Dinsdag 27 maart Nand 67ste brief

Gistel den 27.3.51

Liefste,
Het sonnet (1) waaraan ik werkte heb ik zo-even voltooid. Ik kon met niets anders beginnen eer het uit mijn schedel was. Gister avond zong het heel den tijd in mij voort toen ik, in een stampvollen trein zeer onbehaaglijk door mekaar geschud, weer westwaarts stuurde… Het zal een schone herinnering blijven aan dit Paas-weekend dat door vele gemoedschommelingen heen, aldus met een batig saldo sluit. Ik laat het nog een paar dagen liggen en stuur het dan naar de Linie (2) waarop ik mij geabonneerd heb om aldus te weten wàt er precies verschijnt.  Ik schreef ook naar vC. In zeer gewaagde zin : ik heb alles of niets gespeeld (jou roulette-instincten waren wellicht in mij overgegaan…) Als zij mij aan hun kar willen hebben is het hoog tijd om iets voor mij te doen : aan beloften en schone woorden heb ik niets. Je herinnert je misschien mijn bezoek aan het ACV?. Het heeft drie maanden geduurd eer ik iets hoorde – toen betaalden zij mij met bewonderenswaardige grootmoedigheid 300 fr … Doch ik bemerk dat ik den toon aansla die jou niet welgevallig is : ik laat het daarbij. Ik hoop dat je goed thuis geraakte en den weg niet verloor, en dat je onze toestand niet meer aan je hart laat komen. Of je nu huilt of niet : dat verandert niets. Er is iets dat er ons uit kan helpen : dat is werken – en er den moed niet bij verliezen : hard zijn en misprijzen wat ons belaagt. Het is een grote kunst bóven de tegenheden des levens te staan en er zijn gelijkmoedigheid niet bij te verliezen : het veronderstelt véél lijden, veel verwónnen lijden. Elk uur dat wij aan verdriet en tranen wegschenken is een uur verloren – en wij hebben niet veel uren te verliezen. Elk moment moeten wij be-leven – vullen met schoonheid, rijk maken : dat hangt grotendeels van onszelf af. Wat baat het te treuren om wat het leven ons weigert : het is doof en blind en geeft ons daarom niet méér. Veel beter is het elk voorbijvliedend ogenblik vast te grijpen en eruit te persen wat het geven kan. Het is hard – dat spreekt vanzelf – dat wij omwille van materiële omstandigheden niet kunnen trouwen, maar ik zie voor mij mijn sonnet liggen “Bij de praalgraven van Bourgondië” (1) dat ontstond uit een gemeenschappelijke beleving, en ik ben dankbaar en gelukkig gestemd. Het was een ogenblik van zeldzame genade ginds in die crypte – een moment van hooggestemde communie met het tijdeloze .. en zijn wij, bij alle beroving niet gezegend, “rijker dan ..” enz ? Anderen kunnen grote reizen doen, leven in weelderige en smaakloze interieurs, en zich ten dode toe vervelen. Ik kan mijn verheugen in een eenvoudig meubeltje dat ik zelf maak : opgaan in een zwerftocht langs de duinen – maar als een antenne klanken uit het ongeziene opvangen. Denk jij dat ik de anderen benijd, de oppervlakkige parade-mensen, de met schone prullen behangen nuttelozen, ik die zien en zingen kan? Dat jij naast mij in tranen kunt uitbarsten uit verdriet om uiterlijke dingen, terwijl wij in een schoon landschap alles bij de hand hebben om gelukkig te zijn, is mij een onbegrijpelijk raadsel. Wat zijn die uiterlijkheden naast ons onvervreemdbaar bezit – bezit dat holle hoofden en pronkhanzen ons benijden? Vandaag is het de 27e Maart – voor mij op mijn kalender staat het beeld van den blonden Hölderlin, die schreef: “Ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler wenn er nachdenkt ..” (3) Liefste mijn, wij zijn goden, en willen geen bedelaars zijn: daarom niet piekeren ! Wij zijn goden en goden past het alleen opgetogen
roes. Een goden-kus van je Nand !

P.S. Het adres van het K.VH.V. aub !
Mijn moeder zag in den tuin een vogel met een .. baard! Waarlijk dit is
en wonderbare tijd ..


(1) “sonnet”: Nands gedicht “Bij de praalgraven van Bourgondië”, nav hun bezoek aan de crypte te Brugge (Onze-Lieve-Vrouwekerk) met de praalgraven van Karel de Stoute en zijn dochter Maria van Bourgondië:

Het gedicht zal opgenomen worden in de bundel “Zee in het Westen” uit 1954:

(2) “de Linie”: “De Vlaamse Linie was een Vlaams weekblad. Het blad verscheen van 1948 tot 1953 onder die naam, en van 1953 tot 1964 onder de naam De Linie.”

(3) Hölderlin: citaat uit zijn “Hyperion oder der Eremit in Griechenland, 1797-1799″:

O ein Gott ist der Mensch, wenn er träumt, ein Bettler, wenn er nachdenkt, und wenn die Begeisterung hin ist, steht er da, wie ein mißratener Sohn, den der Vater aus dem Hause stieß, und betrachtet die ärmlichen Pfennige, die ihm das Mitleid auf den Weg gab.”

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *