, vroeg me iemand. Het klonk onwezenlijk – De hartelijkheid en eensgerichtheid van heel het gezelschap heeft me even de kommer om het huis doen vergeten, veel heviger was de prijs van het gemis, ik denk aan de woorden van Goethe: “Vielleicht ist dies der höchste Grad der Liebe: zu lieben ohne zu besitzen”.

(nvdr: het citaat is van Marion Gräfin Dönhof, in “Kindheit in Ostpreussen”, 1988)

Met A. naar het feestje van S., ze deed haar Pl communie, geweest. Ik had afgesproken niets over de kommer los te laten. B. had de tegenslag vermoed vermits ik niets had laten weten. Hij zal nu wel wat driftiger zoeken naar een onderkomen. Huren of komen? Het blijft een vraag, ik zal hem moeten helpen maar hoe. G. heeft me opgebeld, heel laat nog, en besprak de alternatieven, ook J. deed voorstellen. Ik zal er over nadenken zeg ik en denk, denk, denk,… De pijnscheuten willen niet wijken. Hoe is het mogelijk dat ik opnieuw heel de scheiding van drie jaar geleden moet verwerken heviger dan ooit? Hoe hou ik het vol?
(blz 31)
 (- krantenknipsels “Herdenking” overlijden Nand)

(blz 32)
12 mei 1992
Het is nu precies drie jaar en, door de omstandigheden verhinderd, de pijn is verser dan ooit. Ik verstuurde zo naar drie kranten – G.V.A, Het Laatste Nieuw en De Standaard – een herdenkingstekst en het bericht erbij dat de werken van Pips elke zaterdagnamiddag (mei en juni) hier te bezichtigen zijn. Het was een voornemen dat al lang door mijn hoofd speelde indien het huis publiek zou worden verkocht, want waar moet ik heen met een honderdtal schilderijen? Ik heb de galerij beneden wat geschikt: op de tafel al de dichtbundels en de tekeningen, de eigenhandig geschreven gedichten en de verluchtingen errond. Bij de opruiming zag ik hoe verkommerd de muren zijn en hoe het vocht ook in de meubels is gedrongen. Ik maak m’n berekeningen ettelijke keren en ben radeloos: huren of kopen?
16 mei
Ik wacht… het is bijna twee uur. Ik heb gisterenavond heel laat doorgewerkt met het nummeren van de schilderijen. Het was een sisyfuswerk. Dan heb ik ze alle opgetekend volgens nummer en benaming en heb de bladen en stencylen. De prijzen verlaagd met de dood in het hart maar het is beter dat ze ergens terechtkomen als te verkommeren op één of andere zolder of kelder. Ik heb er een 160tal gecatalogeerd. Ik leef nu weer intens in zijn wereld. De zomer heeft nu blijkbaar toegeslagen want het weer is zonnig.
19 mei
Drie bezoekers zaterdag! – Zondag naar Zwijndrecht met Begga. De oude garde was present. Prof Ada Deprez heeft pappie als een “ziener” nog zien stappen over de dijk in Oostende. Ze was toen zelf een tiener.
(blz 33)
In Zwijdrecht vroeg Mia Brans me over Nand te spreken op de volgende AKVS-bijeenkomst. ‘k Zal er eens over nadenken.
Zondagmorgen 24 mei 1992
Ik ben opgestaan om 6 uur en maakte de taarten klaar voor Bt’jes 1ste communie. Tegen twee uur word ik in Kortenberg verwacht. Ik ga hier naar de tienurenmis. Gisteren belde Dr. Van Lierde me op om zijn bezoek aan te kondigen. Bert Peleman kwam hier aan tegen vijf uur. Hij was onkennelijk vermagerd en had problemen bij het gaan. Hij deed me aan Pappie denken en het bedroefde me te zien hoe de oude generatie nu stilaan de schemering intreedt. Het maakt me zelf plots heel bejaard – De bezoekers waren uitermate verrast bij het gigantische werk dat Pappie heeft gepresteerd. Ik word er ook elke dag mee geconfronteerd en hij is hier meer dan ooit aanwezig, tastbaar en grijpbaar. Ik leef nu meer dan ooit met de beklemming in mij die maar niet wijken wil. Alleen als de slaap me genadig is valt het raderwerk van de gedachten een paar uren stil. Tot als ik in de nacht plots wakker wordt. Zoals vandaag. Ik ben dan maar opgestaan en heb gelezen in Kierkegaard. Zijn beschouwingen over de stadia in het leven van de esthetische mens – de esthetische en de religieuze – Pappie heeft veel onderstrepingen, uitroep- en vraagtekens geplaatst. Volgens de beschouwingen van Sören klasseer ik Pips bij de esthetische mens die aan zijn bestaan zin en waarde geeft, boven de wisselvalligheden van het leven standvastigheid voorstaat, wat eenzelvig misschien en soms stroef, maar alle vertrouwen waard.
(blz 34)
De analyses van Kierkegaard zijn a.h.w. een voorafgaand deel van de resultaten die de Duitse psychiater Kretschmer terugvindt in de twee mensentypes: de ene klein en gezet, levensgenieter en humeurig, de andere ascetisch en groot, ernstig in zichzelf gekeerd, wat wereldvreemd! (Beeld van Pips!)
Juli 1992
Veel belevenissen verwerkt met de bezoekers die eerder schaars zijn. Het is immers vakantieperiode.
Op 11 juli woonde ik in de raadszaal van het gemeentehuis de viering bij. A. Neyts sprak er. Ze is in Etterbeek nog ooit mijn leerling geweest, ook haar broer Frans. Het schilderij met de golfbreker heeft een ereplaats in de zaal. Ik was er blij verrast mee.
De gemeente plant een straatnaam F.V. in de verkaveling aan de overkant. Het bericht wekt in mij een warboel van gevoelens: trots en angst en ik voel me soms ongemakkelijk –
De tuin is weer opgeruimd en het geeft me geen genoegen. De toekomst hangt onheilspellend als een donkere nevel voor me. Ik word heen en weer geslingerd tussen een tikkeltje hoop en dan weer de knagende neerslachtigheid. De bezoekers uiten hun enthousiasme voor het “environment”. Ik heb goed te weeklagen over de belabberde muren en vensters. Ze zien het niet…
Ik ontving bezoek van de oud-collega’s. Ze hebben daadwerkelijk hun bewondering geuit. Bij R. hangt nu de bleekgroene vloed en bij M.L. de ondergang van Venetië en het rode Zwin. Hun enthousiasme over hun verworvenheid doet me goed en het zal me in de gelegenheid stellen de werken te gelegener tijd te gaan bezoeken.
(blz 35)
Op 25 juli werd ik uitgenodigd bij M.T.R. Nu ben ik nog beroesd van de belevenissen in haar retrowoning in het eurocratische Brussel. Het was een vorstelijke ontvangst in het verzorgde nette huis, ook de stulpen van de collega’s doen me de belabberde toestand van dit huis schrijnend inzien. De ontvangsten der laatste weken verliepen hier en elders opgewekt door de sprankelende vloeistof in de tintelende glazen, het deed me kommer en zorg een wijle onderdrukken en toch wordt de verlatenheid des te heviger als de nieuwe dag aanbreekt en ik twijfelend nog even indommel. Zoals voor een paar dagen toen je lijfelijk naast me stond tastbaar en reëel en ik je vertelde over de ervaringen die de verschillende bezoekers me bezorgden. Je was er weer, bedaard relativerend en zacht mijn uitbundigheid temperend: “Simmeke, Simmeke…” Ik hoorde me denken “ik droom toch niet?” en aarzelend berichten over het familiegraf in Oostende dat ik al maandenlang had verzuimd maar waarvoor ik nog een dag uitsparen zou in G’kes vakantieplanning. Toen barstte de droom in de nuchterheid van de ochtend die al een heel eind was opgeschoven. De droom hield me vast en ik zocht naar de betekenis en naar het teken aan de wand, tussen al je visioenen ben ik weer de laatste augustusdagen ingetreden. De laatste uitnodigingen zijn verstuurd.

(volgende baldzijden t.e.m. blz 40 zijn uitgetikt)

“Les chiens aboient, la caravane passe…”

(blz 36)
23 sept 92
Vanmorgen dacht ik aan de tijd van toen 41j geleden. Hier was het huis vol bedrijvigheid om ons op St Michielsdag als jong echtpaar te ontvangen.
En heel leven ligt er nu tussenin… Ik overloop in een flits al de wederwaardigheden zoals een stervende blijkbaar in luttele seconden zijn leven overloopt (ik hoorde het onlangs van een getuige die op de rand van de dood weer bijkwam). Ik wacht op wat nu onherroepelijk komen moet, soms gelaten, en aanvaard-bereid soms opstandig en met in mij een onontwarbaar kluwen van besluiten en radeloosheid. Elke telefoon, elke postbedeling wekt die knagende onrust en toch de beslissing zal een dezer dagen vallen. Het begon 5 jaar geleden toen de notaris ons inlichtte over de verkoop, 5 jaar van hoop en onrust. Hoe heb ik het volgehouden. De kommer die gedeeld werd maakte het toch minder zwaar.
Dit weekend ben ik op gestadig aandringen van M. weggeweest met de VL-Academici naar Frans-Vlaanderen. Het was een leeerrijke trip en de reisleider reciteerde een gedicht van jou over Cassel. De verschillende localiteiten die ik alleen bij naam kende riepen verre associaties op nl Hazebroeck waar Oberleutnant Ernst Jungman zijn E.K.I. kreeg. De Catsberg waar de zoon van je studievriend Louf nu abt is.
Oktober
De dagen glijden troosteloos voorbij en ik ben soms als verlamd en omdat de huistentoonstelling nog elk weekend loopt zit ik hier dan vast voor de schaarse bezoekers.
De vliegtuigramp in Amsterdam heeft me mijn treurnis doen relativeren en toch duikt het spookbeeld van de onzekerheid alsmaar dreigender op. B. zit steeds nauwer nu het probleem van een nieuwe huisvesting dingend wordt. Met 1 jan moet hij verhuizen. Het kapitaal dat ik hem zal geven vermindert mijn eigen mogelijkheden maar ik moet ook beseffen dat mijn tijd gekomen is. Ma. sprak over de mogelijke huur van het appartement dat ze zal kopen… Ik gruwel van de gedachte van een duiventil of een bijenkorf… en toch wordt ik elke dag meer dan vroeger geconfronteerd met de kilte en de klamheid van dit vochtige huis. De koude van de laatste dagen verplicht me de kachel in de woonkamer aan te steken en zoals vroeger heb ik in het bos aansteekhout gesprokkeld maar in mij is de waakvlam gedoofd.
Ik was even in K. Het huis geeft een miserabele indruk, daarin groeien de kleinzonen op. E. lag te slapen. Het bevreemdde me erg. Ze was moe, is opgeblazen en geeft een ongezonde indruk. B. heeft een hoest die me niet bevalt. Ik ben in mineur naar huis gereden, naar het huis waaraan ik nu moet ontgroeien. Ik heb het heel erg koud en het is maar half oktober.
(blz 37)
Vanmorgen werd er driftig op de deur geklopt. Ik deed niet open en beantwoordde geen telefoon. ‘s Avonds kwam J. op bezoek. Hij had een schatter aangesproken die de hoge grondprijzen in K. bevestigde en de raad gaf het slophuis waar B. zijn zinnen op had gezet aan te kopen. De woning wordt verkocht wegens een aan de gang zijnde scheiding, de man blijkt akkoord en de vrouw moet nog gecontacteerd worden. Ik zal het hier nu zeker moeten opgeven. Het is mij vreemd te moede, verdriet en opluchting terzelfder tijd.
Vandaag zondag heb ik al de kachels aangestoken, het was behaaglijk warm en gezellig maar niemand daagde op. Gisteren woonde ik nog het samenzijn bij van Broederband. Een deprimerende ervaring: een gezelschap van fossielen zou Pips hebben gezegd toen in Averbode bij de jaarlijkse bijeenkomst van het AKVS.
20 okt
B. heeft mij opgebeld gisteren. Hij is nu beslist het sloppenhuis aan te kopen en moet woensdag voor de compromis bij de notaris verwacht. Mijn handgift wordt al gedeeltelijk verwacht. Ik ben verward maar laat het niet blijken. Het is wellicht beter dat de knoop wordt doorgehakt. Zij hebben nog een leven voor zich en mijn aftakeling kan nu beginnen, ik hoop maar dat het niet lang meer zal duren. Ontgoocheling, verdriet, berusting, aanvaarding: het woelt allemaal door me heen.
Ik ben naar Mechelen geweest bij Al. en ben er in een schijn-opgewektheid gaan koffieën. Toen ik wilde tracteren wou ze het verhinderen: “Jij moet sparen”, zei ze lachend doelend op de aankoop hier en ik durfde de beslissing niet meedelen. Hoelang nog zal ik hier kunnen blijven. De verkoop van schilderijen vlot niet meer en de meubels zal ik moeten likwideren, maar ik zal wachten tot het uitdrijvingsbericht zich aanmeldt. Ik gruwel van de gedachte eerst de kooplustigen te moeten rondleiden in al de vertrouwde plaatsen waar Pips’ aanwezigheid nog zo ontegensprekelijk waart. Ik heb al zoveel slapeloze nachten achter mij. Al. gaf me een sterk slaapmiddel en dat heeft me geholpen.
21 Okt.
Ik ben naar de bank geweest voor de liquiditeiten en heb in K. op de kinderen gepast terwijl B; en E. naar de notaris gingen voor de overeenkomst af te sluiten. Bij hun terugkeer verkeerden ze in een euforie. Het is nu definitief beslist en Weerde wordt vergeten.
(blz 38)
26 oktober 1992
De lange angstige afwachting omtrent het huis wordt afgesloten. De fase van de definitieve onthechting moet nu beginnen. Ik weet dat het weer een moeilijke tijd zal worden. Misschien komt er hulp van hier boven maar ik geloof het niet. Het heeft al te lang geduurd. Ik probeer al de ongerieflijkheden in het huis onder ogen te zien maar waarom wordt alles nu ineens zoveel mooier en verbleken alle ongemakken van koude, kilte en de beslommeringen van de kachels aan te steken, de kolenkitten uit de kelder op te halen, de schimmels en de vochtigheid op de muren, het is plots niet meer zo gewichtig, ook de verrotte vensterkozijnen zouden misschien nog kunnen hersteld enz. enz.
Aan de overkant van de straat kondigt een affiche de verkaveling aan van de gronden aan de overzijde. Zal één der straten nu nog de naam V. krijgen indien ik hier zal weggaan van het dorp waar ik 41 jaar lang verbleef?
28 oktober 1992
Ik ben vandaag naar K. geweest en de aankoop bezichtigd; ik ben er helemaal van ontdaan en durf de kosten niet schatten, om het maar enigszins bewoonbaar te maken zijn de werkzaamheden niet te overzien. De angst overweldigt mij als ik de euforie van de kinderen vaststel. Indien E. niet uit werken gaat zal het een zware dobber worden. Ik voel me er nauw bij betrokken. Wat moet ik doen???? De raad die buitenstaanders me geven is negatief realistisch alleszins. De grote tuin alhoewel verwaarloosd troost me wat. Ik moet slaaptabletten bemachtigen om de nacht door te kunnen.
29 okt
Begga vergezelde me naar Zwijndrecht waar ik “Ecce Homo” heb afgeleverd. Een stukje van Pips ging weer de deur uit…
In de Vl-Nat-debatclub moest ik even de honneurs waarnemen en de bloemen uitreiken aan Mevr. M. (Mia Brans koos me ervoor uit omdat ik… mijn hoed ophad vermoed ik!!!). Het was weer een bedoening van oudjes. Ik kwam thuis tegen 11u maar wist dat ik niet onmiddellijk zou inslapen en hield het vol tot 2u (de pilletjes van B. hebben dan geholpen).
30 okt.
Ik ben de chrysanten in de kerk bij Mr. Pastoor gaan deponeren in plaats van naar het kerkhof te gaan. Ik die nooit begraafplaatsen heb bezocht zal nu gestraft worden door het uitzicht erop in de Kerkhoflaan (ik denk aan de anekdote van Kierkegaard!).
8 november 1992
Een bewogen week is voorbij. B. werkt als bezeten in euforie aan de krot. Ik geloof dat hij beseft dat de aankoop een geweldig risico is. Indien E. geen werk vindt nu ze haar stempel kwijt is wacht hen nog een moeilijke overlevingstijd. Ik slaap niet van onrust.
Hoe moet het nu verder?
Het schijnt dat hier een buurtbewoner bezwaren opperde tegen de naam der V.-straat in de verkaveling. In het Groot Verzenboek van Deleu werd ook de naam vergeten. Ik heb de samensteller een schrijven gezonden en hem herinnerd aan de teruggezonden bundel jaren geleden met de vermelding “te onbelangrijk om te bespreken…”. Pips heeft er toen erg onder geleden.
Ik verwacht elke dag het bevel van mijn uitwijzing en handel verdoofd. De alternatieven, ik weet het, zijn niet denderend. Ik vrees de onvermijdelijke strubbelingen indien ik voor een aanbouw bij B. opteer. Zal ik hun manier van leven kunnen aanvaarden?? De aankoop van een stuk grond door de Fontein waarop ik een stulpje zou neerzetten en er bij wijze van spreken “heer en meester” zou zijn maakt mij ook angstig; want alleen in een heel nieuwe omgeving in de grijze donkere jaren die mij nog resten… Inslapen en ontwaken, de problemen waren rond…
15 november
Het regent, de bomen staan sinds de hevige wind van dinsdag nu bijna kaal op een paar koppige blaadjes na.
Ik keek naar de film “Out of Africa” waar de liefste begraven werd in een met struikgewas omzoomde vlakte, een leeuwenpaar strekte zich behaaglijk uit over de verste terp. De treurende vrouw verdween alleen naar de einder toe.
Buiten druilt het nog steeds en over de Zenne klinkt het gekandenseerde geluid van een ziekenwagen.
Er kwamen geen bezoekers vandaag en ik heb de deuren van de galerij weer gesloten voor een week.
De buurman haalde het abonnementsgeld op voor het parochieblad. De tekst op het achterblad ervan geeft nog wat binding met het gebeuren onder de dorpstoren, ook drukte Mr Pastoor mijn bijdrage af “mijmeringen” waarin ik wat nostalgisch treur om de afbraak van het oude boerderijtje om de hoek waar nu een jong stel een modern stulpje bewoont.
De zondagsmis werd opgeluisterd door de harmonie, dat was wellicht de oorzaak dat er meer godsvolk bewoog in het intiem bebloemde kerkje.
Zondagnamiddag te lande onder de herfstige vochtigheid. De geluiden verstillen zodat ik nu en dan een blad hoor vallen van de kamerplant achter de divan. Ik denk dat hij aan verpotting toe is opdat hij de winter zou doorstaan; ik hoop dat ik er een dezer dagen aan begin…
(blz 40)
Vorige week bracht ik een bezoek aan een dame in een bejaardenflat aan de rand van de stad. De residente leeft er in herinnering en beweegt moeizaam van de leunstoel naar de tafel in de koestering van een overladen interieur. Ze keek naar de tuin waarover wat nattigheid zweefde. “In de zomer moet je komen dan is het hier zo mooi”, zei ze vermoeid. Ik voelde me opgelucht toen ik de omgeving verliet en probeerde vóór de avonddrukte de autoweg te bereiken. Al. die me vergezelde voelde zich onwel en toen ik haar een paar dagen later opbelde vernam ik de jobstijding: opname in het ziekenhuis en de kleine beroerte belette haar niet zich behoorlijk uit te drukken. Ze is nu weer in de vertrouwde omgeving, maar de dokter schreef haar een complete rust voor van vier weken.
J. Deleu heeft mijn brief beantwoord, zonder verontschuldigen zich beroepend op zijn persoonlijke mening. Ik denk dat de wijze raad van Pips: “laat alle kritiek over je heen gaan, puur eruit wat waar is en voor de rest verloochen jezelf niet”. Soms herhaalde hij ook het Frans gezegde: “Les chiens aboient, la caravane passe…”
december 1992
De derde decembermaand in de eenzaamheid van het steeds verder verkwijnende landhuis. De kinderen pramen me het kerstfeest naar oude gewoonte hier te laten plaatsvinden; ik voel me beroerd en futloos en wou dat deze weken zo snel mogelijk verglijden. Deze maand waar Pips zo van hield. De glitter en de schijnglans wordt weer overal geïnstalleerd en de brievenbus puilt uit van de publicitaire koopjes en prullaria.
Ik ben met Begga naar de handelsbeurs geweest in Antwerpen. Het duurde nog eens zo lang om een parkeerplaatsje te vinden en ik neem me voor bij een volgende verplaatsing het openbaar vervoer te benutten.
Bij Begga hebben we F. nog even nagevierd voor zijn 99ste jaar. Hij beweegt moeizaam maar zijn geest is helder en hij genoot van de schuimwijn die sprankelde in de kristallen glazen. Om 8u was ik thuis en luisterde nog even naar de BBC waar de scheidingsperikelen aan het koningshuis mode is. Zo lijken wat overal deprimerende toestanden te heersen. Waarom niet meer genieten van de kleine alledaagse dingen en hunkert de mens steeds naar het onbereikbare? Ik herinner me een passage in een schoolopstel van meer dan vijftig jaar geleden waar ikzelf trachtte naar “alles wat heel ver is en heel schoon!”
G’ke is op bezoek geweest en heeft hier wat verpoosd bij een hoopje strijk. We wisselden wat ideeën uit en ik stelde vast doe zij ook al bekommerd is over de kinderen hun reilen en zeilen. De eeuwige gang van het bestaan.

(vanaf blz 41 opnieuw handgeschreven dagboek)

(blz 41)
18 december ‘92
De nacht was me ongenadig en ik heb me opgelegd geen slaapmiddeltje in te nemen. Het atelier met het divanbed is nu mijn rustplek en op dezelfde plaats waar jij de laatste jaren de slaap opzocht lig ik nu meestal met open ogen. De strepen licht langs het gordijn doen me denken aan je bekommernis je van alle helligheid af te sluiten. Je installeerde de schildersezel met het grote boegbeeld als een scherm voor een klaarte die je belette in te sluimeren. Ik heb ettelijke keren de lamp aangestoken en heb de trage uren geteld kijkend naar de doeken waarin je onuitputtelijke droomwereld staat afgebeeld –
Het was een bewogen avond. Op TV kwamen de niet aflatende beelden van de zogezegde onverdraagzaamheid tegen de vreemde inbreng (?) waarvan Aloïs Gerlo getuigt: “Het multiculturalisme is de nieuwe heilsleer van de gauchisten, na de ineenstorting van hun linkse ideologie. Het is gericht tegen het wezen van de Vlaamse beweging”. De films en documentaires brengen de zoveelste keer het vertekende beeld van de nazigruwelen. Wanneer zal er ooit objectief een oordeel kunnen geveld? Wij worden nu gelijkgesteld met de negatieve oorlogsgebeurtenissen. Ik zag een fragment van een crematie en kromp ineen bij de herinnering, ook als ik bij de overlijdensberichten lees over een verassing moet ik de gedachte van me afduwen… Op de Franse TV1 was er een uitzending over de buitennatuurlijke verschijnselen en contacten met de overledenen – ik geloof het niet al zou ik het willen.
(blz 42)
Voor een paar nachten heb ik me wel in een moment tussen waak en slaap je horen roepen: “Moeke… Moeke…”. Het heeft me de gehele dag beziggehouden. Soms verwart m’n droom je met mijn vader en zie ik het huis van mijn jeugd.
De beslissing omtrent het huis zal nu wel in één der volgende weken vallen. Ik voel me als een asielzoeker. Soms berustend, soms radeloos.

1993

2 maart 1993
Twee maanden sinds ik nog iets aan dit voorgaande toevoegde en toch bleef ik even bezwaard. Hoe heb ik het alles reeds zovele maanden volgehouden. De winterreis bracht me nog meer onzekerheden… Het vertoon van mensen op leeftijd die nog even zich vastklampen aan de zinloze beroerselen en zich inbeelden dat de leegte kan gevuld worden met ijl gewoord. Ik voel mezelf niet meer. Als een wegkwijnende fossiel en slinger voort tussen de dagen als een losgeslagen anker. Kennissen en vrienden vallen één voor één af. De oude vrouw in het Kölner Bahnhof bracht me het schrille beeld der nog resterende jaren. Begga belde me op en berichtte me haar ongeluk. Sterven is niet erg, zei ze, ik was bewusteloos en wist niet meer hoe alles gebeurde. De man van S. is gestorven en de vriendin van Al. ligt verlaten in de afdeling der terminale patiënten op het einde te wachten.
(blz 43)
1 mei 1993
Ik kom zoëven terug van het jubileumfeest van G. en D. Vele oude bekenden en de jonge “nachwuchs” die zelf al aankomende pubers hebben. Ik had een gelegenheidsvers geschreven, luchtig losjes zoals het bij dergelijke feestjes nu eenmaal hoort. Misschien heeft het niemand gemerkt maar de mokerslag van de voorbije dagen drukt krachtig op m’n gemoed. Het blaadje van de SP waarin Pappie zó erg gebrandmerkt wordt met het onvermijdelijke gedicht aan H. Wellicht is dát het teken om de band met deze contreien nu eindelijk te breken. Weg, weg van het odium dat nu op mijn naam kleeft. Gelukkig zijn er nog goede vrienden die me hebben opgevangen, trouw en oprecht. Met G. was ik donderdagavond bij de V.Nat debatclub. Het was een herademing. Ook kreeg ik de kaarten van het Zangfeest toegestuurd. Ik zal er morgen met Begga naar toe gaan.
Het zangfeest was indringender dan vorig jaar. Ik zocht vergeefs naar een lied van Pips (Remi Van Duyn werd herdacht die zoveel van Pips heeft geregisseerd). Gaf vluchtig Anton Van Wilderode een hand en verloor even Begga in de stroom.
Je bent nu meer dan ooit aanwezig. Soms zit het heel hoog.
Met Al. dinsdag een kleine trip gemaakt. Ze ziet er niet goed uit en geeft me allerlei suggesties voor de koop. Ik doe alsof en spreek en lach mechanisch.
Ben naar Averbode geweest. De vrienden worden grijs en moe. Ik had het even erg in de kapel. Een bejaarde vrouw kende aleens je naam niet meer, een andere sprak met geestdrift over je toespraak in Wieze… Een zekere
(blz 44)
Mieke Vanden Berghe droeg een rits gedichten voor maar geen enkele van jou, wat zou gepast hebben, cfr. het publiek.
Al. belde me vanmorgen op. Ze werd benaderd door het bedrijf Verh. voor de koop van heel het goed. Het brengt me weer in een ontredderde stemming. Ik zal nu wachten tot zondag als de gehele familie aanwezig is om de definitieve beslissing te horen zodat ik opnieuw normaal kan ademhalen na zovele jaren beklemming. St. en Ca. zijn hier geweest. De roddels over de straatnaamgeving verebben. De mensen in de buurt zijn vriendelijk, al vermoed ik hun commentaar.
Terug uit Hasselt om 8u.
(blz 45)
Lente 1993
Pappie,
Ik stond zo-even voor het venster dat uitgeeft op het terras, de zon verwarmt al even beschut achter de gevel tegen de koele noordoostenwind en ik sprak onweerstaanbaar tot je “in de zomer zijn we weer aan zee”. In het huis is het kil, al blijft de kachel in de studio doorbranden.
Ik leef van de ene morgenpost naar de andere en verwacht het bericht van de openbare verkoop. De perken werden nochtans weer gemaaid en het oogt mooier dan ik wou verwachten bij de eventueel grijpgrage kooplustigen.
Ik speel ambulancier voor gebroken armen en benen bij zoon en kleinzoon van Al.
Ook Gke is in ziekteverlof met een geschonden miniscus. Ze kan nu, al wordt ze in haar bewegingen gehinderd, wat uitrusten van het schoolse werk.
Omdat de lente stilaan doorzet heb ik de melaatse gevel wat opgekalefaterd. Jij klaagde er steeds over hoe triestig hij er na de winter uitzag. Ik heb een potje witte verf gekocht en zal de voordeur een beurt geven want op 27 april komen een paar oud-leerlingen van Hasselt op bezoek. Ik zal weer het onbehouwen uitzicht van vensters en deuren moeten verontschuldigen.
Al. belt niet meer als ik het zelf niet doe. Ze nam contact op met haar notaris. Hij denkt dat de verkoop in mei zal plaatsvinden. Ik verwacht het en toch maakt het bericht me onpasselijk.
M. wou dat ik Mevr. J. vervang bij een trip met de Esselens naar Düsseldorf.
(blz 46)
We verbleven er in de officiersmess. Heel comfortabel. ‘k Ben het niet gewoon!
Vandaag 18 april heb ik Mevr. D. gaan uithalen voor de Bormsmis in Merksem. Ze nodigde me uit in “het Scheldezicht” op de linkeroever. Ik zag een vrachtschip voorbijvaren, precies het schilderij in de galerij en ik moest de opkomende gedachten verdringen. Mevr. D. is een lieve dame maar zoals we opmerkten tijdens de mis: de oude garde is moe en vergrijsd.
(blz 47)
De dagen rond O.H. Hemelvaart 1993.
De dag begon druilerig en ik mijmer over de belevenissen van een druk weekbegin.
Zondag was heel de familie aanwezig voor de herdenkingsmis. De kleinkinderen joelden over de perken en het was weer zoals in de vroegere jaren alleen “jij” ontbrak waarmee het allemaal begon. Als je naam weerklinkt in het kleine kerkje (Brab. gotiek) zie ik je weer met je volle 1.92m maar liggend opgebaard: arduinen ridder onwezenlijk en toch zo indringend nabij.
De heftige meibloesems in de tuin zijn alweer verdwenen en aan de takjes van de heesters kleven de papiertjes die de kleinkinderen eraan bevestigden bij hun schattenjacht. Ik laat ze hangen als zoekgetuigen van hun aanwezigheid en mijmer maar door. Waarom werden we te gul bedeeld met te “emfindliche” gevoelens? Hoe eenvoudiger zou het zijn als we wat luchtiger over de kommer heen de scherpe kantjes konden vijlen.
Ik zag voor een paar dagen een film anno 1940 met vedetten die we als jonge puber ook al vereerden: Olivia de Havilland en Eroll Flyn! De laatste beelden met crèmerige hemelse muziek. Nu vinden we het kitsch maar toen deed het ons romantisch wegsmelten! Alleen de tekst onder het beeld “happy end” bleef me bij. Het klonk zo ongeveer: “Er is geen groot verdriet dat toch bevrijdend kan
(blz 48)
worden, geen donkere wolk zonder dat randje licht, geen onheil waaruit toch iets goeds keert”.
Het is nu ook de tijd dat de kinderen van ex-collega’s, vol zoete min, inschepen voor de levenstocht. Ik word dan uitgenodigd op mis en recepties die als maar rijkelijker en voorzeker geldverslindender (!) worden, zoals gisteren in Mechelen en al was de bruidegom weduwnaar en reeds opa, de jongere bruid (ook al 45) had er beslist een groots gebeuren voor gewild. De misviering werd voorgegaan door drie celebranten en twee koren vertolkten o.a. aangepaste motetten van Bach. Ik dacht aan het sublieme “Bist du bei mir”. De bruid droeg haute-couture in kant, Milaan-Versace met een oogverblindende rug décolleté, wel even gewaagd vond ik tussen de bedaarde pijlers van de O.L.Vr. kerk. Tijdens de receptie gleed bruidegoms hand teder over de gebronzeerde schouderbladen. Onwillekeurig dacht ik aan de eigen omoplates waar ik de laatste dagen reumascheuten in vermoed.
De gehuwde aanwezigen zullen wel de eigen trouwdag hebben gememoreerd. Een heel leven flitst door je en het ene moment dat je erin het meest beroerde blijft de laatste dag van het definitieve afscheid. “In goede en kwade dagen”, zegde het bruidspaar voorzeker lippendienst op het ogenblik dat pijn en verdriet zo ver af is.
(bl 49)
donderdagmorgen in mei ’93.
Het onweerde vannacht, niet erg. De regen viel strak neer over het terras ritmisch en mals over het grasperk. Ik lag een tijdje wakker en dacht aan het vers van Adama Van Scheltema dat we in onze jeugd afdreunden “Het regent, o wat regent het, ik hoor het in m’n warme bed”…
Tegen de morgen had ik een heerlijke droom. Het bracht me terug wel 40j geleden. In de trein met kleine G. aan de hand stond ik voor het venster. Aan de halte stond pappie ons op te wachten. Hij stond er op het perron rijzig in zijn mooie beige pak. We wuifden elkaar toe. De trein gleed nog even verder maar toen we afstapten bleef alles wazig en onwezenlijk… de droom brak af. Ik sloot het venster want de kilte na de nachtelijke regenbui drong door in de spijt van het ontwaken. De zwoele hitte der voorbije dagen was verdwenen. De barometer duidde “veranderlijk” aan. Ik droeg de droom nog mee in de ochtenduren.
1 juni
Uit Hasselt teruggekomen. Ik was via de oude weg Leuven-Diest ernaartoe gereden. In het geboortedorp was er de omlegging. Zo kwam ik langs het ooit vertrouwde huis omringd door drukke handelshuizen, daar waar vroeger de rode papavers en de korenbloemen door het graan schoten een grote parking aan het Gouden Kruispunt. Waar waren de karren haperend over de hobbelige kasseien en de stoere Brabantse paarden – voorbij, onherroepelijk voorbij – Het landschap, vreemd niet te herkennen. Alleen de strook tussen Winge en Tielt lag er nog even bij zoals toen. De brede linde voor de vroegere afspanning had de tijd overleefd. In Kiezegem leunde de verweerde grafstenen tegen de geroeste Diestse bakstenen van de oude kerk. Het verkeer was druk en de fietsweg van vijftig jaar geleden nergens te bekennen.
(blz 50)
Bij R. vond ik de hartelijkheid weer die een verademing leek na de deprimerende tocht. We speurden naar de vertrouwde plekken van zoveel jaar terug. De zangerig-zoete Limburgse intonatie bracht sfeer. Als A. aan het woord was hoefden de anderen niet veel in te brengen. Het doek “Geborgenheid” leek de ideale plaats van eindbestemming bij iemand die de kern der dingen nog ontdekt en benadert met een preciesheid die verrast. Ik geloof dat F. met minder reserve één van zijn geesteskinderen ter plaatse zou weten omdat juist inzicht en begrip in zijn visionaire bewogenheid zeldzaam blijken.
Zaterdag 5 juni
Ik kwam terug van een trip naar de Saarstreek, heimat van M. 700km op de teller en langs grote Duitse autowegen moet je de pedaal wel doordrukken. Het maakte me onbehaaglijk en onwennig. Zoals het hele feestgebeuren bij C. en R. daarboven op de berg waar de Hondsuch zich kronkelend uitspreidt en waar de “camere”-genodigden de weelde tentoon spreiden van een genoegdoening na een leven van hard labeur weliswaar. Luxe en comfort. Ik zal hier wel even moeten wennen in het belabberde huis waar maar geen oplossing lijkt aan te komen zodat ik node de bezoekers rondleid en alle aandacht vraag voor het oeuvre van Nand.
10 juni
De hitte drukt mediterraan en beklemmend. Ik gaf de tafel op het terras een verfbeurt en ook de voordeur die in een hachelijke toestand verkeert.
Naar Al. getelefoneerd. Ze werd nog niet geopereerd en voelt zich zeer eenzaam. Er overvalt me plots een onzeggelijke weemoed. Pips, ik mis je zó.
Ik zoek de betekenis op van “Raratonga”. Raratonga, ik legde het uit als het eiland van geluk, ver en begeerlijk. Ik zie nu
(blz 51)
dat het het grootste eiland is van de Cook-groep in de Stille Zuidzee (Polynesië). En weer besef ik hoe Pips in een andere wereld bewoog ver van aardse beslommeringen had hij al het Nirwana bereikt, de onthechting van elke rusteloze vezel die ons bindt en waarvan we node kunnen scheiden zonder ontreddering en verdriet. Waar haal ik de kracht om die onthechting door te voeren, te bewegen in die andere dimensie die glimlacht, meewarig om onze zwakheid.
Vandaag bleek weer de idee bewaarheid. Een bedenking die Bert zó dikwijls aanhaalde: Immer wan mann denkt es geht nicht mehr, kommt von Irgendwo ein Lichtlein her“. Bij de gemeenteberichten stond de beslissing afgedrukt dat de zijstraat van de Vogelzang nu toch definitief de F.V.straat zal heten.
15 juni ‘93
Met Begga haar roots gaan opzoeken en deprimerende reis – langs verbouwingen, verschraalde kerkhoven en oude kennissen – We zijn daarna bij Al. in het ziekenhuis geweest, de steeds terugkerende nare ervaring van een opgelegde dwingende taak. Hoelang nog – De hangende onzekerheid –
Met A. De M. naar Oostende. Ik stond aan het familiegraf. De zilverplantjes hadden sinds oktober goed stand gehouden, waren zelfs in gele bloemtoppen hoog opgeschoten. Ik had elders plantjes over. Ik moet telkens even zoeken naar de graftombe om dan weer plots de confrontatie aan te gaan altijd met die knagende weemoed en die onzeglijk troosteloosheid die me steeds overvalt als ik de dodentuinen betreed. Schuw en verlaten met op een tiental meter de drukke levensader van het denderende verkeer – en nog even verder de zee diep en wijd uitdeinend,
(blz. 52)
zodat de beklemming in mij stilaan verebde en de junivakantienemers – de oudjes en de babys – de gang van het leven, komen en gaan – bevestigden
21 juni
Zomerzonnewende – Ik heb het gras een beurt gegeven. Misschien was het nog niet zó nodig maar het bespaart het vermoeiende oprijven, alhoewel die ritmische bewegingen zeker niet schaden zouden en me helpen de winterkilo’s kwijt te geraken die ik nu met wisselend succes bestrijd met een door G. aanbevolen dieet: fruit en groenten. Het lukt me aardig tot in de namiddag, dan zitten de hongerduiveltjes kabaal te maken van jewelste en ik betrap me erop dat het met de wilskracht maar povertjes staat. Gelukkig heb ik de snoeplade drastisch beperkt…
(blz. 53)
25 juni 1993
Gisteren ben i, met L. VdB naar Gistel gereden. Ze treurt intens om de plotse dood van haar dochter (42) in Hongarije twee maanden geleden. Ik heb haar de hele tijd laten vertellen tussen de huilbuien door. Tegen de middag kwamen we in Gistel toe bij haar familie die nog het ouderlijk huis bewoont. De hoeve ligt vlakbij de Hoge Bilk en na het deprimerende bezoek in het rusthuis waar de nicht S. is opgenomen ben ik even op verkenning geweest naar de tijd van toen. Meer dan veertig jaar geleden. We waren eerst naar Oostende geweest even naar de Nieuwpoortsesteenweg. Het zijn momenten die alsmaar meer me intens aangrijpen. Ik reed langs de oude weg terug waar het landschap verbazend eender zich nog uitstrekt met de hoeven die F. zo dikwijls heeft geschetst om ze daarna op doek te penselen. De molen met de laagbouw erachter, de zwenking naar links de kleine Warande in; ik reed door tot aan de hoeve voorbij het huisje waar het allemaal begon. Het vrouwtje dat me er te woord stond herinnerde zich de tijd dat ze F. zag ritmisch over de weiden en velden stappen, een onzeggelijke weemoed overviel me, een verlatenheid die me niet meer losliet – en meer dan ooit voelde ik zijn bijna lijfelijke aanwezigheid –

(nvdr: Sim in 1951, voor het huisje in Gistel “waar het allemaal begon”:)

Ik wist dat de nacht lang zou zijn en me niet genadig, zelfs de dosis Merinax hielp niet. Tot laat in
(blz. 54)
de morgenduren. De vrees dat de droom me nog meer zou beroeren bleek ongegrond. Ik herinner me alleszins niets meer. Nu probeer ik los te komen van de confrontatie. Ik heb naar G. gebeld maar ze zit in haar eigen gevulde leefwereld… J. heeft ook getelefoneerd en Al., maar het lijkt me alles zó onbdeduidend.
Ik schrok van m’n weerbeeld in de spiegel. De rimpels hebben zich de laatste maanden sterk geprofileerd. Daar helpt zelfs geen zalfstrijken meer!!! Kismet! De jaren stapelen zich nu gezwind maar respectabel op.
Ik tracht nu weer naar de trip vrijdag, halte: Hasselt bij M. De post bracht me een politie PV. De overtreding in Sint-Niklaas moet ik dan toch bekopen. Het werd dus ook een financieel dure reis naar Oostende.
Truda kon niet mee wegens haar hinder. Toen ik ’s avonds thuiskwam na een oponthoud in Winge vernam ik haar opname in Sint-Jozef. Ik ben haar zaterdag gaan bezoeken.
Zondag 28 een doelloze trip met M. langs de Louizalaan waar de uitstalramen de luxe voorbehouden voor de rusteloze happy few – B. belde me ’s avonds op. Hij moet met mij ernstig praten. De gissing die ik mij de gehele nacht maakte bezorgden mij weer een rusteloze nacht. E. is ernstig ziek. De ongemakken van de belabberde huisvesting zit er wel voor iets tussen. Ik help ze financieel voort.
(Blz. 55)

Sim tijdens de laatste zomer in Weerde (1993) op het terras van “Het Landhuis”:


Sept. ‘93
Pappie,
Lange donkere maanden sinds ik nog wat neerschreef om je schriftelijk te benaderen al toeven de gedachten in deze sombere tijd zoveel bij jou.
De vakantie is er geen geweest. Ik K. gleden we langsheen het drama van depressieve E. die zich vergeefs probeerde vast te klampen aan de veranderingen in de “krot”-woning. B. één en al geestdrift heeft zich in de vrbouwing vastgebeten. Ik heb weer financieel moeten bijpassen en zie m’n jarenlange Weerdse droom vervagen. Het is een nachtmerrie en ik weet niet waar ik de energie ophaal die ik in K. spendeer dag na dag de triestige trip met de warrelende gedachten der onzekerheid als een tergende bedreiging steeds nabij. ’s Avonds kom ik in het holle huis en mis, meer nog dan de eerste jaren van je heengaan, de afwezigheid van het klankbord. De openbare verkoop van het huis, op 29 september ’51 tweeënveertig jaar geleden trokken we in, zal nu wel spoedig gebeuren. Ik verricht automatisch de schaarse schoonmaakbeurten. Bij de opruim in de chaos bij B. vond ik nog een foto. Je laatste op 27 maart ’89. Je zat op het terras omringd door al je kinderen. Nu kijk ik elke dag ernaar en beleef de angst voor het nieuwe verlies, alle plaatsen, plekjes waaraan jouw aanwezigheid kleeft.
De ontgoochelingen en het verdriet zouden je moeten harden. Maar onder de broze korst ervan zit week en (nvdr: tekst afgebroken)
(Blz. 56)
Oktober ‘93
Pappie
Het is zover. De notarissen kondigen hun bezoek aan, koud en afstandelijk –
Op 20 oktober zijn ze er… “Een huis met karakter”, zei de kleine Brusselse meester, terwijl hij ijverig de schets van de plaatsen tekende, haastig en secuur. Ze gunden de schilderijen en tekeningen geen blik, al zal de indruk ervan wel bijgedragen hebben tot zijn beoordeling. Ik haperde in de aanbreng van de talrijke gebreken en even moest ik mij beheersen toen ik ze alle drie “De Zeven Zeeën” overhandigde opdat ze misschien erin zouden ontdekken wie hier ooit een ziel had gegeven aan dit oude treurige landhuis.
Ik hou het hier niet meer uit. De ruiten blijven ongezeemd en het stof nestelt zich behaaglijk op meubels en zetels. Ik zou nu moeten de muren van alle bekleding ontdoen. De kasten wegtrekken zodat de vochtplekken voor de geïnteresseerden zichtbaar worden, maar ik kijk naar buiten, naar de bomen in herfstkleur. Alle beplantingen die jij ooit uitkoos…
Ik heb het koud en trok m’n sneeuwboots aan zoals bij vriesweer. Ik neem alle uitnodigingen aan. Was reeds 3x in Antwerpen en met G. naar Ter Korbeke. Ik ga naar B. opruimen en nog eens opruimen, onbegonnen slavenwerk.
Vandaag zondag 25 kwam ik in K. aan. Het hele gezin stond klaar om te gaan zwemmen. De plaatsen

(nvdr blz. 58 & 59 bevatten kopieën van het gedicht “Dorpspastoor” van Nand uit de bundel “De Aardse Staat pp 39/10, , wrsch nav zijn overlijden:

(Blz. 59)
konden een poetsbeurt gebruiken. B. vond vrijdag de badkamer geheel onder water. Hij had daags voordien de wasbekkens zelf aangesloten om de loodgieteruren uit te sparen met de gevolgen vandien. Mijn weerstand brak. Ik kon er niet blijven en ze nodigden me dringend uit mee naar het zwembad te gaan en met E. er in de cafetaria te wachten. Ik bracht de moed niet op om mee te gaan en voelde plots hoe ik zelf alle overredingskracht en optimisme zou missen om haar op te monteren. Ze rookt en haar tanden zijn geel en dof. Hoe kan ik het zeggen. Ik ben weggevlucht huilend in de auto richting G. maar ben dan toch naar huis teruggekeerd. Ik keek naar een film uit de jaren ’41  “Friedemann Bach”, een prent die ik ooit in Leuven zag tijdens de oorlogsjaren. De mijmeringen en herinneringen stapelen zich dan op en ik kan niet nalaten de personages te vergelijken met ons in die tijd. Jij was er toen 36. Welke leeftijd had de acteur Gründgen toen?

nvdr: de film vertelt het leven van de zoon van Johann Sebastian Bach gespeeld door de acteur Gustaf Gründgen, filmposter:

12 december 1993
Het huis is verkocht met de gronden. Mijn bod dat rekening hield met de miljoenenkost voor restauratie kon niet op tegen dat van een verbeten liefhebber. Het was een publieke verkoop en mijn vriendin die de 2/3 bezit ligt al wekenlang in het ziekenhuis en moest de 1/3 tegenpartij na rechtsprocedure ter wille zijn.
Ik leefde weken op het scherp van het mes. Ondragelijk was de spanning. De jarenlange onzekerheid is nu zekerheid geworden. Over enkele maanden moet ik het vertrouwde huis verlaten. Weken van beklemming en ademnood vooral als ik de gretige bezoekers moest rondleiden in alle plaatsen. Het was als een indringer in de geborgenheid van een eigen wereld die 42 jaar lang werd opgebouwd. Ik vroeg Ferdinand mocht hij ergens in de kosmos toeven samen met al de geliefden van het veilige nest, mij een teken te geven opdat die wurgende gevoelens zouden verdwijnen. Ze raken elke vezel in mij maar er kwam geen respons. Het is de sombere adventstijd van het leven in de hoop op een verwachting die – ik wist het en voelde het dan – een grote ontgoocheling inhield. Nochtans probeer ik mezelf tot de overtuiging te dwingen – en velen doen het met mij – dat het onzinnig is hier langer alleen te blijven nu B. – het wachten en talmen moe – een huis in K. kocht. En nu à mon age het onvermijdelijke elk ogenblik kan toeslaan. Waarom me hechten aan een verleden dat toch vier jaar geleden eindigde bij het heengaan van Ferdinand. Ik voel me nu als een zwam al die tijd gekleefd aan de muren van herinnering.
Enkele bezoekers toonden interesse voor de doeken en al zij  er een paar weg, je ziet nauwelijks de
(Blz. 61)
leegten op de nog rijk-gevulde wanden, maar de waardering milderde de pijn en het besef dat Ferdinand nu in zijn werk ergens blijvend zal aanwezig zijn troost me zeer. Toch zal nog veel moeten opgeborgen: waar e noe? Ik weet het niet, ik weet het niet. Waarom kan ik met F. niet mee zoals Filemon en Baucis in het Frygische land?

(nvdr = een verhaal van de Romeinse dichter Ovidius: het oude echtpaar wordt door de goden beloond en sterft samen, waarna ze veranderen in een eik en een linde die zich in elkaar verstrengelen.)

De bomen staan er nu desolaat ontdaan van alle leven maar onder de bast kruipt het sap en gaart kracht voor de lente. Het zal de laatste lente hier zijn. Bij de openbare verkoop refereerde de notaris naar de mooie beplantingen en dat het wel dertig jaar duurt voór bomen zó een lusttuin uitmaken. Het deed geweldig pijn. F. heeft ze geplant ook met de idee dat de kinderen ze later als zijn werk zouden zien groeien. Hoe dikwijls vroegen we de vriend-eigenaar niet het huis ons te verkopen. Hij wimpelde het steeds af. Vorige maandag hield ik een kleine toespraak bij de honderdste verjaardag van Pa Andries. Ik besloot met de woorden van Marsman: “Laat ons vergeten wat gisteren was want vandaag is een kostbaar bezit”.
Ik weet ik heb de kinderen en kleinkinderen en zovele vrienden en kennissen die met mij begaan zijn. Soms berisp ik mezelf om m’n kommer voor materiële zorgen maar “homo sum”. (nvdr = “ik ben een mens”)
Blz. 63)
en wachten – wachten. Ik ben verlamd van onrust. Alle geborgenheid valt weg. Buiten stijgen de temperaturen: 14° – binnen blijft het kil. Ik durf niet de deur uit en kijk met gemengde, verwarde gevoelens door het raam – naar de winterse tuin, die nu mooier lijkt dan ooit tevoren. De slagregen sijpelt door de ramen boven. Het kan me niet deren.
Ik weet niet of ik het Hasselts bezoek van donderdag aankan, ik wil zo weinig mogelijk mensen zien.
De slaappillen lokken: nog acht in het doosje…
Ik heb A. zo-even opgebeld. Ze komt donderdag naar huis. Ik kan me moeilijk in haar toestand indenken, al verlicht waarschijnlijk de miljoenenbuit heel veel van haar kommer.
Ik weet nog altijd niet wie de ware koper is. Carine had beloofd me op te bellen. De man en vrouw die het schilderij met hoevetje uitproberen thuis lieten nog niet van zich horen. Ik belde Mevr. Cl. op die een kennis was. Ze kon me ogenschiijnlijk niet helpen. Vreemd.

1994

1 januari 1994
Ik lees en herlees  Kierkegaard en vind ahw de hele levensvisie van pappie erin terug. Zoeken naar eigen subjectiviteit los van de massa, dat betekent eenzaamheid. Ik heb me deze weken afgesloten van al wat reilt en zeilt hierbuiten. De trip naar K. om vergeefs wat op te ruimen ontmoedigt geweldig. Nu ik weet, sedert het bezoek van L.S., dat het de tegenpartij is die alles kocht, wacht ik af wat hun bedoeling is. Ik reken dat ik op 1 mei
(Blz. 64)
het huis zal moeten verlaten. De afschuwelijke herinneringsmaand.
De eindejaarswensen liggen ironisch op een hoopje… words… words…
Een begrijpend schrijven van Antoon die in mijn radeloosheid nabij is ontroert me ook. R. die na zoveel jaren stilzwijgen een filosofie ontwikkelt verbaast me.
De regendagen hebben de grasmat week en zompig gemaakt en vandaag schijnt even de zon.
Toen ik gisteren uit de garage kwam zag ik de botten op de forsythia en dacht aan de woorden van K “al wat bloeit sterft en al wat sterft heeft ooit gebloeid”.
G. is zeer kordaat en berispt me voor het zelfmedelijden. Ze weet niet hoe hevig en zwaar het gevecht in me is. Het is of pappie nu opnieuw sterft en heviger dan vier jaar geleden voel ik het gemis want hij was hier nog zo bestendig aanwezig. Nu is het werkelijk afscheid nakend elke kamer elk hoekje vertrouwd en teder zal verdwijnen. Ik zou willen dat de koper het hele kompleks doet verdwijnen zodat de herinnering in de ijlte oplost nog even zal blijven hangen in de bomen, de heesters en struiken en Weerde alleen nog zal blijven in de verscheurde droom en alleen het merkteken overblijft “l’echarde dans la chair”. (nvdr: “een doorn in het vlees”)
Als ik geen slaappil neem blijft de ruwe werkelijkheid na een korte wijle van rust weer angstig toeslaan. Ik zet even de radio op en rauwe jazzklanken duwen me uit de wereld van verdwazing.
(Blz. 65)
Ik ben met de Fontein een appartement gaan bezichtigen. Het is me onwezenlijk te moede alsof er een tweede ik naast me staat. We zijn stilzwijgend terug gereden. We voelden de ontgoocheling akelig kil. Ik moest nu alleen zijn. Het regende onophoudend toen ik terug reed “naar huis” zei ik en het klonk plots vreemd: “naar huis”. Dit is mijn huis niet meer. Als ik de witte gevel vermoed durf ik er niet meer naar kijken. Ik denk als ik over een paar maanden er weg zal gaan zal het beeld van F. weer opduiken hoe hij die lentemorgen werd weggebracht zachtjes kreunend onbewust in een comatoestand waaruit hij niet meer zou ontwaken. Ik zal bewust het afscheid koesteren als het begin van de laatste herinnering. Maar de komende weken blijven me constant dreigen.
We komen overeen niet te huren maar iets aangepast aan te kopen. De tijd dringt. Het zal nog voor de lente moeten gebeuren.(Blz. 66)
6 januari 1994
We zijn gaan huizen bekijken. Wat aanstaat is te duur en voor 5 miloen is het iets meer dan een krot. In Wilsele bezoeken we een “kabouterhuisje” in vergelijking met “De Kogge”. Veel zal moeten weggaan…
Gisterenavond keek ik naar het programma van BRTN: “Boulevard”. Pappie was er weer aanwezig met het onvermijdelijke Hitlergedicht en de letterkundigen die in de tijd van toen opgang maakten. Bezoek aan Berlijn. Pips 36 jaar – gelijkend op R.- Plots was hij weer bewegend hier in de kamer. Gaf hij mij een teken?

(nvdr: zie ook de pagina “Dichterreis door Duitsland” en het filmpje daar)

7 januari
We zijn opnieuw met de makelaar naar Wilsele gereden. Het huisje leek niet meer zo klein. Er zijn schuiframen dus kunnen de zware meubels er wel binnen – opluchting – Ook de trap leek breder. Er kwam plots een grote berusting over mij toen we naar de Fontein terugkeerden.
Ik ben naar de bank gereden voor de financies te regelen. We zullen woensdag 12 de compromis tekeken of het voorschot betalen.
8 januari
Ik belde gisterenavond de bekenden op die zo met mij begaan zijn. M. was nog het meest opgelucht.
Ik heb de bloembakken schoongemaakt op het terras en ik kon zonder stekende pijn naar de bottende struiken kijken. Toen ik even bij Gy. langsging huilde ze omdat ik er vreselijk uitzie. De groeven
(Blz. 67)
hebben zich diep getekend. Ik bemerkte het reeds geruime tijd. De laatste jaren waren moordend – Kismet.
Ik zie al de meubels staan in het nieuwe huisje. Een kamer zal ik voorbehouden voor jou met het schilderij op de ezel en je penselen op het tafeltje ernaast met het kleurrijk palet. Ik zal ook je laatste grote foto op de kast zetten. Je bureau en de commode gaan naar Nje in K. De overblijvende schilderijen zal ik weer aan de muren hangen boven en onder en naast elkaar. Je zal er toeven in elke kleur en bewegen door de uitdeinende golven in grillige arabeske figuren en ik zal je verhalen hoe ik in het Hagelandse dorp – de streek van m’n oorsprong – terug ben aangeland. Het gaf me een schok toen ik op de autostrade het bordje opmerkte. Het Hageland wat we ooit in een donkere tijd hadden moeten verlaten. Met mijn vader was ik meen ik toch de enige die diep leed en moeilijk kon wennen in de smalle straat met de hoge gevels in de grootstad. Daarom was ons huwelijk een bevrijding, terug naar het land met de weiden en de bomen in de akkers die elk seizoen anders toonden. Ik weet nog toen jij 60 werd er een journalist van G.V.A. schreef: “Hier kan men nog ademen”. De straat, je hebt het nog meegemaakt, raakte stilaan volgebouwd, alleen de ruimte voor “De Kogge” wacht op verkaveling met de F.V.-straat. Misschien kom ik hier ooit nog door? of niet? Ik weet het nog niet.
(Blz.68)

foto: de nieuwe woonst van Sim, afbeelding uit 2010, aanvankelijk was de gevel rood met een Japanse kerselaar en taxusboom ervoor, zie hieronder


Mei 1994
Pappie
Tot rust gekomen: na jaren van angst en onzekerheid heb ik de uiteindelijke pleisterplaats gevonden. Ik denk dat je er ook een zekere haven zou hebben gevonden. Weerde bleef toch altijd een niet aflatende zorg en je hebt er buiten de besloten geborgenheid bij mij en de kinderen (zolang ze nog thuis waren) de onwennigheid en ontheemding niet kunnen wegwerken ver van de zee en wijde horizonten.
Nu ben je meegekomen nog iets verder het binnenland in aan de rand van het Hageland. “Welkom” staat er op een vriendelijke plaat op ooghoogte langs de snelweg Brussel-Hasselt. Ik adem de lucht van mijn Brabantse roots. Nu al je werken, de bundels handschriften en doeken hun plaats kregen leef je dichter en nauwer bij mij dan ooit. Ik heb weer zoals in die dagen van geweldige beroering vijf jaar geleden, hele dagen en nachtelijke uren doorgebracht in wat voor mij nu archief- tentoonstelling- en schrijfruimte betekent. Jij die zo graag een atelier in Weerde op zolder had gedroomd. Hier ademt je geest in alles waarmee je nauw verbonden was en werd gerangschikt, genummerd, beter dan verspreid in de te grote “Kogge”, die ik met groeiende pijn en ontreddering heb zien verkommeren. Nu lig ik bij het indoezelen als beschut onder de veruiterlijking van je visionaire geest

(Blz. 69)

selectie van schilderijen voor de permanente tentoonstelling ten huize “Antilia” door Sim (voor afbeeldingen hiervan zie de pagina “Nand Schilderijen“):

(Blz. 70)
onder de schaduw van de gerijde doeken tegen de schuine muren. De timmerlui leverden uitstekend werk want het was geen sinecure ze alle tachtig een plaats te geven. Vele werken dragen nu ook in menige ruimte bij tot je bestendige aanwezigheid. De geïnteresseerde bezoekers kan ik nu weer rondleiden in het kleine chalet dat schuilt achter een breed uitwaaiende taxusboom geflankeerd door een Japanse kerselaar waarvan de bloesems stilaan verdwenen zijn en waarvan de bloei me herinnerde aan het paasvers van G.G.

foto: Sim geeft uitleg bij enkele doeken op de zolderverdieping van het chalet, ingericht als tentoonstellingsruimte:

foto: de taxusboom voor het chalet:

Nu weet ik ook dat alle geliefden die ik zo dikwijls om hulp vroeg me hebben bijgestaan, al dacht ik wel eens: hoever reikt de draagkracht van onze beproefde geest.
Steeds zegde ik luidop de bedenking die in broers werkkamer hing: “Immer wenn man denkt es geht nicht mehr kommt von Irgendwo ein Lichtlein her…“ Het is er gekomen: warm glanzend en helder. Ik heb de lentebloemen in de bakken bezorgd, gespit en gerijfd en dankbaar voor alle blijken van begrip en medeleven.
Lieve Pips, vorige nacht was je er tastbaar aanwezig. Ik heb je het hele wedervaren kunnen mededelen in een flits de vijf jaar overspannen en ik wist dat jij ook ginds ver achter de spiraalnevels me nu een stukje van jouw Nirwana hebt meegegeven.

(nvdr: Sim is nu verhuisd naar Wilsele bij Leuven)

(Blz. 71)
31 december 1994
Pappie… ik kijk naar mijn laatste brief gedateerd op de voorbije meimaand. Denkend aan de woorden van K.v.d. Woestijnein het huis waar de dagen trager waren” en toch zie ik dat er maanden verliepen sedert het betreden van de nieuwe woonst.
Ben ik een luie schrijfster geworden? Nochtans ben jij hier meer dan in “De Kogge” aanwezig. Daar bestond het dat er dagen verliepen dat je teruggetrokken bleef in het atelier boven en dat ik niet aan je dacht maar hier ben jij bestendig aanwezig naast de nostalgie van het verwijderd zijn van het oude landhuis dat door de nieuwe eigenaars onkennelijk gerestaureerd wordt. Hele muren werden binnenin gesloopt, toegangsdeuren wisselden van bestemming en plaats. Gke is er stiekem een kijkje gaan nemen en was zeer bewogen. Ze herkende nog nauwelijks de vertrouwde plaatsen en raadde me aan m’n nieuwsgierigheid te bedwingen. Toch reed ik er langs vóór een paar weken. Het was al laat maar ik kon de vernieuwde vensters zien en de veluxramen in de moderne dakbedekking. Onwezenlijk reed ik de toegangsweg voorbij, het was of de wagen zelf automatisch vertraagde en de momenten jaren werden – hektische flitsen van wat eens was en plots verviel in een wel van vergankelijkheid, een opborrelen ergens in mij waar de verstopte ader brak, bitter en overvloedig.
(Blz. 72)
Ik weet dat het steeds zo zal zijn telkens ik het dorp zal voorbijrijden en dwangmatig het ommetje maak. Ik wil de vezels der hechting niet doorbreken – die zullen blijven groeien soms wild en onstuimig, soms haperend aan de geleide ranken van berusting. Ik denk eraan als ik de weerbarstige onkruidkopjes uittrek die in het zachte najaar vermetel groeiden tussen de kortgeknipte rozenstruiken, immer weer, immer weer. De voorbije maanden kwamen vele vrienden “Antilia” langs: het huisje in de Boomgaardstraat bij de rand van de stad. Het smeedijzeren naampje werd bevestigd onder de lantaren van de zijgevel – “Antilia” de titel van je verzenbundel, het eiland dat we droomden: de betrachting het onwezenlijke in de zee van onze verbeelding.

“het smeedijzeren naampje” en lantaren:

Veel is nu veranderd. De dagen vertonen reeds hiaten waaruit het heimwee opduikt. Geen vluchtig ontsnappen naar de buurt of de vrienden een paar straten verder. Beperkt tot de wandeling langsheen de spoorwegterpen, verlaten wegje met soms een verlaten fietser. Ik waag zelf op m’n oud vehikel de tocht naar het bosrijke Holsbeek. Ik berg dan in mijn mantelzak mijn thuisadres en G’s telefoonnummer. Je weet maar nooit als ik hijgend (geteld 60 keer) trappend de berm over de autoweg bestijg! Ik mijmer langs “der Holzweg” waarover Heidegger spreekt. De weg die nergens toe leidt…
(nvdr: “Holzwege”: wegen die door houthakkers in het bos worden gemaakt en nergens naar leiden, “ze getuigen enkel van het zoeken en van het ‘bevragen’ van een omgeving, in casu het bos” (M. Vd Voorde)
Ik bemerk de schaarse huizen aan de bosrand en de bedrijvigheid van de houthakker die de joelblokken stapelt alsof hij nog teert op de hete hondse zomerdagen, die ik hier vergeefs getracht heb
(Blz. 73)
te bedwingen, treurend om de koele kilte van het oude landhuis. De geraniums hebben nog gek gebloeid op de vensterbanken tot die éne vriesnacht stand gehouden tot de overmacht!
De kerst is gevierd met heel de familie. E. liet het afweten, triestig. Ze distantieert zich van de eigen familie. De kleinkinderen worden groot dat is dan kort alles gezegd en ook dát is bijwijlen een kommer en zorg zoals je schreef in een vers dat ik naar alle toekomende wensen wederkeer:

“Jaar dat verdwijnt
vreugde, vrees en zorge
avond, nacht en morgen
kringloop zonder eind..”

Gke kreeg nog bijkomend verlof tot 6 februari naast alle weemoed toch een dankbaar geburen dat haar ongelukkige val van 20 september gunstig zal besluiten. De halswervels geraakt en na de operatie zodanig hersteld dat de “halsband” kan verwijderd worden en ze zich voldoende kan voorbereiden op het hernemen na Lichtmis. De tijd waarop de sneeuw op “hete stenen” valt
Gisteren op bezoek geweest bij de gehospitaliseerde René en Jeanne in Sint-Pieter. Het was geen opbeurende belevenis. De herinnering aan de dagelijkse verblijven in de verschillende ziekenhuizen bij jou verhevigde intens. De storm en de scherpe regenbuien hinderden me daarna m’n voorgenomen stadstrip langs de lokkende winkelstraten te maken. Dus vlug naar de geborgenheid. De lichtjes van m’n minuskuul kerstboompje vielen uit en ik ben met het zoeken naar het defect urenlang bezig geweest.
(Blz. 72)
Straks zal ik het oudejaar bij M. “overvloedig” doorbrengen met vrienden en voorzeker wensen dat ik hier sober, sereen slapend zoals de laatste jaren de trip naar het nieuwe jaar onbewust beginnen kan.

1995

Januari 1995
Het is al laat dacht ik toen ik vanmorgen opstond. Het licht schoof bleek over de schilderijen tegen de schuine wanden. Het had gesneeuwd. De eerste sneeuw in “Antilia”. De Japanse kerselaar staat verdroomd naast de taxusboom. De tuin effen, alleen de struiken zijn weerbarstig – mooi.
Vandaag zal ik mijn wandeling uitstellen.
Brussel nodigde de kinderen uit om de Kerstvakantie te besluiten. Iedereen was er behalve E. (ze was nochtans mee op trip naar Hollandse vrienden). Ik heb eens Rd opgebeld. De moeder is ook besluiteloos. “Depressief”. Ik zal de ziekte verkeerd inschatten, maar denk aan zelfde situaties met heel erge oorzaken en toch bleef een gunstige evolutie niet uit. Onverklaarbaar. Ik word er soms opstandig van. Arme B. De kinderen schijnen er niet zwaar aan te tillen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *