Zondag 4 maart Nand 64ste brief

Gistel, den 4.3.51 /

Liefste,
Al ik dezen morgen thuiskwam van de kerk, vond ik als een schoon welkom na het krijsend gekweel der Gistelse nachtegalen, je brief. Goed zo ! Ik heb hem gelezen, en dan nog eens rustig herlezen. Je vreest soms, schrijf je, dat je mij niet gans zult benaderen. IJdele vrees… Ik ben overtuigd dat het onmogelijk is. Jij bent een vrouw, ik ben een man : noodzakelijker wijze zien wij het leven, voelen wij dat leven anders aan. Ik ben daarenboven zo ver van de massa afgedwaald, heb mijzelf in zulk een “éénzijdige” richting opgevoed, heb zoveel wetens en willens uit mijn leven weggesneden, dat ik een wereld apart geworden ben. En wat ik ben, heb ik niet te danken aan een of andere onderwijsrichting (de Universiteit was mij een grote ontgoocheling!) maar aan bewust en verbeten zoeken, jarenlang. Dat in deze omstandigheden een pensionaat-opvoeding met haar gereedgemaakte waarheidjes geen goede voorbereiding is tot kennismaking met iemand die niet alleen lichamelijk maar vooral geestelijk met “zeemansarmen” uitgerust is, weet ik al lang vóór ik jou ontmoette ! Daar heb je, Liefste mijn, een goed woord gevonden: zeemansarmen! Zij steken in mijn poëzie, in mijn teken- en schilderwerk, in heel mijn kijk op mensen en dingen – zelfs mijn liefde (nu niet gezien als de handtastelijke greep!) heeft item (1) “zeemansarmen” ! Mocht je mij ooit eens zeggen of schrijven dat je niet alleen aan hun omhelzing nood hebt maar ook aan de kracht van een zee-doorzongen woord, mochten de armen je dichter brengen bij den geest en zijn scheppende eigenheid .. Dan zou je mij inderdaad “benaderen”  .. hoe eenzaam tegenover de anderen een mens ook blijve. En hier baat “geleerdheid” niets. Aan “geleerde” vrouwen heb ik altijd een hekel gehad. Zij hebben de ziekelijke behoefte overal met hun “geleerdheid” uit te pakken. Een man kan zéér geleerd zijn, en eenvoudig blijven – een geleerde vrouw doet altijd overdreven en onuitstaanbaar.  Een vrouw moet hart hebben, tact en fijngevoeligheid. Wie dergelijke vrouw treft, weet dat zijn huwelijk niet mislukken zal. Dit sluit niet uit dat ik een vrouw elk persoonlijk initiatief ontzeg. In verband met jou toneelspelen heb ik je gevraagd of je dat als een eigen kunsttaak opvatte, een “beroep” waaraan je niet kon verzaken : je hebt geantwoord : neen. In dat geval kan ik moeilijk begrijpen hoe je er toe komt nog te gaan spelen – de vergoeding is immers belachelijk. Je roept je “goed hart” in .. Ik herken graag dat je een goed hart hebt .. maar laat het ook eens denken aan mijn werkloze “zeemansarmen” ! Ik neem nota van je verklaring dat je besloten hebt niet meer mee te spelen – en dit met (zoals dat in dergelijke zinswendingen past) grote voldoening.
Ja, morgen is het 5 maart. De zon schijnt heerlijk op mijn handen en daarnet heb ik mij wat laten bezonnen. Op de grote weide voor mijn venster zitten honderden spreeuwen, kieviten, meeuwen, lijsters, al dooreen. Zij vliegen onrustig op, stijgen omhoog, strijken weer neer, onrustig van onweerstaanbaar leven. Liefste mijn, er roepen woorden in mij om liederen te mogen worden : geef mij liefde, heb mij lief met elk gebaar, met elke gedachte, opdat ik jou lief zou hebben zoals ik weet dat ik dat kan. Ik heb jou nog niet lief gehad, de ware, de schone ónmenselijke liefde werd nog niet uitgesproken. Breng mij aan ’t zingen : er zitten in mij duizend merels en lijsters stom te wachten. Laat deze lente een volkomen Lente zijn ! o Pimpelmeesken mijn jou zeeman strekt zijn machtige armen naar Brussel uit (onze vreugde en onze smart ..) (2) en geeft jou een zeerobben-kus.
Je Nand

P.S. Ik sluit hierbij een vers in van H. Roland-Holst. Je ziet hieraan hoe een barbaarse zegging machtiger zijn kan dan alle woord-geklinkklank. Het rythme springt uit het metrum weg – maar het beeld grijpt zó aan dat het doet zwijgen.

Gedicht / HENRIETTE ROLAND HOLST

Zoals de kleine mosse’ en varenplanten
in groeiwijze en in vorm het wezen tonen
van de rekkende woudreuzen’ en de kronen
machtig zich uitspreidend naar alle kanten, –

Zoals in zeehoorns met hun getande
hartekamertjes fluisterende echo’s wonen
van de grote stem die haar monotone
sussing en lokking werpt naar alle stranden;-

Zo zijn misschien de zachte wellingen
der liefde in ons, haar tedere smachten
en milde strekkingen en strelend ruisen

als eerste dwerggelijke hellingen
van onmetelijk zich heffende krachten
die door d’ oneindigheid stijgen en bruisen.


(1) “item”: Latijn voor “ook”

(2)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *